• No results found

1.4.1 Onderzoeksvragen

Resumerend kom ik tot de formulering van het thema van dit onderzoek, de hoofdvraag en de deelvragen. Deze studie bedoelt meer licht te werpen op de traditiehistorische vraag naar de formele en materiële continuïteit tus-sen de middeleeuwse en de gereformeerde scholastiek. De formele continu-iteit wordt op grond van (recent) onderzoek aangenomen, naar de materiële continuïteit wordt gevraagd.49 Om tot een antwoord op die vraag te komen, worden drie deelvragen gesteld:

(I) Hoe verhouden zich in het ontwerp van Leydeckers godsleer de kennis (scientia), de wil (voluntas) en de macht (potentia) van God en welk mo-daal-ontologisch model wordt door deze verhouding geïmpliceerd?

(II) In het verlengde van welke modaliteit van middeleeuwse theologie en wijsbegeerte dient zijn positie verstaan en geïnterpreteerd te worden?

(III) Hoe dragen de gevonden antwoorden bij aan het verstaan van de (ont-wikkeling van de) gereformeerde theologische traditie en aan het theologi-sche gesprek dat gevoerd wordt in het verlengde van die traditie?

1.4.2 Opzet en methode

De studie zet in met een descriptief deel in de vorm van een relatief beknopte biografische schets van Melchior Leyedecker. Gelet op de geringe bekend-heid die hij doorgaans geniet, leek het mij niet mogelijk een goede ingang tot diens theologie te verkrijgen zonder dat de behandeling daarvan vooraf van een biografische ‘Sitz-im-Leben’ wordt voorzien. In hoofdstuk 2 wil ik proberen in deze behoefte aan contextualiteit te voorzien in de vorm van een overzicht van het leven en de werken van deze gereformeerde scholasticus.

Ik meen daarmee een bescheiden bijdrage te geven aan de historiografie van de vaderlandse kerk- en theologiegeschiedenis. Ondanks de kwantitatieve beperkingen die in het kader van een systematische studie op dit punt in

49 Het is niet zo dat deze materiële continuïteit nog helemaal niet is onderzocht. In de reeds genoemde studies van A.J. Beck, Gisbertus Voetius (1589-1676). Sein Theologie-verständnis und seine Gotteslehre (2007) en van J.M. Bac, Perfect Will Theology. Divine agency in Reformed Scholasticism as against Suárez, Episcopius, Descartes, and Spinoza (2010) is deze materiële continuïteit ook voorwerp van onderzoek. Mijns inziens vraagt dit onderzoek om verdere uitbreiding en uitwerking in de richting van meerdere repre-sentanten van de gereformeerde scholastiek.

acht genomen moeten worden, geeft dit overzicht verschillende correcties en relevante aanvullingen op de huidige Leydeckerbiografie.

Het derde hoofdstuk biedt een verkenning van Leydeckers godsleer. Het gaat daarbij om de hoofdlijnen en de meest beslissende momenten van zijn con-cept, zoals de leer van de goddelijke eigenschappen en de triniteitsleer. Dit hoofdstuk vormt daarmee het decor voor de analyse van de kennis, de wil en de macht van God in de hoofdstukken 4 tot en met 6. Het uitgangspunt in dit analytische deel van deze studie is de tekst van Leydeckers Synopsis (1684), terwijl daarbij voornamelijk vanuit de betreffende quaestiones in de Fax Veritatis (1677) naar de systematische details wordt gezocht. Bij de ana-lyse van de fundamentele begrippen binnen zijn ontwerp wordt telkens gere-fereerd aan de posities van Thomas van Aquino, Johannes Duns Scotus en eventuele overige relevante posities. Voorts wordt er, bij wijze van ijkpunt, een terugkoppeling gegeven op de positie van een representant van de hoge Orthodoxie: Francesco Turrettini (1623-1687). De keuze voor Turrettini is ingegeven door de theologische affiniteit van Leydecker met deze scholastie-ke theoloog uit de periode van de hoge Orthodoxie en door het feit dat Turre-ttini’s Institutio theologiae elencticae ten grondslag ligt aan de Gereformeerde Dogmatiek (1895-1901) van Herman Bavinck.50 Dit biedt perspectief om met deze studie een bijdrage te leveren aan het gesprek in het verlengde van de gereformeerde theologische traditie.

Als vanuit de analyse van de kennis, de wil en de macht van God de grond-structuren van een modaal-ontologisch model zich aftekenen en zekere in-vloeden van de middeleeuwse scholastiek zichtbaar zijn gemaakt, gaat het in de tweede helft van het analytische deel van dit boek om de vraag naar de systematische verwerking en doorwerking daarvan in de wijze waarop de aard van de relatie tussen God en werkelijkheid in Leydeckers ontwerp wordt in-gevuld. Om een antwoord op die vraag te kunnen geven, worden in hoofdstuk 7 de predestinatieleer en de providentieleer onderzocht. Daarbij zal, naast de al genoemde werken, ook Leydeckers Dissertatio de Providentia Dei (1675) een belangrijke rol spelen.

50 Die affiniteit blijkt uit al Leydeckers werken, van zijn vroegste tot zijn laatste. Zo blijkt het al uit zijn vroege De lof en eere des Messiae J. Christi, als Borge voor de uytverkorene en geloovige onder de beyde testamenten (1674), een boek dat hij schreef in de periode van zijn predikantschap. Overigens heeft Leydecker een heruitgave verzorgd van Turre-ttini’s Institutio theologicae elencticae. Mijns inziens is vooral de overeenstemming met Turrettini voor Leydecker van groot belang. Van afhankelijkheid kan moeilijk gesproken worden: Turrettini’s Institutio theologiae elencticae is van 1679(-1688), Leydeckers sys-tematische hoofdwerk, Fax Veritatis, is twee jaar voordien al uitgekomen. Overigens is Turrettini’s Institutio niet alleen voor Bavincks dogmatiek van veel betekenis geweest;

hetzelfde geldt ook voor de Systematic Theology (1872-1873) van Charles Hodge (1797-1878). Zie: W.J. van Asselt e.a., Introduction to Reformed Scholasticism, 157-158.

In hoofdstuk 8 worden de resultaten van het analytische deel in de brede context van Leydeckers theologie geplaatst, waarna in hoofdstuk 9 de vraag naar de consistentie en de coherentie van Leydeckers concept behandeld wordt. Daarbij gaat het niet enkel om de vraag bij welke modaliteiten van middeleeuwse theologie en wijsbegeerte Leydecker aansluiting zoekt bij het vormgeven van zijn godsleer, maar ook om de doorwerking daarvan in zijn scheppingsleer en zijn antropologie. Afrondend zullen vanuit de onderzoeks-resultaten enkele overwegingen geformuleerd worden, met de bedoeling een bijdrage te leveren aan het theologische gesprek in het verlengde van de klas-sieke gereformeerde theologische traditie.

1.5 Tekstmateriaal

Ter afronding van dit inleidende hoofdstuk geef ik een verantwoording van de selectie van de gebruikte bronnen. Met het oog op het karakter van het onderwerp – de godsleer – en de bij het onderzoek gehanteerde, sterk ana-lytische werkwijze, heb ik de meest systematische werken van Leydecker geselecteerd om te dienen als tekstmateriaal. Deze keuze is met name geba-seerd op het exacte gehalte van deze teksten inzake formulering en definities.

Daarnaast hebben nog een tweetal andere selectiecriteria een rol gespeeld.

Zo is bij de selectie vanuit het geheel van Leydeckers oeuvre bewust gezocht naar werken met een onderling verschillend karakter. Dat betekent dat zo-wel sterk thetische alsook meer antithetische werken de revue passeren.

Bovendien betreft het werken uit verschillende categorieën: deze variatie in soorten loopt van een disputatie, naar een dissertatie tot een min of meer omvattende geloofsleer. Daarmee is een poging gedaan tot een zo genuan-ceerd mogelijke weergave en beoordeling te komen.

Met het oog daarop heeft nog een andere overweging een rol gespeeld. Bij de analyse van uiterst cruciale theologische momenten zoals de verhouding tussen God en werkelijkheid kan niet voorbijgegaan worden aan de moge-lijkheid van een ontwikkeling of zelfs een verandering die zich door de tijd heen in het denken kan voltrekken. Derhalve dient een dergelijke analy-se tegelijk een diepte-analyanaly-se te zijn. Om dat te bereiken zijn de gebruikte bronnen zodanig gekozen dat eventuele ontwikkelingen eenvoudig te trace-ren zijn: we beginnen met de vroege Fax Veritatis van 1677 om te eindigen bij enkele van de latere werken: de Verborgentheid des geloofs van 1700 en de Exercitationes Selectae historico-theologicae van 1712.

Deze criteria in overweging nemend, kom ik tot de hierna vermelde bronnen.

Zo nodig wordt nog een korte toelichting gegeven en eveneens is vermeld hoe het betreffende werk in geval van citaten en verwijzingen aangeduid zal wor-den. Chronologisch geordend:

• Fax Veritatis sive Exercitationes ad nonnulas controversias, quae hodie in Belgio potissimum multa ex parte Theologico-Philosophicae moventur.

Praefixa est praefatio de statu Belgicae Ecclesiae et suffixa dissertatio de Providentia Dei. (1677)

Het betreft één van Leydeckers vroegste werken, geschreven in de tijd dat hij nog predikant was. Met dit geschrift mengde Leydecker zich in de polemiek tussen P. Allinga en H. Witsius. In de vorm van quaestiones, in dit boek door hem aangeduid als controversiae, behandelt Leydecker een heel aantal belangrijke theologische thema’s. In het vervolg van deze studie worden de verwijzingen naar de desbetreffende controversiae ge-makshalve zo kort mogelijk gehouden. Zo verwijst ‘Controversia V.i’ naar:

Fax Veritatis, locus V, controversia i. De eventuele nadere verwijzing naar een specifiek argumentum is in het notenapparaat afgekort tot ‘a.’, ge-volgd door het betreffende nummer. [Fax Veritatis]

• Dissertatio de Providentia Dei, ook wel getiteld: Disputatio Theologica inau-guralis de Providentia Dei. (1677)

Met deze dissertatie promoveerde Leydecker op 4 juli 1675 te Leiden. Zij werd aan de uitgave van de Fax Veritatis toegevoegd; het jaar van uitgave is derhalve op 1677 gesteld. [De Providentia Dei]

• Medulla Theologica concinnata ex scriptis celeberrimorum virorum. (1683)51 Dit geschrift is een soort bloemlezing uit de geschriften van G. Voetius,

Joh. Hoornbeeck en A. Essenius; theologen die voor Leydeckers eigen theologie van groot belang zijn geweest. [Medulla Theologica concinnata]

• Synopsis theologiae christianae, libris VII. comprehensa, qua Fides Refor-mata accuratâ Synthesi exponitur, et demonstratur, errores refutantur, so-litaque Theologorum Methodus exornatur. Adjecta est epistola de facillima lectione textus Hebraici absque punctis et vocalibus. (1684)

Eén van Leydeckers dogmatische hoofdwerken, waarin hij een volledige geloofsleer heeft gegeven. [Synopsis]

51 Velen beschouwen deze bloemlezing als een van de beste bronnen voor de kennis van het calvinisme van de zeventiende eeuw. Cf. ‘Leydekker (Melchior)’, in: Biographisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden in Nederland V, ’s-Gravenhage 1943, 779.

• Veritas Euangelica triumphans de erroribus quorumvis seculorum, opus Historico-Theologicum in duos tomos distributum, quo principia fidei Refor-matae demonstrantur et origines eorum ostenduntur et doctrina de Oeco-nomia S.S. Trinitatis in salutis negotio explicatur et defenditur. (1688) Dit is eveneens een belangrijk werk van Leydecker dat oorspronkelijk in twee delen onder twee verschillende titels verscheen. De alternatieve titel luidt (verkort): De Veritate Religionis Reformatae seu Euangelicae, Libri VII. [Veritas Euangelica triumphans]

• De Verborgentheid des geloofs, eenmaal den Heiligen overgelevert of het Kort Begryp der ware Godsgeleerdheid beleden in de Gereformeerde Kerk.

(1700)

Dit betreft een door Leydecker zelf geautoriseerde Nederlandse bewer-king van de bovenvermelde Synopsis. Hierin biedt Leydecker naar eigen zeggen ‘een kort begryp der Godsgeleerdheid, volgens de gewone Leerwijs in de Academien gebruikelijk’.52 Deze bron zal vooral parallel aan de Sy-nopsis gebruikt worden. [Verborgentheid]

• Exercitationes Selectae Historico-Theologicae. II vol. (1712)

Ook hier gaat het om een essentieel werk binnen Leydeckers gehele oeu-vre. Bovendien is het een van zijn laatste geschriften, waarin we, 35 jaar na de publicatie van zijn Fax Veritatis, het resultaat aantreffen van een afgelegde theologische denkweg. [Exercitationes]

Vanwege hun systematische gehalte en belang zullen in het kader van deze studie de Synopsis en de Medulla theologica concinnata, gecombineerd met Fax Veritatis (inclusief De Providentia Dei) methodisch gezien centraal staan.

Vanuit dit middelpunt zullen de andere vermelde bronnen op hun inhoud onderzocht worden.53

52 M. Leydecker, De Verborgentheid des geloofs, ‘Voorreden’, 1*.

53 Wanneer er sprake is van verschillen in de bronteksten die inhoudelijk relevant zijn, zal dat uiteraard aangegeven worden en in een voetnoot verantwoord worden.

Hoofdstuk 2