• No results found

Terugkeeronderwijs versus integratieonderwijs

In de loop van de jaren zeventig werden niet alleen in de Bijlmermeer, maar ook in de overige stadsdelen van Amsterdam buitenlandse leerlingen bij de basisscholen ingeschreven. Het betrof kinderen van 18 verschillende nationaliteiten waarvan de grootste concentraties in de Pijp en Oost werden aangetroffen.372 De rijksoverheid wilde het salaris vergoeden van één extra leerkracht op 25 buitenlandse kinderen. Het probleem was echter dat onder de gesignaleerde scholen bijna geen school was, die 25 of meer buitenlandse leerlingen telde. De kinderen waren over verschillende scholen verspreid, zodat er veel scholen kwamen met een klein aantal buitenlandse leerlingen. De gemeente stond voor een keus: of een concentratie van buitenlandse leerlingen uit de hele stad in centrale klassen of het vormen van groepen van in elkaars nabijheid gelegen scholen, die tezamen 25 buitenlandse leerlingen telden. De laatste vorm kreeg de voorkeur omdat daarmee de integratie van de buitenlandse leerlingen in het Nederlandse schoolleven bevorderd werd. Dit is opvallend omdat het bestuur van gemeente Amsterdam destijds (net als de rijksoverheid) nog van mening was dat het verblijf van de leerlingen slechts tijdelijk zou zijn. Dit blijkt ook uit het feit dat het onderwijs er op gericht moest zijn dat de leerlingen niet belemmerd zouden worden bij een mogelijke terugkeer naar het land waar zij waren geboren. Dit kwam niet zomaar uit de lucht vallen: in de wervingsverdragen die Nederland met diverse regeringen had afgesloten, had Nederland toegezegd kinderen van

368 Ibidem 29.

369Ibidem.

370 Gemeenteraad Amsterdam, Notitie van het raadslid Hulsman, getiteld: Migranten in het onderwijs.

Gemeenteblad 1183, 07-09-1988, 2.

371 Gemeente Amsterdam, Raamnota Gemeentelijk Minderhedenbeleid Vervolg, 3. 372Gemeente Amsterdam, Raamnota Onderwijs, 29.

buitenlandse werknemers les te geven in de taal en cultuur van het land waar zij vandaan kwamen, met als doel de terugkeer naar het land van herkomst niet te belemmeren.373 Amsterdam moest zich daar ook aan houden.

Hieruit volgden in de praktijk twee werkvormen, namelijk integratieonderwijs en 'terugkeer- onderwijs' door middel van Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur (OETC). OETC zou bijdragen aan de ontwikkeling van de eigen identiteit van kinderen en belemmeringen in de relatie met ouders en overige familieleden verminderen.374

In de gemeente Amsterdam werd het OETC georganiseerd in het Turks, Marokkaans, Spaans, Latijns-Amerikaans, Portugees, Italiaans, Joegoslavisch, Grieks en Chinees. Tussen de groepen bestonden grote verschillen wat betreft de invulling, vorm en verantwoordelijkheden ten aanzien van OETC.375 OETC werd in de gemeente vrijwel uitsluitend buiten de gebruikelijke roostertijden gegeven zoals op de woensdagmiddag en de zaterdag. Voor elke nationaliteit werden de kinderen ondergebracht in een aangewezen schoolgebouw in de stad.

De invulling van dit onderwijs en de benaming „terugkeeronderwijs‟ was omstreden. De doelstelling van het landelijk beleid op het gebied van het OETC is daarom tussen 1975 en 1980 langzamerhand verschoven van voorbereiding op terugkeer naar het land van herkomst, naar de ondersteuning van de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen uit etnische minderheden.376

Terwijl in de jaren zeventig onderwijs in de eigen taal en cultuur werd gebruikt om de band met het moederland aan te houden en zo remigratie makkelijker te maken, werd dit later gezien als methode om integratie sneller te bevorderen. Onderwijs in de eigen taal zou volgens de rijksoverheid positieve effecten hebben op het bestrijden van onderwijsachterstanden en daarmee een beter toekomstbeeld voor minderheden met zich mee brengen.377 De gemeente Amsterdam nam deze visie over.

In de Deelnota Onderwijs aan Anderstaligen op de Amsterdamse scholen noemde het gemeentebestuur van Amsterdam enkele knelpunten.378 Zo meende de gemeente dat de rijksoverheid weliswaar de faciliteiten verschafte voor het geven van OETC, maar dat deze in de praktijk ontoereikend bleken te zijn. Het OETC miste een infrastructuur, waardoor er te weinig aandacht kon worden besteed aan een verantwoorde leerstofkeuze, de samenstelling van het leermiddelenpakket en de begeleiding van buitenlandse leerkrachten. De rijksoverheid had weliswaar de salariskosten van onderwijsassistenten voor zijn rekening genomen, maar had volgens de gemeente verzuimd verdere maatregelen te nemen die de kwaliteit van het onderwijs konden verzekeren. Al met al kwam het er op neer dat er vanuit Den Haag een potje geld naar de gemeentes ging, maar dat er verder geen

373 Gemeente Amsterdam, Raamnota Onderwijs, Gemeenteblad 1974, bijlage N. (Amsterdam 1974) 4. 374 Gemeente Amsterdam, Deelnota Onderwijs aan Anderstaligen op de Amsterdamse scholen. Gemeenteblad

1979 bijlage H. (Amsterdam 1979).

375

Gemeente Amsterdam, Notitie inzake het beleid met betrekking tot het onderwijs in eigen

taal en cultuur. Gemeenteblad: 141. 04-02-1987 (Amsterdam 1987) 2.

376 Ibidem 1. 377

SCP, Lokaal minderhedenbeleid,16.

infrastructuur werd geboden om het onderwijs tot stand te brengen. De overheid had met te weinig kosten rekening gehouden. 379

Op dit gebied zien we tegelijkertijd een mooi voorbeeld van samenwerking tussen meerdere steden om de uitvoering van het beleid tot stand te brengen. In 1987 kwam een Vierstedenproject op gang (door de vier grootste steden van Nederland) waarbij anderstalige, bijvoorbeeld Arabisch- en Turks sprekende leerkrachten werden aangesteld.380 Voor het Vierstedenproject werden interstedelijke werkgroepen opgericht, die tot doel hadden informatie tussen de vier steden te kanaliseren en zogenaamde implementatieprogramma‟s te ontwikkelen. Samen probeerden de steden tot een visie te komen. De steden voelden zich duidelijk in de steek gelaten door de rijksoverheid.

Dat was ook het geval bij de eerste opvang van anderstaligen in de stad. Lange tijd ging het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen er vanuit dat de gezinshereniging een gepasseerd station was en de immigratie naar Amsterdam gestopt was. Het officiële beleid was dus gebaseerd op de veronderstelling dat er slechts in Nederland geboren allochtone kinderen bij zouden komen. Niets was echter minder waar. De gezinshereniging ging in een zodanig tempo door dat er steeds meer jongeren in de leerplichtige leeftijd naar Nederland kwamen, die grote moeite hadden op een reguliere wijze aansluiting te vinden bij het onderwijs omdat zij net te oud waren om naar de basisschool te gaan.

Voor leerlingen die op een leeftijd naar Nederland kwamen die opvang in het basisonderwijs niet mogelijk of wenselijke maakte, was een goede opvangvoorziening noodzakelijk.381 De rijksoverheid hield volgens wethouder Jonker echter voet bij stuk en wilde stoppen met het in stand houden van de voorzieningen of het gedogen daarvan omdat deze voorzieningen niet meer nodig werden geacht. De geldkraan ging dicht. In de gemeenteraadsvergaderingen wordt bijvoorbeeld gesproken over een school waar jongeren vanuit het buitenland in Amsterdam in eerste instantie terecht konden, namelijk de Willem IJsbrantsz. Bontekoeschool. 382 Deze school moest tot verdriet van sommige gemeenteraadsleden echter sluiten vanwege geldgebrek.

Jonker zei in 1989: „Het gaat om taken waarbij het gemeentebestuur wordt geconfronteerd met een foute wijze waarop de rijksoverheid de problemen heeft aangepakt. Nu moet worden getracht, die gaten te dichten.‟383 De hoop was dat de rijksoverheid op haar schreden terug zou keren. Na jarenlange discussies en jaren lobbyen zijn er toch aanvullende voorzieningen gerealiseerd, voor een deel gefinancierd uit eigen middelen en voor een deel toch ook met rijksmiddelen. In de praktijk was namelijk duidelijk te merken dat er nog steeds allochtone jongeren van elders naar Amsterdam kwamen. Het gemeentebestuur van Amsterdam was zich er van bewust dat deze jongeren een risicogroep vormden en extra zorg nodig hadden.

379

Gemeente Amsterdam, Raamnota gemeentelijk minderhedenbeleid 1989, 99. 380 Gemeente Amsterdam, Actieprogramma 1988 (Amsterdam 1987) 38. 381 Gemeenteraad Amsterdam, Notitie van het raadslid Hulsman,07-09-1988, 4. 382

Gemeenteraad Amsterdam, Notulen Raadsvergadering 1-11-1989, 6. 383 Ibidem, 14.