• No results found

Ondanks dat er in deze periode aanzienlijke groepen migranten vanuit Marokko en Turkije de stad introkken, werd daar weinig aandacht aan besteed omdat zowel de lokale autoriteiten als de gastarbeiders geloofden in de mythe van hun terugkeer naar het thuisland.289 De lokale overheid leek de ideeën van de centrale overheid op de voet te volgen. Door de stagnerende economie liep de werving van nieuwe buitenlandse werknemers ook in Amsterdam sterk terug. De

287 Wolthekker , Een keten van macht, 203. 288 Ibidem 208.

289 Alexander, Cities and labour immigration. Comparing policy responses in Amsterdam, Paris, Rome and Tel

tijdelijksheidsgedachte was één van de belangrijkste redenen dat er niets werd gedaan aan de erbarmelijke woonomstandigheden van de migranten; gehuurde kamers, bedoeld voor één persoon, waren overbevolkt, zeker wanneer ook de familie naar Nederland werd gehaald. Rond 1970 verbleven ongeveer 2000 Marokkanen en Turken in illegale pensions. Dit werd echter gedoogd, zowel vanwege bovenstaande reden als vanuit de vooronderstelling dat er al woningnood bestond in de stad en er dus geen alternatieven voorhanden waren.290 Toch publiceerde het gemeentebestuur van Amsterdam al in februari 1978 de eerste concept-beleidsnota over buitenlandse werknemers in Amsterdam waarin voor het eerst officieel afstand genomen werd van het uitgangspunt dat het verblijf van de gastarbeiders tijdelijk van aard was.291 In deze nota werd genoemd dat „als eerste uitgangspunt voor het te voeren gemeentelijk beleid het gegeven wordt gehanteerd, dat de aanwezigheid van een aanzienlijk aantal buitenlandse werknemers in de Nederlandse samenleving een permanent karakter draagt. Er zal dan ook naar worden gestreefd, dat de gemeenschap in onze stad deze aanwezigheid als een vanzelfsprekendheid accepteert.‟292 Het streven was dat de buitenlandse werknemers met hun gezin, tegenover de Nederlander, een zoveel mogelijk gelijke positie kon verkrijgen, gelijk berecht zou worden en gelijke kansen zou hebben. Ten tweede stond de gemeente positief tegenover ontplooiingsmogelijkheden binnen de eigen groep en cultuur, waaronder ook de stimulatie van remigratiemogelijkheden werd gerekend.293 De Raamnota De buitenlandse werknemers en hun gezinnen werd in Amsterdam in april 1979 in de gemeenteraad behandeld en aangenomen. 294

Het gemeentebestuur van Amsterdam was relatief vroeg met de aanname dat de tijdelijkheidsgedachte van migranten in de ban kon worden gedaan. Daarmee kwam de gemeente tot een conclusie die de rijksoverheid nog niet wilde trekken. Helaas zijn er geen notulen bekend van vergaderingen waarin de precieze beweegredenen van de gemeente zijn opgenomen om deze Raamnota op te stellen. Wellicht was de reden dat de Amsterdamse bestuurders, meer dan de landelijke politici, met hun neus op de feiten werden gedrukt. Zij zagen in de dagelijkse praktijk met eigen ogen dat er steeds meer migranten naar hun stad kwamen en dat die migranten hun familieleden over lieten komen. Ze deden hun oogkleppen af en besloten er aandacht aan te besteden. Van een samenhangend gemeentelijk minderhedenbeleid was echter geen sprake. De nota De buitenlandse werknemers en hun gezinnen en de daarop volgende nota Beleid buitenlandse werknemers (1980), vermeldden niet op welke wijze het minderhedenbeleid bij de gemeente Amsterdam georganiseerd diende te worden. Uit literatuur blijkt dat de aanpak voornamelijk bestond uit noodmaatregelen. Gezien de snelheid waarmee de Amsterdamse samenleving werd geconfronteerd met deze problematiek was dat begrijpelijk.295

290 Ibidem 174.

291 Gemeente Amsterdam, Raamnota gemeentelijk minderhedenbeleid (Amsterdam 1989) 3. 292 Ibidem.

293 Ibidem.

294 Zie Gemeente Amsterdam, Gemeenteblad 1979, bijlage G.

Niet alleen de lokale politiek trok zich het lot van de buitenlandse werknemers aan, de betrokkenheid van bepaalde Amsterdamse burgers bij de migranten was opvallend. In de „pionierstijd‟ van de immigratie waren het vooral de vrouwen- en de homobewegingen in de stad die zich in wilden zetten voor de gastarbeiders. Zij waren heel enthousiast met het opzetten van taallessen voor de buitenlandse mannen. Deze lessen werden door Nederlandse vrijwilligers gegeven. De vrouwen- en homobewegingen herkenden een lotgenoot in de gastarbeiders en dat was wederzijds.296 Het is opmerkelijk hoe die verhouding tussen deze groepen in de samenleving in 30 jaar totaal verloren is gegaan; van wederzijdse tolerantie is vandaag de dag vaak geen of weinig sprake meer.

De oorsprong van het minderhedenbeleid in Amsterdam lag echter niet bij de gastarbeiders en hun gezinnen, maar bij de komst van grote aantallen Surinaamse migranten in de stad omstreeks 1975.297 De staat Suriname zou in 1975 onafhankelijk worden, een groot aantal Surinamers vreesde voor de gevolgen daarvan. In 1979 en 1980 volgde wederom een grote stroom Surinamers, omdat kort daarna de visumplicht ingevoerd zou worden. Er kwamen tienduizenden Surinamers aan in enkele jaren tijd, waarvan zich meer dan dertigduizend in de Bijlmermeer vestigden. De woningnood en het gebrek aan hulp en bijstand voor Surinamers waren in Amsterdam goed voelbaar. Het onderwerp kwam dan ook hoog op de politieke agenda te staan. De gemeente wilde voorkomen dat de immigranten zonder meer tussen wal en schip zouden raken en zorgde voor de meest noodzakelijke voorzieningen wat uitgroeide tot met name vormen van zorg en hulpverlening. 298

De Amsterdamse overheidsinstanties bleken slecht in staat om de problemen van Surinaamse migranten effectief te bestrijden en voorkomen. Al snel werd gekozen voor een categoriale aanpak, waarbij specifieke maatregelen werden geformuleerd die speciaal golden voor de Surinaamse gemeenschap in de stad. Bovendien werd besloten dat Surinaamse welzijnsorganisaties verantwoordelijk waren voor de uitvoering van het beleid; organisaties uit de groep zelf moesten Surinaamse migranten begeleiden en ondersteunen in hun nieuwe omgeving. Het gemeentebestuur van Amsterdam was van mening dat deze organisaties beter dan de gemeente zelf op de hoogte waren van de specifieke problemen van de groep en hun culturele achtergrond. Vanuit de eigen groep zou effectieve begeleiding komen, was de gedachte toen.299

Deze beslissing had echter niet de gevolgen waar de gemeente op hoopte en pakte uiteindelijk slecht uit. Na een aantal geruchtmakende fraudezaken werd het roer structureel omgegooid. De uitvoering van het beleid werd uit handen van de Surinaamse migrantenorganisaties gehaald. De volledige uitvoering van het beleid was voortaan de verantwoordelijkheid van Nederlandse welzijnsstichtingen. De slechte ervaringen met de Surinaamse zelforganisaties zorgden ervoor dat de

in Nederland (Den Haag 1987) 167.

296 H. Karacaer, „Amsterdammer worden‟ in: P. de Rooij (ed.) De geschiedenis van Amsterdam 04. Tweestrijd

om de hoofdstad 1900-2000 (Amsterdam 2007) 554.

297 F.Vermeulen (Nicis Institute), Diversiteit in uitvoering. Lokaal beleid voor werkloze migrantenjongeren in

Amsterdam en Berlijn ( Den Haag 2008) 27.

298 Gemeente Amsterdam, Raamnota gemeentelijk minderhedenbeleid (Amsterdam 1989) 3. 299 Vermeulen, Diversiteit in uitvoering, 27.

Amsterdamse overheid huiverig werd om verantwoordelijkheid aan migrantenorganisaties te geven.300

Hoe het dan wél moest was echter een moeilijk te beantwoorden vraag; de nadere uitwerking van het beleid stagneerde. Wat te doen met de minderheden, was een vraagstuk waarmee diverse beleidssectoren te maken hadden en coördinatie was er niet; er bestond nog geen portefeuille 'minderheden'.

Dat er wat moest veranderen was duidelijk, de situatie van de groep Surinamers was er niet beter op geworden, zij woonden met te veel mensen in te kleine ruimtes en hadden een achterstandspositie ten opzichte van de autochtone bevolking. In het voorjaar van 1981 kwam er een voorstel op tafel om het gemeentelijk minderhedenbeleid op een andere manier aan te pakken. Zo werd het Coördinatiebureau Minderhedenbeleid (CMB) opgericht, dat allereerst zorg zou dragen voor de totstandkoming van een nota over het gemeentelijk beleid, gebaseerd op een nieuwe structuur en het minderhedenbeleid van de gemeente Amsterdam (mede) vorm zou geven.301 Omdat het minderhedenbeleid zo duidelijk sector- overschrijdend was, moest het CMB als een 'spin in het web' het minderhedenbeleid dat door elke wethouder afzonderlijk werd gevoerd afstemmen en coördineren. In een evaluatie van het CMB stond echter dat het door het ontbreken van doelstellingen en uitgangspunten had gefaald: Noch het college van B. en W., noch de gemeenteraad hadden een minderhedenbeleid voor Amsterdam weten te formuleren. Doordat de politiek het liet afweten had het CMB geen referentiepunt voor haar activiteiten. 302