• No results found

Aparte aandacht voor migrantenjongeren

In 1986 hanteerde de gemeente Amsterdam als prognose dat er in de komende jaren een daling zou komen van het aantal jeugdigen in Amsterdam maar dat er tegelijkertijd een sterke toename zou

384 Gemeenteraad Amsterdam, Notulen Raadsvergadering 21-09-88, 13. 385 Ibidem.

komen van jongeren afkomstig uit etnische minderheidsgroepen.387 De migrantenjongeren kwamen vanaf deze periode uitdrukkelijk onder de aandacht in raadsvergaderingen; de wereld van de school sloot niet aan bij hun wereld thuis. Als gevolg hiervan kwamen slechte leerprestaties en schooluitval bij deze jongeren voor, waardoor zij geen betaalde baan konden vinden en hun maatschappelijk perspectief verloren.388 In de nota Jeugdhulpverlening Amsterdam uit 1989 werd gesteld dat migranten een relatief grotere kans liepen om in de problemen te raken. In de Raamnota Gemeentelijk Minderhedenbeleid werd hier uitleg aan gegeven: Veel allochtone jeugdigen waren met hun ouder naar Nederland gekomen en opgegroeid tussen twee culturen, waarin verschillende eisen werden gesteld en andere verwachtingen leefden. Met name de tussengeneratie jongeren, die eerst in het land van herkomst was opgegroeid en op relatief jonge leeftijd naar Nederland was gekomen, begon met een achterstand op het gebied van taal en kennis van de samenleving. Ook de tweede generatie kampte met een achterstand. Thuis ontstonden nogal eens conflicten over de heersende normen en waarden. Aan de andere kant verliep de acceptatie van deze kinderen en jongeren in de Nederlandse samenleving ook moeizaam. Niet zelden raakten zij daardoor in loyaliteitsconflicten; als de problemen zich uitten, was dat vaak ernstig.389

In een raadsvergadering werd besproken dat de ouders soms ten einde raad waren als zij het gevoel hadden geen vat meer te hebben op hun kinderen. Als zij hulp zochten, had de Nederlandse hulpverlening ze maar weinig te bieden.390 Het college van B. & W. besefte dat de hulpverlening vaak inadequaat reageerde op de problemen van migrantenjongeren. Zo waren hulpverleners vaak niet goed op de hoogte van de situatie in allochtone gezinnen, werd problematisch gedrag vaak onvoldoende of te laat herkend en veelal afgedaan als een verschil in cultuur. Migrantenjeugdigen wisten vaak niet goed wat zij aan de aangeboden hulp hadden, terwijl de ouders vaak meenden dat de Nederlandse hulpverleners partijdig waren, omdat zij hun conflicten zagen als een strijd tussen culturen. De Nederlandse hulpverlening vertegenwoordigde hierin de bedreigende Westerse cultuur. Een oplossing voor het gebrek aan toegankelijkheid lag in het inzetten van allochtone hulpverleners, maar die waren er nog te weinig.391 Tot op de dag van vandaag is dit een groot probleem waar nog geen oplossing voor gevonden is.392

De werkloosheid in Amsterdam was hoog in de jaren 80; voor migranten gold dat des te meer en voor migrantenjongeren nog het meest. In de gemeenteraad werd de situatie van de jongeren 'hopeloos maar nog niet uitzichtloos' genoemd. Er was sprake van een structureel tekort aan banen op de Amsterdamse arbeidsmarkt en migrantenjongeren vielen, door hun gebrek aan scholing en door

387 Gemeenteraad Amsterdam, Gemeenteblad 544, Notitie met uitgangspunten voor het buurtgericht

jongerenwerk. 19-03-1986,2.

388Gemeenteraad Amsterdam, Gemeenteblad 147. Van woorden naar daden: voorstellen ter verbetering van de

positie van migrantenjongeren, 25-02-1993, 1.

389

Gemeente Amsterdam, Raamnota gemeentelijk Minderhedenbeleid (vervolg), 21. 390 Gemeenteraad Amsterdam, Gemeenteblad 147, 2.

391 Gemeente Amsterdam, Raamnota gemeentelijk Minderhedenbeleid (vervolg), 21. 392

Dit blijkt uit opmerkingen van deskundigen in bijeenkomsten van begeleidingscommissies voor onderzoeken van het Verwey Jonker instituut waarbij ik notuleerde.

discriminatie, eerder en vaker buiten de boot.393 De benarde situatie van de allochtone jongeren kon niet los worden gezien van de stijging van het aantal leerplichtige jongeren dat de school de rug toekeerde of in het vervolgonderwijs afhaakte. In de gemeenteraad werd gezegd: „Als jongeren afhaken op school en gaan spijbelen, raken zij het perspectief op een goede schoolopleiding en een baan kwijt. Doordat hun verwachtingspatroon toch gericht blijft op zaken waarvoor veel geld nodig is, is het risico dat zij op het hellend vlak van de criminaliteit raken groot.‟394 Het gemeentebestuur uitte haar zorgen dat dit het ontstaan van risicogroepen in de hand werkte en een proces van marginalisering van veel jongeren in de samenleving in gang zette. De schooluitval leidde tot het ontstaan van zwerfgroepen en van een categorie jongeren die werd omschreven als randgroepjongeren.395

Vanuit de rijksoverheid werd vanaf 1986 in nauw overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en vertegenwoordigers van werknemers- en werkgevers organisaties het Jeugdwerkgarantieplan ontwikkeld, wat bedoeld was om de harde kern van werkloosheid onder jongeren aan te pakken.396 Het JWG was gericht op alle jongeren tussen de 16 en 20 jaar die er niet in slaagden een baan te vinden en al langer dan een half jaar werkloos thuis zaten. Het kernpunt van het JWG was om voor jongeren die aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldeden, werk te garanderen door aan alle betrokkenen een zogenaamde „garantieplaats‟ aan te bieden. De nadruk lag op doorstroming naar een reguliere baan.397 Bij de keuze en inrichting van de garantieplaatsen was het van essentieel belang, dat uitdrukkelijk aandacht werd besteed aan de mogelijkheden werkervaring op te doen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het JWG lag bij de gemeenten. Medio 1988 werd het JWG landelijk ingevoerd en kreeg het wettelijke basis. Het plan was echter omstreden.

In Amsterdam waren er in 1988 rond de 3000 jongeren die onder het JWG kwamen te vallen. Hoewel het plan expliciet niet gericht was op specifieke doelgroepen, maar op alle jongeren, stimuleerde de gemeente Amsterdam vooral jongeren uit etnische minderheden om aan het plan deel te nemen. Er werd een consulent leerlingenwezen aangesteld die werd belast met de taak om werkgevers in Amsterdam te benaderen om het aantal leerarbeidsplaatsen te vermeerderen. Aan financiële ondersteuning voor de werkgevers was de voorwaarde gekoppeld dat zij extra moesten investeren in migrantenjongeren. Hoewel de gemeente dus wel overging tot de uitvoering van het JWG en jongeren aanmoedigde om er gebruik van te maken, waren er binnen de gemeenteraad grote bezwaren tegen het plan. Ontevredenheid was er over het feit dat jongeren niet mee zouden doen aan de marktsector door het JWG. Daarnaast ging het slechts om 19-uurs banen en werden er geen sancties gesteld voor jongeren die bijvoorbeeld niet op kwamen dagen op hun werk. 398

393 Gemeente Amsterdam, Notulen Raadsvergadering 1-11-89, 4. 394

Gemeenteraad Amsterdam, Gemeenteblad 147. 25-02-1993, 1.

395Gemeente Amsterdam, Notitie uitgangspunten jongerenwerk (Amsterdam 1986) 2. 396 Tweede Kamer, Vergaderjaar 1987-1988, 20 278, nr. 1-2, 4.

397

Tweede Kamer, Vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hoofdstuk XV nr. 117, 2. 398 Gemeenteraad Amsterdam, Actieprogramma 1988 (Amsterdam 1987) 35.

Er was vanuit de gemeente Amsterdam niet alleen kritiek op het JWG, het hele jeugd- hulpverleningsbeleid moest het ontgelden. Het werd als zeer verkokerd beleid beschouwd, doordat de verantwoordelijkheden op het punt van jeugdhulpverlening zeer verspreid waren, o.a. over de gemeente en het rijk. Eind jaren 80 zag het er echter naar uit dat, via een wetsontwerp dat door minister Brinkman was ingediend, zou worden geprobeerd de jeugdhulpverlening geheel onder centrale verantwoordelijkheid te brengen. De gemeente Amsterdam wilde daar een stokje voor steken. Bestuurders uit Amsterdam zijn naar de minister toegestapt en uit dat gesprek bleek dat de minister toch gevoelig was voor de argumenten van de grote steden om bevoegdheden in dit kader te behouden en misschien zelfs te verruimen. In de gemeenteraadsvergadering werd gezegd: „ We zullen op dit punt wel alert moeten blijven.'399 In diezelfde raadsvergadering werd er geklaagd dat de bezuinigingen van de rijksoverheid met zich mee brachten dat aan de lopende band regels en geldstromen veranderden. Om daar op in te springen, was een enorme bestuurlijke inspanning nodig: „Soms moet er heel veel energie worden gestoken in het zoeken van oplossingen voor plotseling vervallende rijkssubsidies.‟400

De lokale overheid zag de praktijk en kon daar op inspelen, maar het geld moest van bovenaf komen. Ook na de recessie bleef het probleem van werkloze migrantenjongeren bestaan. In een onderzoek van SISWO, het Amsterdams instituut voor maatschappijwetenschappen, werd gezegd dat geen enkele onderneming zou bekennen dat jongeren van allochtone afkomst niet welkom waren. Toch ging er vaak veel mis bij de sollicitaties door culturele verschillen, een niet in vlekkeloos Nederlands opgestelde brief, of eenvoudig door het feit dat iemand geen deel uitmaakte van een sociaal netwerk waarin informatie over betere banen circuleerde.401