• No results found

Minderhedenbeleid (jaren 80)

Begin jaren tachtig realiseerde de rijksoverheid zich dat de ontwikkelingen op het gebied van migratie om stevig beleid vroegen. Er kondigde zich een omslag in het denken over migratiebeleid aan, dat voor het eerst werd verwoord in kringen van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijke werk (CRM), het ministerie dat het meest met de gevolgen van de opvang en begeleiding van migranten werd geconfronteerd.110 De uitgangspunten van deze nieuwe koers werden in 1979 zichtbaar toen de WRR uit eigen beweging een lijvig rapport uitbracht over de positie van migranten in Nederland, namelijk Etnische minderheden. A: Rapportage aan de regering, B: Naar een algemeen etnisch minderhedenbeleid?. Er kwam een nieuwe realiteit uit tevoorschijn die beter aansloot bij de praktijk dan voorheen: het gros van de migranten zou moeten worden gezien als ingezetenen die hier permanent zouden blijven. De tijdelijkheidgedachte werd voor alle migranten verlaten en er werd één minderhedenbeleid ontwikkeld waar alle groepen onder zouden vallen. Tevens werd er in het WRR-rapport aandacht besteed aan de problematiek van cultuurverschillen en achterstanden: „Zowel door ontwikkelingen binnen de minderheden als door ontwikkelingen in de autochtone Nederlandse samenleving zijn sterke tendenties tot voortduring van sociale achterstand en culturele isolering van de etnische minderheden aanwezig. Er bestaat zo een gerede kans op een samenleving, waarin de etnische minderheden gedurende lange tijd tot de zwakste groepen zullen horen. (…) Het aanpassingsproces zal zich over een lange tijd uitstrekken en gepaard gaan met spanningen binnen de etnische minderheidsgroepen zelf, onder andere tussen de generaties, maar ook tussen de minderheden en de overige bevolking, met name de sociaal-economisch zwakkere

108 SCP, Lokaal minderhedenbeleid (Rijswijk 1995) 15. 109

Gemeente Amsterdam, Raamnota minderhedenbeleid (Amsterdam 1989)14. 110 Commissie Blok, Bronnenonderzoek Integratiebeleid, 29.

groeperingen daaruit‟.111 De voorzitter en secretaris van de WRR vroegen de minister-president expliciet in een brief om het rapport op de agenda van de ministerraad te plaatsen.112 De invloed van dit rapport is duidelijk merkbaar in het beleid dat de regering in de jaren daarna opstelde.

In 1981 kwam een eerste ontwerp van de Minderhedennota uit, dat in 1983 bekrachtigd werd. De nota werd geschreven onder leiding van de minister van Binnenlandse Zaken, die volgens een besluit van het Kabinet Van Agt 1 verantwoordelijk was geworden voor de coördinatie van het minderhedenbeleid. 113 Het aanwijzen van deze minister als coördinerend bewindsman, en een hoofdrol voor het ministerie van Binnenlandse zaken i.p.v. CRM kan gezien worden als uiting van het besef dat het verblijf van „nieuwkomers‟ een langdurig of permanent karakter zou hebben.114

De hoofddoelstelling van het nieuwe beleid werd als volgt geformuleerd: Het minderhedenbeleid is gericht op de totstandkoming van een samenleving waarin de in Nederland verblijvende leden van minderheidsgroepen ieder afzonderlijk en als groep een gelijkwaardige plaats en volwaardige ontplooiingskansen hebben, een multiculturele samenleving.115 Het beleid was zowel gericht op sociaal-economische factoren, zoals het verminderen van sociale en economische achterstand van leden van de minderheidsgroepen als op sociaal-culturele factoren als het scheppen van voorwaarden voor emancipatie in en aan de samenleving van minderheidsgroepen. Ook werd het voorkomen en bestrijden van discriminatie en het verbeteren van de rechtspositie van migranten genoemd.116 Op het terrein van arbeid stonden het personeelsbeleid van de overheid, het stimuleren van etnisch ondernemerschap en de financiering van werkgelegenheidsprojecten ten behoeve van minderheden centraal.117 Wat betreft scholing werd intercultureel onderwijs bevorderd in de vorm van onderwijs in de eigen taal en cultuur.

De minderhedennota werd over het algemeen positief ontvangen, hoewel in een vergadering over de nota werd gesteld dat het vooral nog om intenties ging en er weinig concrete middelen werden genoemd. Het CDA was van mening dat er bijzonder beleid gevoerd moest worden in plaats van algemeen beleid. Krajenbrink (CDA): „Het CDA bespeurt hier een liberalistisch, respectievelijk socialistisch trekje in de nota, waartegen wij ons nadrukkelijk zullen verzetten. Wij zijn wars van 'veralgemenisering'. Eenheidspap is in het CDA geen gewild gerecht als het gaat om de inrichting van onze samenleving. Wij zullen voor het behoud van de veelvormigheid en veelkleurigheid vechten.‟118

111 WRR, Etnische minderheden. A: Rapportage aan de regering, B: Naar een algemeen etnisch

minderhedenbeleid? (Den Haag 1979) 15.

112 Brief van Th.Quené en P.R.Baehr aan de minister-president, Den Haag, 9 mei 1979. Opgenomen in : WRR,

Etnische minderheden. A: Rapportage aan de regering, B: Naar een algemeen etnisch minderhedenbeleid? (Den

Haag 1979) 3.

113 Commissie Blok, Bronnenonderzoek Integratiebeleid, 31. 114

Bijzondere commissie voor het Minderhedenbeleid, Minderhedennota. UCV 48, 6 februari 1984, 11. 115 Ministerie van Binnenlandse Zaken, Ontwerp Minderhedennota (Den Haag 1981) 35.

116 Commissie Blok, Bronnenonderzoek integratiebeleid, 32. 117

SCP, Lokaal minderhedenbeleid, 17.

Aandacht voor de eigen identiteit kwam in het teken te staan van integratie in de samenleving. De nadruk lag op het inlopen van achterstanden en bevorderen van gelijke behandeling. Niet het identiteitsbehoud, maar eerder ontwikkeling van een identiteit in interactie met de samenleving, stond centraal. 119 Hoewel het motto „integratie met behoud van identiteit‟ niet meer werd gehuldigd, hielden de VVD, het CDA en kleine Linkse partijen een pleidooi voor behoud van de eigen identiteit. Onder andere het CDA was van mening dat er een verband bestond tussen het bewaren van een eigen culturele identiteit en het tegengaan van achterstanden.120 De VVD opperde de liberale gedachte dat de zelfstandige kracht van de mens de basis vormt van de samenleving. De VVD juichte het dan ook toe dat leden van minderheidsgroepen zelforganisaties hadden.121

De PVDA vreesde echter voor een afstand tussen gevestigden en nieuwkomers, in het bijzonder in de oude stadswijken. In een vergadering over de Minderhedennota verwoordde Buurmeijer (PVDA) het als volgt: „Minderheden zijn het probleem voor meerderheden, dat is de kern van een problematiek die de laatste tijd sterk in omvang toeneemt. (…)Autochtonen hebben te maken gekregen met verschijnselen, cultuuruitingen en gedragingen waaraan zij niet gewend zijn. De vreemdeling is in hun beleving de indringer, de persoon met het afwijkende gedrag. Deze ondervindt op zijn beurt afwerende reacties uit zijn omgeving die voor hem volstrekt vreemd is en nauwelijks toegankelijk. Dit is de spanning waarmee wij hebben te maken in een multiculturele samenleving en waarmee het beleid op centraal en lokaal niveau rekening heeft te houden. De fricties die ontstaan en het gedrag van de meerderheid dat daaruit voortvloeit is evenzeer object voor het minderhedenbeleid. Het is namelijk niet waar dat de houding van de meerderheid is af te doen als een omzien in verwondering‟.122 Dit probleem werd in de nota Minderhedenbeleid echter nauwelijks belicht. De PVDA-fractie meende zelfs dat het in de nota ontkend werd.

De komst van zoveel buitenlandse gezinnen naar Nederland had het beeld van deze bevolkingsgroepen in de publieke opinie aanzienlijk veranderd. Voor het op gang komen van de enorme migratiestromen in 1975 (zie de grafiek op blz.31) leidde „de gemiddelde gastarbeider‟ een door de „gemiddelde Nederlander‟ nauwelijks opgemerkt bestaan.123

Toen hele gezinnen naar Nederland waren gekomen namen de contacten met autochtone Nederlanders snel toe: buitenlanders gingen op zoek naar huisvesting, hun kinderen gingen naar Nederlandse scholen, en het beroep op instellingen voor gezondheidszorg, maatschappelijk werk, rechtshulp en ook op tal van overheidsdiensten kwam in een stroomversnelling terecht. Al spoedig werd duidelijk dat veel van die instanties daar niet klaar voor waren. De taalbarrière en cultuurverschillen zorgden voor complicaties.

119 Commissie Blok, Bronnenonderzoek integratiebeleid, 34. 120

Ibidem, 35.

121 Bijzondere Commissie van het Minderhedenbeleid, Minderhedennota, 12. 122 Ibidem, 3.

123

L.van den Berg (ed), Van gastarbeider tot immigrant. Turken en Marokkanen in Nederland (Alphen a/d Rijn 1986) 50.

In de arbeiderswijken, waar de meeste gastarbeiders met hun gezinnen kwamen te wonen, ging het contact met medebewoners door de taal- (en cultuur)barrière moeizaam. Door een gebrek aan wederzijds begrip lag agressie op de loer en ontstond er een voedingsbodem voor racisme. Buurmeijer (PVDA) zei in een vergadering over de Minderhedennota dat „Anders dan velen in het naoorlogse Nederland voor mogelijk hadden gehouden er anno 1984 weer sprake is van onverholen racisme, zelfs in Amsterdam, bekend om zijn tolerantie en aanpassingsvermogen.‟ 124 De in Amsterdam gehouden Prinsenhofconferentie had deze problematiek volgens Buurmeijer in volle omvang aan het licht gebracht. Op blz.77 komt de Prinsenhofconferentie uitgebreid ter sprake.

In de verkiezingen van 1982 uitte de (landelijke) voedingsbodem voor racisme zich in een Kamerzetel voor de Centrumpartij van Janmaat. Kees Slager schrijft in zijn boek over de geschiedenis van de SP dat door die ene zetel links Nederlands vanaf dat moment allergisch reageerde op alles wat neigde naar racisme. 125 Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting toen de SP in 1983 de brochure Gastarbeider en kapitaal uitbracht waarin de standpunten van het partijbestuur betreffende de migranten op papier kwam te staan. De SP meende dat alle andere partijen in Nederland zeer wazig en algemeen deden wat hun standpunten over gastarbeid betreft. Er was volgens de SP niet één partij die met een duidelijk voorstel kwam om het probleem, voor zover mogelijk, op te lossen.126 De SP besloot de touwtjes in eigen handen te nemen. De oorzaak van de ellende lag volgens de SP bij het bedrijfsleven dat goedkope arbeidskrachten naar Nederland haalde. De SP kwam met de volgende oplossing: buitenlanders kregen na twee jaar de keuze om of te integreren of terug naar huis te gaan. Integreren betekende in eerste instantie dat migranten de Nederlandse taal moesten leren. Wie terug wilde, zou een fors bedrag meekrijgen, namelijk 75000 gulden plus een deel van de betaalde sociale premies, om in het oude vaderland een nieuw bestaan op te kunnen bouwen. Het plan was volgens de SP bedoeld om te voorkomen dat er tweederangs burgers zouden ontstaan. 127

Links Nederland verafschuwde de brochure van de SP. De SP werd afgeschilderd als partij die vond dat buitenlanders zich moesten schamen voor hun afkomst en blanke Nederlanders moesten worden.128 De PSP meende dat in de brochure een beeld werd geschetst van buitenlanders dat volstrekt bezijden de waarheid en racistisch was. Er werd schande over gesproken dat de SP de buitenlanders het land uit wilde bonjouren, nota bene met een oprotpremie, en ook de gedwongen integratie werd afgewezen. De Waarheid, het partijblad van de Communistische Partij Nederland (CPN) publiceerde als reactie op de brochure een artikel met de veelzeggende titel Een socialistische Partij op jacht naar Janmaat-stemmers.129 Al met al bleek dat niet- negatieve bedoelingen (van de SP) al gauw als negatief en zelfs racistisch werden beschouwd. Negatieve uitingen over de multiculturele

124 Bijzondere Commissie van het Minderhedenbeleid, Minderhedennota, 1.

125 K. Slager, Het geheim van Oss. Een geschiedenis van de SP (Amsterdam 2001) 360. 126

Socialistiese Partij, Gastarbeid en kapitaal (Rotterdam 1983) 5. 127 Ibidem, 20.

128 Slager, Het geheim van Oss , 361. 129

Socialistiese Partij, Reakties en kommentaren op het rapport „Gastarbeid en kapitaal‟ (Rotterdam 1983) 8, 10.

samenlevingen waren over het algemeen bij de publieke opinie en met name Linkse partijen „not done‟ en werden verfoeid.