• No results found

Apart behandelen van allochtone jongeren?

In de volgende generaties zal naar verwachting van de WRR de cultuur van het land van herkomst van de (groot)ouders in veel opzichten, waarschijnlijk met uitzondering van de godsdienst, worden losgelaten. De Raad is van mening dat dit een normaal verschijnsel is. Het feit dat er problemen mee gemoeid gaan is ook normaal. Er gaat enige tijd overheen voordat migranten volledig zijn geïntegreerd in een samenleving. De WRR vraagt zich echter af of er niet een (extra) vertraging is opgetreden als gevolg van het feit dat in het verleden immigratie als een tijdelijk verschijnsel werd gezien in de Nederlandse samenleving. Er werd onvoldoende beseft dat immigranten in Nederland kinderen zouden krijgen, die hier hun maatschappelijke voorbereiding moesten ontvangen. Herhaaldelijk blijkt uit onderzoek dat deze kinderen bij het volgen van onderwijs een achterstand hebben en dat een uitval uit onderwijs kan worden gevolgd door andere problemen.225

Toch noemt de WRR het feit dat de tweede generatie forse problemen kan hebben, nog geen reden een apart overheidsbeleid in te voeren voor deze groep. Het feit dat er problemen kunnen ontstaan door etnische verschillen en door het feit dat men tot een tweede generatie behoort, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat de oplossing van die problemen afhankelijk is van deze achtergronden, meent de WRR. Het gevaar van aanpassingen van hulp of sancties per etnische categorie is dat- terwijl de betrokkenen mogelijk binnen de eigen groep met enige hulp beter kunnen functioneren- onbedoeld obstakels kunnen worden opgeworpen voor participatie in de Nederlandse samenleving. 226 Tweedegeneratieallochtonen waren daarom volgens de visie van de WRR in 2001 geen aparte doelgroep voor beleid. Wel konden zij extra aandacht krijgen in bijvoorbeeld het onderwijsbeleid maar daarbij kwam de aandacht voort uit een beroep op algemene hulpbronnen, die voor iedereen, dus ook voor de autochtone bevolking, beschikbaar waren.

Omdat er ook veel allochtone jongeren waren die niet in het criminele circuit terechtkwamen, zag de WRR geen aanleiding om, in reactie op crimineel gedrag, alleen voor allochtone jongeren een bijzondere gedragslijn te volgen. In het algemeen geldt voor probleemjeugd dat het ongewenst is als separate groepen ontstaan die een aparte behandeling krijgen, meent de WRR. Lokaal maatwerk dient niet, onbedoeld, een ongewenste subcultuur te versterken.227

Onder de noemer „Operatie Jong‟ kwam in 2004 echter een interdepartementaal samenwerkingsverband tot stand tussen diverse ministeries (VWS, BZK, OC&W, Justitie, SoZaW,

224 M.Slootman en J.Tillie, Processen van radicalisering, 53.

225 WRR, Nederland als immigratiesamenleving (Den Haag 2001) 163. 226 Ibidem, 164.

VROM en Financiën) dat stond voor een sterk en resultaatgericht jeugdbeleid.228 Steven van Eijck werd benoemd als commissaris jeugd- en jongerenbeleid en eindverantwoordelijke van Operatie Jong. Onder leiding van hem is vervolgens een aantal sturingsadviezen gepubliceerd waarin onder andere de vraag werd behandeld of allochtone kinderen gebaat zijn bij specifiek beleid. In het sturingsadvies „koersen op het kind‟ wordt aanbevolen specifiek beleid gericht op de verbetering van de positie van allochtone kinderen in het jeugdbeleid uit te brengen. 229

De eerste reden die in het sturingsadvies wordt genoemd voor een aparte benadering is dat problemen bij allochtone jongeren vaak groter en heftiger zijn dan gemiddeld. De kans op ontsporing is groter. Ten tweede komen allochtone jongeren daarentegen weer minder snel terecht bij de lichtere vormen van jeugdhulpverlening dan autochtone jongeren. In jeugdinrichtingen zijn zij oververtegenwoordigd, waardoor geconcludeerd kan worden dat de hulpverlening te laat komt. De problemen moeten eerder worden aangepakt. Ten slotte wordt in het advies gezegd dat wanneer de hulpverlening de allochtone jeugd wel bereikt, die minder resultaat boekt dan bij autochtone jeugd en dat de uitval groter is. Dit laatste punt is echter gebaseerd op waarnemingen uit de praktijk, er is nog weinig onderzoek naar gedaan.230

Oorzaken van de achterstand bij allochtone jongeren zijn onder andere de slechtere uitgangspositie van de jongeren en de culturele afstand tussen hun ouders en de jeugdhulpverlening. Ouders weten vaak niet precies wat er in Nederland mogelijk is doordat zij niet bekend zijn met de instanties. De drempel om te gaan is ook hoog als zij er wel mee bekend zijn. Zo heeft een aantal ouders weinig vertrouwen in de bemoeienis van de Nederlandse instanties. Dit gaat echter niet alleen op voor de zorg. Wat betreft de hulpverlening speelt de schaamte voor de problemen en de behoefte om die problemen thuis op te lossen ook mee. Pas als het eigenlijk al te laat is, gaan ouders op zoek naar hulp.231

In de zorg is ook een aantal redenen aan te wijzen waardoor hulpverlening minder toegankelijk is voor allochtone ouders en hun kinderen. Niet altijd zijn professionals in staat om problemen bij allochtone jeugdigen op tijd te signaleren en goed te duiden; zij zijn onbekend met de problemen die in de gezinnen spelen. Die problemen zijn doorgaans anders van aard dan bij de standaard Nederlandse gezinnen door een verschil in taal, opvoedingsstijl en normen en waarden. Professionals wordt wel verweten dat zij onvoldoende kennis en deskundigheid hebben wat betreft de culturele verschillen en de consequenties daarvan. 232 Behoefte aan ondersteuning op het gebied

228

Ministerie van Volksgezondheid, welzijn en sport, Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid,

Welzijn en Sport van 19 april 2004, nr. DBO-8464687, houdende instelling Operatie JONG (Instellingsregeling Operatie JONG), 30 april 2004.

229 S. Van Eijck, Koersen op het kind (Den Haag 2006). 230 Ibidem, 13.

231

Ibidem, 17.

232

Dit bleek uit discussies van diverse professionals en onderzoekers in de jeugdzorg tijdens bijeenkomsten van

een begeleidingscommissie omtrent het lopende project „Meetlat‟ van het Verwey Jonker Instituut, waarbij ik aanwezig was. Deze bevindingen worden opgenomen in het rapport Interculturele meetlat. Ontwikkeling en

van opvoeding en onderwijs is er zeker bij ouders van allochtone kinderen, maar niet als die ondersteuning gepaard gaat met een stigma. Betrokken groeperingen kunnen niet per definitie als risicogroepen of risicocategorieën worden aangemerkt, maar dat gebeurt wel vaak. 233

Deelconclusie

Zowel bij het beleid ten opzichte van migranten als bij het jeugdbeleid staat de vraag telkens centraal of deze groepen „apart‟ behandeld moeten worden. Het jeugdbeleid, en met name het beleid ten opzichte van de kinderen van migranten, was door de jaren heen grotendeels in lijn met het minderheden- dan wel integratiebeleid. Achterstandsbestrijding was op beide beleidsterreinen bijvoorbeeld een speerpunt vanaf de jaren zeventig. In de jaren tachtig, toen het geloof in de maakbare samenleving sterk was (zie vorige hoofdstuk), werd er een ambitieus en breed geformuleerd jeugdbeleid opgezet. De problemen met jongeren bleven zich echter voordoen en de specifieke problemen bij allochtone jongeren werden steeds duidelijker zichtbaar. Hoewel de overheid eind jaren negentig een breed integratiebeleid formuleerde waarbij de bal bij allochtonen werd neergelegd om te komen tot een succesvolle integratie, bleef de specifieke zorg om de (allochtone) jeugd bestaan. In de nota Kansen krijgen, Kansen pakken was expliciet het standpunt ingenomen dat de rijksoverheid de ontwikkelingen met betrekking tot jongeren van Surinaamse, Turkse en Marokkaanse afkomst nauwlettend zou blijven volgen en waar nodig impulsen zou laten uitgaan (zie blz. 40). Hoewel in 2001 de WRR nog concludeerde dat er géén apart beleid voor de tweede generatie allochtonen moest worden opgezet, werd daar in de volgende jaren op terug gekomen. De aanslagen op de Twin Towers en de angst voor radicalisering bij (islamitische) jongeren heeft daar wellicht aan bijgedragen.

De laatste stand van zaken in het onderzoek is dat allochtone jongeren hun eigen problematiek hebben en dat er specifiek beleid moet komen dat daar op afgestemd is. De rest van deze scriptie gaat terug in de tijd om te kijken hoe er door de jaren heen op lokaal niveau (Amsterdam) gedacht werd over (beleid)vraagstukken omtrent jeugd en allochtone jeugd. Gaat het echt zo slecht met allochtone jongeren? Is de angst voor radicalisering en criminaliteit gegrond, of is beleid dat hier op af wordt gestemd vooral een gevolg van berichten die in de media zijn verschenen?

4 AMSTERDAM: EEN LASTIGE STAD

Burgemeester Van Hall sprak in de jaren '60 in de raadszaal van de stad prinses Beatrix en Claus toe met de woorden: 'Amsterdam is een lastige stad en Amsterdammers zijn zeker lastige mensen'. Daarmee bevestigde hij het historisch gegroeide beeld dat de kleurrijke, levendige stad Amsterdam werd geassocieerd met acties en verzet. 234 De bevolking is zeer divers, mensen zijn niet op hun mondje gevallen en de politieke cultuur is complex. In dit hoofdstuk wordt een impressie gegeven van het aantal culturen én de politieke cultuur van de stad.