• No results found

Bolkestein was in de jaren negentig de eerste geweest die openlijk verklaarde dat „er gezegd moet worden, wat er wordt gedacht‟. Tot dan was dit „not done‟ in het politiek correcte Nederland.167

Pim Fortuyn ging nog veel verder dan Bolkestein. Zijn enorme populariteit en de 26 zetels die de Lijst Pim Fortuyn (LPF) na de moord op Fortuyn in 2002 kreeg in de Tweede Kamer, illustreerden hoe een groot aantal burgers dacht over migranten. De „nieuwe politiek‟ van Fortuyn met de leuze „Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg‟, sprak vele mensen aan. Dit kwam volgens rechtssocioloog Nick Huls vooral doordat Fortuyn een aantal aspecten goed bij de naam wist te noemen: bestuurlijke achterkamertjespolitiek, te veel ambtenaren en vooral de problemen in de oude wijken, waar veel

164 Ibidem, 23.

165 Ibidem, 24.

166 Seegers (WRR), In debat over Nederland (Amsterdam 2007) 41. 167 Huls, Actie en Reactie (Den Haag 2009) 39.

buitenlanders waren gehuisvest.168 „Paars‟ had zijn ogen daarvoor gesloten en door het probleem niet te benoemen ook niet naar oplossingen gezocht. Over het algemeen werden migrantenorganisaties voortaan beschouwd als een obstakel voor een goede integratie en de subsidiëring van deze organisaties werd afgekeurd. Bovendien werden er meer inspanningen van migranten geëist om zich aan de Nederlandse samenleving aan te passen, in plaats van andersom. Deze omslag leidde tot een veeleisender integratiebeleid, met strenge inburgeringseisen en met als doel de culturele aanpassing van migrantengroepen.169

Na de aanslagen op 11 september, de moord op Pim Fortuyn en de moord op Theo van Gogh, werd de groep die zich tegen buitenlanders keerde alsmaar groter. De terroristische aanvallen op het World Trade Center en het Pentagon op 11 september 2001 hebben volgens de filosofe Prins vermoedelijk nergens anders in Europa tot een grotere ontlading van openbaar wantrouwen tegenover de islam geleid dan in Nederland. Het verrassend hoge aantal gewelddadige incidenten rond moslims en moskeeën stond in schril contrast met het optimistische beeld van de verdraagzame Nederlanders en de vermeende effectiviteit van de befaamde Nederlandse pacificatiestrategieën. 170

Immigranten werden door een aantal Nederlanders beschouwd als een gevaar voor de vertrouwde Nederlandse samenleving. De tijd na 2000, waarin de verscherping van de toon in het Nederlandse publieke en politieke debat steeds groter is geworden, werd door Prins „het tijdperk van het nieuwe realisme‟ genoemd. Dit nieuwe publieke discours had volgens Prins vier kenmerken: In de eerste plaats presenteert de spreker zichzelf als iemand die de feiten onder ogen durft te zien. Ten tweede ziet de spreker zichzelf als een woordvoerder van de „gewone mensen‟. Een derde eigenschap van het nieuw realisme is de suggestie dat realiteitszin een karakteristiek aspect is van de Nederlandse nationale identiteit: Nederlanders zijn open, recht door zee en realistisch. Ten slotte verzet het nieuw realisme zich tegen „links‟; nieuw realisten zijn van mening dat het hoog tijd is een einde te maken aan de macht van de progressieve elite, die met zijn politiek-correcte opvattingen over fascisme, racisme en intolerantie het publieke domein in zijn greep houdt. 171

Het politieke discours wordt tegenwoordig sterk beïnvloed door deze nieuw Realisten. Omdat burgers tegenwoordig niet meer vanzelfsprekend een trouwe politieke achterban vormen, voelen sommige politieke partijen zich gedwongen zich naar de wil van de stemmer te voegen en het beleid daarop aan te passen. Een van de Nederlandse deugden, tolerantie, wordt bijvoorbeeld openlijk ter discussie gesteld. Niet alleen op straat maar ook, of zelfs, door sommige politieke partijen. De PVV onder leiding van Wilders is het sterkst tegen migratie en pleit voor een immigratiestop voor niet-Westerse immigranten. De nieuwste ontwikkeling in het minderhedenbeleid is dus dat door

168 Ibidem.

169 Mohebbi, Allochtonia en autochtonia. (Zoetermeer 2008) 16. 170

Baukje Prins, „Het lef om taboes te doorbreken. Nieuw realisme in het Nederlandse discours over multiculturalisme‟, Migrantenstudies, 18 (2002) 241-255, 241.

schokkende gebeurtenissen veel mensen in Nederland anders zijn gaan denken over tolerantie ten opzichte van moslims, de multiculturele samenleving en het immigratiebeleid en dat sommige politieke partijen daar in mee gaan.

Deelconclusie

In de jaren vijftig en zestig waren de gastarbeiders van harte welkom om hun bijdrage te kunnen leveren aan de Nederlandse samenleving. Het leek een win- win situatie. Gastarbeiders mochten hun eigen gewoontes aanhouden omdat dat de terugkeer zou bevorderen. De visie dat Nederland geen immigratieland was en dit ook niet behoorde te worden had als gevolg dat de overheid geen structureel lange-termijnbeleid voerde met betrekking tot de positie van immigranten in de samenleving. Dat er niet naar minderheden werd omgekeken en dat zij eigenlijk aan hun lot werden overgelaten valt niet onder de noemer „verdraagzaamheid‟, maar is eerder een kwestie van gebrek aan beleid. Lange tijd werd de kop in het zand gestoken en werd er gedaan alsof de migratie tijdelijk zou zijn, of dat dat bewerkstelligd kon worden. De regering had last van een ontkennings- en onthoudingsstrategie. Vanuit de samenleving was er weinig kritiek te horen. Stemmers waren trouw aan hun partij en geloofden in de ideeën en opvattingen van hun partijleiders.

Het struisvogelgedrag van de overheid kon echter niet lang gehandhaafd worden omdat er simpelweg teveel migranten in Nederland kwamen door de migratiepieken uit Suriname. De situatie van deze mensen schreeuwde om beleid. De WRR nam het voortouw en schreef een kritisch rapport ,waarop de regering een begin maakte met het formuleren van minderhedenbeleid.

Een eenduidig beleid kwam er echter niet. Het lijkt erop alsof politiek Den Haag overdonderd werd door het feit dat Nederland wel degelijk een immigratieland was geworden. De enorme migratiepieken „overkwamen‟ Nederland, terwijl er geen duidelijk plan van aanpak was, als gevolg van het eerdere struisvogelgedrag. Om de zoveel jaar veranderde het beleid drastisch, hoewel vanaf de jaren tachtig het bestrijden van achterstand een van de grote speerpunten was. Eerst was er een geloof in de maakbaarheid van de samenleving, daarna werd de verantwoordelijkheid bij de burgers zelf gelegd. Telkens werd er in de debatten geconcludeerd dat het voorgaande beleid had gefaald.

Ondertussen voltrok zich in Nederland een cultuuromslag. Tot aan de jaren negentig was Nederland nog niet klaar voor kritiek met betrekking tot minderheden. Een brochure van de SP werd verafschuwd en gelijk gesteld aan de racistische ideeën van Janmaat. Vanaf 2000 was het uiten van minder positieve-, of zelfs negatieve, geluiden over de multiculturele samenleving door sommige bevolkingsgroepen en partijen geen vreemd verschijnsel meer. Aangestuurd door Paul Scheffer kwam er een debat op gang over de multiculturele samenleving. Het was niet langer alleen de regering die zich bezighield met de minderhedenproblematiek, „migranten‟ werden een maatschappelijk „probleem‟ waar op den duur iedereen wel een mening over had. De wetenschap publiceerde hierover diverse rapporten en studies.

Met het inluiden van het nieuw realisme waren politici aan de macht gekomen die inspeelden op de gevoelens van de stemmers. Stemmers kozen niet meer uit een vertrouwensband met „hun‟ partij, maar stemden „met hun voeten‟: waren ze het niet eens met de standpunten van de ene partij, dan liepen ze over een andere partij. Het beleid ten opzichte van minderheden heeft daarmee steeds „hardere‟ trekken gekregen. Nederland was niet zonder meer het tolerante land waar vol roem over werd gesproken. Ondanks het gegeven dat de problematiek meer in de schijnwerpers terecht was gekomen, bleef de achterstand en zorg over migranten. Nog steeds wijzen cijfers op een hardnekkige sociale achterstand van etnische minderheden en is de angst voor concentratie en segregatie groot.172

172 Zie o.a. de RMO adviezen Integratie in perspectief (Den Haag 1998) en Eenheid, verscheidenheid en binding.

3 ‘DE JEUGD VAN TEGENWOORDIG’

Het jeugdbeleid van de Nederlandse overheid heeft altijd tot kritiek geleid. Zo speelt het huidige beleid in de ogen van hulpverleners en onderzoekers onvoldoende in op de problemen van een grote groep kinderen, met name kinderen van migranten, en ouders. Tegelijkertijd hebben die kinderen vaak een achterstand en/of te maken met negatieve beeldvorming. In dit hoofdstuk komt het algemene jeugdbeleid aan bod waarbij we zullen zien dat dit in grote lijnen overeenkomt met de intenties van het minderhedenbeleid. Daarnaast zal er extra aandacht worden besteed aan de problemen die allochtone kinderen ervaren.