• No results found

Ter nagedachtenis

In document Neerlandia. Jaargang 19 · dbnl (pagina 115-118)

van Mgr. Dr. Gisbert Brom †

Den 7den Februari 1915 is te Utrecht, zijn geboortestad, op nauwelijks 51-jarigen leeftijd Mgr. Dr. Gisbert Brom henengegaan, de Directeur van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome, de vertegenwoordiger aldaar van het Algem. Nederl. Verbond.

Eenige weken geleden was hij uit het verre Zuiden niet zonder moeite naar het vaderland gereisd om zijn broeder, den met eere bekenden Utrechtschen edelsmid Jan Brom, te bezoeken, die door zware ziekte was overvallen. Doch nauwelijks in den kring der zijnen aangekomen, werd Dr. Brom eveneens op het ziekbed geworpen en nadat een tijd lang hoop op herstel niet uitgesloten was gebleven, nam een week na zijn broeder Jan de onverbiddelijke dood ook hem weg van wie hem lief hadden en hoogachtten.

Wat deze man, deze geestelijke, als trouw en liefhebbend zoon zijner Kerk voor haar en in den kring zijner geloofsgenooten is geweest, heeft bij de plechtige uitvaart priesterlijke vriendenmond verkondigd; welke groote diensten hij bewezen heeft aan de wetenschap, waaraan hij, meer geleerde dan herder, zijn beste levenskrachten heeft gewijd, elders is het reeds gezegd, dadelijk na zijn verscheiden, en ook later nog zal op andere plaats daaraan voorzeker hulde worden gebracht. Maar in dit blad, in Neerlandia, verdient in Brom het meest den voortreffelijken vaderlander, den

volk zonder tegenspraak heeft hooggehouden en in een stad, wellicht de meest internationale ter wereld, een spil van nationaal leven is geweest.

Sedert hij ruim tien jaren geleden de leiding der eerste Nederlandsche

wetenschappelijke instelling in het buitenland - hoe bescheiden was haar begin - op zich nam, zullen wel niet veel landgenooten, om redenen van welken aard dan ook, Rome bezocht hebben, die niet in zijn gastvrije woning of daarbuiten Dr. Brom hebben leeren kennen; die het niet gewaagd hebben een beroep te doen op zijn nimmer falende bereidwilligheid om te helpen en voor te lichten; die niet onder hunne liefste herinneringen aan de Eeuwige Stad het beeld van den levenslustig schertsenden gastheer en van den bij uitstek deskundigen leidsman met woord en daad door Rome's schatkameren hebben meegenomen. Immers hoe toegankelijk was deze intellectueele consul van Nederland in de Italiaansche hoofdstad, al werd zijn tijd waarlijk nog wel door andere plichten bezet gehouden! Voor wie hem niet persoonlijk kende, welnu, voor dezen was een briefje, een mondelinge boodschap zelfs van een wederzijdschen vriend of kennis reeds de tooversleutel, waarmede hij zich de schat van

50

die in weinige jaren er in geslaagd was van het Instituut een middelpunt voor Nederlanders op Romeinschen bodem te maken.

De Jaarverslagen, die Brom placht uit te brengen omtrent den Romeinschen tak van het Alg. Ned. Verbond, leeren genoeg, hoe levendig daar in de verte de aanraking was tusschen die onzer landgenooten, die in den vreemde het nationale eigen niet willen missen; maar dat hij het was, die bij de wisseling der personen door zijn takt om met menschen van velerlei slag te verkeeren, door zijn onveranderlijk goed humeur, zijn innemendheid en zijn oprechte vaderlandsche gezindheid den kring wist gesloten te houden, dat weten slechts zij, die hem te Rome in zijn merkwaardige werkzaamheid hebben kunnen gadeslaan. Zijn aanvatten is het ook geweest, dat in de Nederlandsche Juliana-vereeniging een orgaan van hulp en verzorging heeft geschapen ten behoeve van die zijner landgenooten, aan wie in den vreemde de wangunst des levens niet was voorbijgegaan. Hoe kunnen zij hem, wiens weldoen uit het hart welde, vergeten, maar ook hoe zullen zij hem missen? En wie ook later wederom naar de Oude Stad opgaat om banden van voorheen weder aan te knoopen, zal voelen, dat daar hem nu voortaan iets gebreekt, dat in een midden, dat van het nationale zóó in alles afwijkt, de noot van het echt vaderlandsche placht aan te brengen.

Weinigen ten slotte zullen het geweest zijn, die te Rome of in het vaderland met Dr. Brom in aanraking mochten komen, aan wie het verborgen is gebleven, hoezeer, bij zijn veelzijdige belangstelling, toch de inrichting, aan wier hoofd de Regeering hem gesteld had, hem het allernaast aan het hart lag; hoe hij zich verheugde over haar toenemenden bloei en groei; hoe trotsch hij was, dat zijn Instituut, welks reden van bestaan hij zoowel op wetenschappelijke als op nationale gronden met overtuiging placht te bevestigen, geleidelijk aan een eervolle plaats onder hare zusterinstellingen begon in te nemen. En geen bewijs van erkentelijkheid voor het vele, wat hij voor anderen deed, was den Directeur liever dan een bijdrage, in welken vorm ook, ten behoeve der bibliotheek van het Nederlandsch Instituut.

Hard, wellicht te hard voor zijn niet al te sterke gezondheid, heeft Brom gedurende de jaren van zijn Directeurschap gewerkt. Naar buiten is van dien arbeid allicht het meest gebleken door de twee lijvige bundels geschiedkundige bescheiden,

A r c h i v a l i a i n I t a l i ë , I e n II, waarin hij heeft neergelegd al wat het Archief en de Bibliotheek van het Vaticaan van belang voor de Nederlandsche geschiedenis konden opleveren. Nog op zijn ziekbed mocht den ijverigen vorscher het derde deel dezer Serie in handen gelegd worden, waarin hij de vruchten van zijn onderzoek in de overige bibliotheken en archieven van Rome had neergelegd. De wetenschappelijke taak, die de Commissie voor 's Rijks geschiedkundige Publicaties aan den Directeur van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome had opgedragen, was nog wel niet ten einde, maar met dit derde stuk was toch een onderdeel, dat een geheel mag heeten, van die opdracht voltooid en het is voor Dr. Brom zelven niet het minst een groote voldoening geweest, dat zijn met zooveel geestdrift aangevangen arbeid niet op stukwerk is uitgeloopen.

Hoezeer in de dagen zijner ziekte, toen hij zelf nog hopen kon of wilde, zijn gedachten zich wederom met de hervatting van zijn werkzaamheden bezighielden en plannen van terugkeer werden overdacht, aan wie hem nader kenden zal het geen geheim gebleven zijn, dat deze man, die te Rome toch waarlijk niet op een eiland

naar den vaderlandschen grond en zij zullen hem, aan wien in zijn al te kortstondig leven in ruime mate geluk en voldoening en waardeering van zijn gaven van hoofd en hart te beurt vielen, ook hierom gelukkig prijzen, dat hij in zijn laatste levensdagen het genot heeft mogen smaken van de toegewijde verpleging van haar, die hem het liefst op aarde waren: van zijn hoogbejaarde, reeds zoo zwaarbeproefde moeder en van zijne zusters, en dat hij te ruste mocht gelegd worden in den grond, waaraan hij met alle vezelen van zijn wezen was verknocht, in het land, dat hij met eere heeft gediend.

Een uitstekend Nederlander, een man van buitengewone beteekenis is met Dr. Brom ten grave gedaald. Niemand is onmisbaar, maar het zal wel moeite kosten dengene te vinden, die als hij de plaats, waarop hij gesteld was, onder algemeene erkenning op zóó loffelijke wijze ooit zal kunnen vervullen.

U t r e c h t .

W.A.F. BANNIER

In document Neerlandia. Jaargang 19 · dbnl (pagina 115-118)