• No results found

Geen Nederlandsch

In document Neerlandia. Jaargang 19 · dbnl (pagina 153-177)

Toen in der tijd het Nieuwe Wetboek van Strafrecht was vastgesteld, werd het, opdat het van vergrijpen tegen de Nederlandsche taal zoude worden gezuiverd, onderworpen aan het oordeel van een deskundige, wijlen den Leidschen hoogleeraar Dr. M. de Vries, die er op wees en tevens bewéés, dat men in het Nederlandsch niet kan spreken van ‘straf bedreigen’.

Diensondanks leest men thans in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag omtrent het Wetsontwerp ‘tot vaststelling van nadere voorzieningen betreffende de strafopschorting, de betaling van geldboeten en de voorwaardelijke invrijheidstelling’ van den Minister van Justitie Mr. B. Ort, ingezonden bij brief van 26 October 1914, op bladzijde 26 het volgende:

‘De uitdrukking “bedreigde geldboete” in het gewijzigde vijfde lid van artikel 23 W.v. Sr. komt ook in het bestaande derde lid van dat artikel voor, terwijl artikel 58, tweede lid, spreekt van ‘bedreigde vervangende hechtenis’. Hoewel derhalve het woord ‘bedreigd’, met betrekking tot straffen aangewend aan de terminologie van het Wetboek van Strafrecht niet geheel vreemd is, bestaat er bij den ondergeteekende geen bezwaar het te eerst aangewezenen plaats te schrappen.’

In het tweede lid van artikel 58 komt het woord ‘bedreigd’ ook voor. Minister en wetgevers wijken dus af van het door genoemden deskundige uitgesproken wel gestaafd oordeel.

O.Q. VAN SWINDEREN. G r o n i n g e n , 14 Januari 1915.

Mededeelingen en allerlei

Een belangrijk verzoek.

Over de Nederlandsche Handel- en Nijverheidsbelangen in deze ‘dagen van strijd’ zal de heer O. Kamerlingh Onnes, directeur van het Bureau voor Handelsinlichtingen te Amsterdam, in het April-nr. van Neerlandia een beschouwing geven.

Wie ten opzichte van dit belangrijke onderwerp bepaalde vragen wenscht te doen kan deze tot 12 Maart inzenden aan het kantoor van het A.N.V., Wijnstraat 81, Dordrecht. De schrijver zal dan trachten de antwoorden in zijn artikel te verwerken.

67

Vaderlandsche ‘Salons’ in den vreemde.

In dit nummer wijdt Dr. Bannier een artikel aan de nagedachtenis van Dr. Gisb. Brom, wien in heel de pers hulde is gebracht.

Hoe hij den Nederlandschen geest levendig hield, blijkt o.a. uit een beschouwing van Maurits Wagenvoort, die reeds lang in Italië verblijf houdt, in de Nieuwe Courant van 14 Febr., waar deze zegt:

‘Hij was de vertegenwoordiger van het Algem. Nederl. Verbond en als zoodanig stond zijn woning, vooral sedert die gevestigd was in de Via de Greci, open voor iederen Nederlander, 's Woensdagsmiddags gedurende het winterseizoen. Het getal Nederlanders dat dan Italië bezoekt en zich te Rome ophoudt is niet onaanzienlijk, en allen vonden het heerlijk in Dr. Brom's gastvrije woning een uurtje te mogen passeeren met een vaderlandsch praatje, een vaderlandsch kopje thee, een vaderlandsch koekje. In de laatste jaren was daar ook mej. Brom, de zuster der betreurde broeders, om de landgenooten welkom te heeten, van wie niemand genoodigd en ieder welkom was.

Welke aardige meeningsverschillen aan die vaderlandsche theetafel in Rome ook bleken; Dr. Brom's woning bezat iets innigs Hollandsch, waarschijnlijk wijl de gastheer zoo echt de man was van vaderlandschen aard en vaderlandsche opvoeding.

Zulke vaderlandsche “Salons” ontbreken den Nederlanders, te veel geneigd tot een slap wereldburgerschap, in den vreemde maar al te vaak en Nederlandsche clubs of vereenigingen kunnen slechts voor een gedeelte voorzien in de behoeften des harten naar vaderlandsche gezelligheid. En toch ligt daarin een groote kracht ter versterking onzer natie. Ook in dit opzicht, enkel doordien Monsignore Dr. G. Brom zoo door en door van zijn volk was, heeft hij menigen Nederlander te Rome, misschien van beide zijden bewust, goed gedaan en zijn natie gediend.’

Meeleven met het vaderland.

Mevr. Wood-Van Doornick, lid van het A.N.V. te Cristobal (Midden-Amerika) schreef aan den heer S. van Lier Ezn., secretaris der Afdeeling Amsterdam o.m. het volgende:

‘Ik las in Neerlandia een oproep om boeken voor het leger. Mijn beide zoontjes gingen met hun wagen naar buren en kennissen en ik vulde de kist met de boeken zooals zij binnenkwamen.

Kapitein Zuidler van de “Fortuna” der Koninklijke Nederlandsche

Stoomvaart-Maatschappij verklaarde zich ook bereid om twee pakken kleeren voor de Belgische vluchtelingen mee te nemen.

Zoudt U op U willen nemen om deze kleederen aan de vereeniging te doen toekomen, die zich belast heeft met de zorg voor de Belgen?

Als ik U met een andere zending eenigszins in Uw werk behulpzaam kan zijn, wil ik gaarne trachten een tweede verzameling bij elkaar te brengen en U die zenden per

De heer Ecker, agent der Maatschappij, tevens vice-consul en vertegenwoordiger van het A.N.V., zal mij gaarne van de aankomst der Hollandsche booten verwittigen, zoodat ik dan meer tijd zal hebben om een kist in orde te brengen.’

Tot zoover de brief.

De directie der Koninklijke Nederlandsche Stoomvaart-Maatschappij (Koninklijke West-Indische Maildienst), werd op verzoek van den secretaris der Afdeeling Amsterdam van het A.N.V. onmiddellijk bereid gevonden de verzending vrachtvrij te doen geschieden.

De Vlaamsche Stem.

Sedert 1 Febr. verschijnt dit nieuwe Vlaamsche dagblad te Amsterdam, onder hoofdleiding van Mr. Alb. de Swarte.

Het is noodzakelijk, dat de Vlamingen in ons land een eigen Vlaamsch orgaan hebben tegenover l'Echo Belge.

Men steune dus De Vlaamsche Stem, in de eerste plaats door abonnementen te nemen.

Gijzelaarschap.

Uit een brief van Prof. Fredericq te Gent:

Dank voor Uwe belangstelling in mijne gijzelaarschap. Ik heb eigenlijk geen het minste gevaar geloopen. Wij zijn overigens sedert Kerstdag ontslagen. Wij waren verdeeld in 3 ploegen van elk 10. Een dag of 3 moesten wij 24 uur gaan doorbrengen in een prachtig heerenhuis der Veldstraat, vlak over de historische woning van Graaf d'Have Steenhuyzen, waar Louis de XVIII in de honderd dagen voor Waterloo woonde, smulde en dronk buik-sta-bij. Wij werden er op stadskosten royaal gespijzigd en gelaafd, en zelfs van fijne sigaren voorzien. Men las, men praatte, men wandelde in den ruimen tuin aan het water, men speelde domino, kaart, trictac, enz.

Prof. Vercoullie werkte vlijtig aan een nieuw woordenboek, en speelde 's avonds teerlingbak tot middernacht met den pastoor van St. Jacobs. Gij ziet dat onze gevangenis eene vergulde kooi was. Doch het was verre van aangenaam.

Taalgidsen.

Onlangs was in de Nieuwe Rotterdamsche Courant het onderwerp ‘wantaal’ aan de orde.

Onder de vele ingezonden stukken, die het blad opnam, trof ons vooral dat van dr. A. Beets, lid van de redactie van het Groote Woordenboek. Deze man van het vak, vooreerst, had met ingenomenheid bij een anderen inzender gelezen: ‘terwijl er een zoo krachtige opleving is van lust en ijver tot zuivering en verzorging van onze moedertaal...’ De beaming van zoo'n getuigenis door een zoo bevoegde geeft den burger moed.

Maar daarom niet in de voornaamste plaats trof ons dit stuk. Wat er ons vooral in trof was, dat een man van het Groote Woordenboek hier openlijk allerlei vreemde insluipsels in onze taal aanwees en verbetering aangaf. En wij herinnerden ons, dat wij jaren geleden eens aan een anderen redacteur van het Woordenboek vroegen of het niet goed zou zijn als hij, met zijn gezaghebbenden naam, in een of ander veelgelezen dagblad of in Neerlandia van tijd tot tijd het Nederlandsche volk opmerkzaam maakte op gebruikelijke of in gebruik komende barbarismen. Hij weigerde echter. Het was zijn taak niet, zeide hij. Hij had slechts op te teekenen wat de taal was, niet voor te schrijven hoe ze moest wezen.

Wij hebben ons met zijn zienswijze nooit kunnen vereenigen. Is ook het Woordenboek zelf er eigenlijk ook niet, om de menschen te leeren wat al dan niet goed Nederlandsch is? Maar het Woordenboek is slechts voor een kleine minderheid toegankelijk, en hoe weinigen van die het kunnen raadplegen, nemen ook telkens de moeite om het op te slaan! Bovendien is het nog lang niet volledig, vindt men er ook weinig raad in betreffende het barbarisme van de zinswending en geeft het geen uitsluitsel over de nieuwste woorden.

Neen, bij de groote neiging van onze schrijvers - krantenschrijvers met name - om onhollandsche woordvormen of zinswendingen te gebruiken, blijft het noodig, dat censoren afkeuren en verbeteren. En met hoe meer gezag van kennis en naam zij dat doen, hoe beter. Daarom hopen wij, dat dr. Beets het niet met die eene bijdrage in de dagbladpers zal

68

laten. En dat zijn collega's aan het Woordenboek of andere Neerlandici zijn voorbeeld zullen volgen.

Alvast willen wij een paar van zijn opmerkingen onder onze lezers bekend maken. ‘Mag ik hier ook een goed woord doen’, schrijft dr. Beets, ‘voor de wedervanging van i n c i v i e l door o n z e uitdrukking i n p o l i t i e k ? Moeten wij ook voortaan de Duitschers blijven napraten met d e z e s t i g e r , d e z e v e n t i g e r , d e

t a c h t i g e r j a r e n ? De Franschen blijven nadoen met v e r z e n z e g g e n ? Is er geen eenvormigheid en eenstemmigheid te verkrijgen in het gebruik van t r e i l e r voor t r a w l e r , dat toch geen Hollander goed kan uitspreken, of hij stelt zich aan? Laten we dan liever, gelijk ik van visschers wel heb gehoord, van t r o l d e r s spreken.’

Voor de militairen.

20 Jan. hield onze gemachtigde, Jhr. C.M.E.R.C. von Bose voor de gemobiliseerden te Dordrecht een voordracht over ‘Ons volk, Ons leger en de plaats van ons volk op het Wereldtooneel’.

Indische Vereeniging.

Voor het tijdvak 1914-1915 zijn tot bestuursleden der Indische Vereeniging gekozen, de heeren G.S. S Ratulangi, voorzitter; R. Sarengat, penningmeester; M. Iljas, archivaris; W. Laoh, commissaris; M. Soewarno, secretaris.

Hullebroecks optreden voor zijn landgenooten.

Emiel Hullebroeck, die zijn reis naar Indië door den oorlog zag verhinderd, treedt weder op vele plaatsen hier te lande op, ook voor en ten bate van zijn landgenooten. Behalve dat hij een gedeelte der ontvangsten afstaat voor de vluchtelingen, draagt hij er het zijne toe bij om het den geïnterneerden aangenaam te maken. Hij deed een tocht naar Gaasterland, die nagenoeg van alle gerief ontbloot was. Het weêr was slecht en de vervoermiddelen boden niet altijd het gewenschte gemak voor onzen zanger. Hij zong voor zijn landgenooten, gaf hun tekstboekjes van zijn liederen, liet sigaren en sigaretten ronddeelen, die hij vooruit gezonden had. Hij kwam en sprak met voetballers, waaronder een bekende, een Gentenaar. Van hen vernam hij, dat zij geen voetbalschoenen hadden. Geen nood! daar zou Hullebroeck wel voor zorgen, hij zou ze laten zenden...

O.m. bezocht hij Bakhuizen, waar de Belgen in de oude kerk zijn ondergebracht en toen Hullebroeck het voorportaal in kwam zag hij zijn portret op de witte muur geteekend! Dit bleek gedaan te zijn door een beeldhouwer uit Oudenaerde en had tot onderschrift: ‘Hulde aan Emiel Hullebroeck.’

Zoo is deze heele tocht door de verschillende dorpen in Gaasterland een triomftocht geweest. Hij heeft zijn landgenooten laten genieten van zijn Vlaamsche liedekens.

Hij zong trouwens niet alleen in zijn moedertaal - hij zong voor de Walen, die hiervan niets verstonden, in de Fransche taal, zoodat deze ook volop konden genieten.

Het moet er warm en geestdriftig zijn toegegaan, want de Belgen gevoelden zich dankbaar gestemd door hetgeen Hullebroeck voor hen had gedaan en die hen deze afwisseling zoo van harte gunde.

Met zijn zangavonden heeft Hullebroeck zooveel geldelijk succes gehad, dat hij reeds fr. 12.000.- ten bate zijner ongelukkige landgenooten heeft kunnen storten, waarvoor hij van de Belgische Ministers van Oorlog en Buitenlandsche Zaken hartelijke dankbetuigingen mocht ontvangen.

‘Mijnenveld’, ‘mijnengevaar’ enz.

Nu de zeemijnen in dezen oorlog zoo'n groote rol spelen, lezen wij in de bladen voortdurend van het mijnengevaar, het mijnenveld, een mijnenlegger enz. Is het, vragen wij, niet beter Hollandsch te spreken van mijngevaar, mijnveld, mijnlegger enz.? Trouwens, een enkel blad schrijft het reeds. En zoo moet het, dunkt ons, ook zijn. Het is toch ook mijnbouw, mijnwezen, mijnwet, mijnmarkt, mijnontginning, mijningenieur, mijnwerker, mijnhout enz. En in al die woorden drukt ‘mijn-’ een meervoud uit, niet minder dan bij mijnlegger, mijnveld, mijngevaar.

Het is waar, dat men dikwijls reeds mijneningenieur schrijft, hoewel de leelijke vorm er nog niet in wil.

Nu is het tegenwoordig een algemeen verschijnsel - een ziekteverschijnsel, zouden wij 't willen noemen - om in samenstellingen het eerste lid den volledigen

meervoudsvorm -en te geven. Men ziet daarvan de zotste voorbeelden. Zoo lazen wij onlangs ergens van ‘vrouwenvolk’, waar vrouwvolk was bedoeld. Maar er zijn voorbeelden zonder tal. De wetgever bezondigde zich ook met de ‘schepenwet’, wat natuurlijk scheepswet had moeten heeten. Een schepenwet is in goed Hollandsch een wet op de schepenen, gelijk een schepenbank is een bank van schepenen, een schepenraad een raad van schepenen. Daarentegen hebben wij scheepstimmerwerf, scheepsgevecht, scheepsrechter, scheepslijst, scheepsregister, scheepstijdingen enz. Overeenkomstig ‘schepenwet’ zouden wij van schepentijdingen, schepenlijst, schepentimmerwerf enz. moeten spreken.

Men schrijft tegenwoordig meubelenfabriek, treinenloop, treinenverkeer,

wegencongres en zoo voorts. Moeten wij dan ook gaan spreken van schoenenmaker, horlogesmaker, schoorteenenveger, wegenwijzer, hoevensmid, bloemenperk, vogelenkooi, dierenkunde, brievenwisseling enz.?

Er zijn een aantal samenstellingen, waarvan het eerste lid door e(n) wordt gevolgd, maar dat is om den klank gedaan of voor het gemak van het uitspreken. Als de schrijvers zich maar door het gewone spraakgebruik laten leiden en niet gaan redeneeren, komt men in de meeste gevallen goed uit.

Een voorbeeld ten slotte. Op internationale conferenties is er de laatste jaren veel gesproken over een ‘cour des prises’ in het Fransch, of een ‘prize court’ in het Engelsch. Het Hollandsche woord bestond er voor: prijsgerecht. Wilde men nu van ‘hof’ spreken, dan zou het woord moeten zijn: prijshof. Maar, naar het wangebruik van tegenwoordig, maakte men er van ‘prijzenhof’, redeneerende, dat het hof niet over één prijs (buitgemaakt schip), maar over prijzen in het meervoud moest rechtspreken. Als of prijs- in prijsgerecht, prijsrechter, prijscourant, prijslijst,

Onze propagandakaarten.

Een lid, die een pakje bestelde, schrijft ons: Ik wed met U, dat 60% van de leden niet weten dat die briefkaarten bestaan.

Wij zouden het geachte lid gaarne zijn weddenschap doen verliezen, en verzoeken daarom veel bestellingen te zenden naar het kantoor Wijnstraat 81, Dordrecht.

De kaarten in kleurendruk, kosten f 0.50 de 100 stuks. Op aanvraag zendt de administratie gaarne een proef.

Aansluiting gevraagd.

Wie kent het tegenwoordig adres van den schrijverpenningmeester van Tak Charleroi, den heer Karel Mariën?

69 Vrij Nederland. Frij Nederlân. O hearlik Nederlân, O heerlik Nederland, Ik hâld fen dij! Ik houd van u!

Ja, ljeaf haw ik dij jimmer hân, Ik heb u altijd liefgehad,

Mar 't fielen fen sa'n sterke bân, Maar dat gij zijt zo'n grote schat,

Dat is mij nij. Ik voel het nu.

'k Houd stees fen 't folk, fen 't lân 'k Minde mijn volk, mijn land

Mei greide en bou, Met duin en wei,

Mei dun en heide, mar en ie, Met graanveld, heide, vliet en meer;

Mar nou is 't moaier noch as 't wier: 'k Voel nu voor al dat moois nog meer:

Frij fiel ik 't nou! Ik voel het: vrij!

Gjin frjemde hearsker sprekt Geen vreemde heersersmond

Hjir 'n wud as wet; Stelt hier de wet.

Sjoch 'k ek mei jênst nei wiif en ben, Zie 'k ernstig ook mijn dierbren aan,

Oan 't eigen wurk mei ik dochs tsjen, Ik kan aan de eigen arbeid gaan,

Troch neat bilet. Door niets belet.

Dierber frij heitelân, Dierbaar vrij vaderland,

Ik hâld fen dij! Ik houd van u!

Neist memme namme 't heilichst wud; Naast moeders naam geen heilger woord,

't Lang fielde nou ta libben wudt, Het heeft mij lang in stilt bekoord,

Ontwâllet mij: Luid zeg ik 't nu:

Onfrij, ik ken 't net wêz', Onvrij, ik kan 't niet zijn,

O Nederlân! O Nederland,

Us hiele folk seit dit mei mij: En allen denken 't met mij mee,

It lege lân oan sé bljouwt frij, Vrij blijft het landje aan de zee,

Frij Nederlân! Vrij Nederland!

H a a r l e m , 10 Jan. 1915. J.B. H a a r l e m , 10 Jan. 1915. J.B.

Nederlandsche Passen.

In verband met het door het Hoofdbestuur aan Z.Exc. den Minister van Buitenlandsche Zaken gezonden adres, in zake Nederl. passen, schrijft een belangstellend lezer: ‘Gedurende dezen oorlog zijn mij herhaaldelijk paspoorten onder de oogen gekomen, welke door Nederlandsche consuls in Duitschland waren opgemaakt en wel, in afwijking met de bestaande voorschriften in het Duitsch. Uit praktische overweging is zulks wel is waar toe te juichen, doch te betreuren, dat daarnaast niet tevens het Nederlandsch is gebruikt.

Wellicht is het U niet bekend, dat het Deensch Consulaat-Generaal te Rotterdam zelfs paspoorten afgeeft in 4 talen: Deensch, Duitsch, Fransch en Engelsch.

Waarom ook geen Nederlandsche paspoorten in 4 talen opgemaakt?

Aan het geheele paswezen in Europa worden thans hooge eischen gesteld. Thans is derhalve een gelegenheid in de Nederlandsche voorschriften verandering te brengen, waartoe gereede aanleiding bestaat nu er meer dan ooit paspoorten worden gevraagd, afgegeven en geëischt.’

Werk voor onzijdigen.

De nieuwe zeeoorlog, door de Duitschers begonnen, zal het leven van veel

scheepsvolk in gevaar brengen. Wat kan er van buitenaf gebeuren om de bemanning van een gezonken schip te redden? De bekende dr. Hans Wehberg oppert het denkbeeld, dat tal van Roode-Kruisschepen zich in de gevaarlijke zone - de Duitschers hebben de heele Engelsche kust tot oorlogsgebied verklaard - zullen ophouden, en vindt dat de onzijdigen zich daarvoor nuttig kunnen maken.

Dit is te meer een werk voor de onzijdigen, omdat de duikbooten ook onzijdige schepen, die zich in dat gebied wagen niet altijd zullen sparen. Ligt het, vragen wij, niet op den weg van het Nederlandsche Roode Kruis of van eenige andere vereeniging hier te lande, om zich voor dezen menschlievenden arbeid te spannen?

Ook na een zeeslag in de nabijheid van onze kust zouden reddingschepen misschien nog veel kunnen doen.

Verschenen.

‘Vivat Hollandia’. Marsch en lied, opgedragen aan onze soldaten. Uitgegeven ten bate van het Nationaal Steun-Comité. Voor piano en zang, door H.J. Messink. Uitgevers G.H. van Eck & Zoon, 's-Gravenhage.

J a n S a l i e ? en O n z e P l i c h t , twee vlugschriften, door U. Juris Doctor.

Aan te vragen bij de Uitgevers-Maatschappij voorheen Van Heyningen, Bosch & Co., Groningen.

‘Het Eenige Redmiddel’ (Een Europeesche Statenbond), door Jhr. Dr. Nico van Suchtelen. Prijs per exempl. f 0.05, 50 exempl. f 1.25, 100 exempl. f 2.-; 500 exempl.

f 8.-; 1000 exempl. f 15.-.

Vertalingen in het Deensch, Duitsch, Engelsch, Esperanto, Fransch, Italiaansch, Noorsch, Spaansch en Zweedsch kosteloos verkrijgbaar bij den secretaris te Blaricum. ‘Aan de Burgers der Oorlogvoerende Staten’, door Prof. Dr. G. Heymans. Prijzen als nr. 1.

Vertalingen in het Duitsch, Engelsch en Fransch zijn op aanvrage gratis verkrijgbaar bij den secretaris te Blaricum.

‘Europa Eendrachtig’. Lezing over den Europeeschen Statenbond, gehouden door Jhr. Dr. Nico van Suchtelen. Prijs per exempl. f 0.20, per 10 exempl. f 1.-, per 50 exempl. f 3.-, per 100 exempl. f 5.-.

De laatste drie werkjes zijn uitgegeven door de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur te Amsterdam.

70

Amerika.

[Mededeelingen]

Afdeeling Roseland.

In de jaarvergadering der Afdeeling Roseland zijn tot bestuursleden benoemd de heeren G. Pon, voorzitter; Fred. Engelsman, plaatsvervangend voorzitter; E.D. Rijnberk, secretaris-penningmeester; F. van der Meer, plaatsvervangend secretaris-penningmeester; J.J. van Kooten, bibliothecaris; E. Blaauw en J.A. Wieringa, plaatsvervangende bestuursleden.

Uit het jaarverslag blijkt, dat in 1914 12 vergaderingen zijn gehouden, 2

uitvoeringen, die goed geslaagd zijn en 2 feestelijke bijeenkomsten uitsluitend voor de leden en hunne dames. Aan de leden met hunne dames werd ook een kosteloos uitstapje verschaft per auto's.

Aantal Hollanders in Grand Rapids.

Volgens de Grand Rapids Progress waren er in 1910 ongeveer 12.000 menschen in Grand Rapids die in Nederland het levenslicht hadden aanschouwd en ongeveer

In document Neerlandia. Jaargang 19 · dbnl (pagina 153-177)