• No results found

Neerlandia en de Oorlog

In document Neerlandia. Jaargang 19 · dbnl (pagina 39-45)

Geachte Redactie.

Uw artikel ‘een hoog woord’ geeft mij aanleiding tot enkele opmerkingen.

Dat de heer Buysse zich hier en daar in zijn ‘Telegraaf’-artikel ietwat te kras heeft uitgedrukt, zooals iemand die gloeiend verontwaardigd is, dat pléégt te doen, zullen zeer velen U toegeven; het is in zooverre misschien jammer, omdat U anders, op de ‘rustige en overdachte wijze’, U eigen, eens had nagegaan, of er werkelijk niet eenige reden was, om over Uw artikel ‘Groot Nederland en de oorlog’ verontwaardigd te zijn, wat de bewoordingen van den heer Buysse U blijkbaar hebben belet.

Ge zult wel begrijpen, dat i k U in Neerlandia niet over dat artikel lastig val; het door U tot schoon beginsel verheven streven, om vóór alles geen ontstemming te wekken, behalve bij hen die dit beginsel n i e t huldigen, kan ik zóó weinig

Van meening met U verschillen moet ik, als U zegt, dat het gepaster ware geweest, zoo deze felle aanval op Neerlandia aan dit blad zelve ter plaatsing was gezonden. Dat het voor U aangenamer ware geweest, geef ik gaarne toe, maar waar het den heer Buysse er om te doen was, Neerlandia in zoo groot mogelijken kring aan de kaak te stellen, is 't toch begrijpelijk, dat hij een dagblad voor zijn aanval uitkoos.

Onverdedigbaar echter schijnt het mij, dat Uw antwoord op dezen aanval n i e t verschenen is in het blad, waarin ze gedaan werd, doch in het orgaan van het A.N.V. In tweeërlei opzicht hebt U zoodoende de belangen van het Verbond geschaad. In de eerste plaats hebt ge de lezers van de ‘Telegraaf’ die niet bij het A.N.V. zijn aangesloten, in de meening gebracht, dat ge niets op 's heeren Buysse's artikel wist te antwoorden. In de tweede plaats hebt ge niet getracht te verhinderen, dat

‘Telegraaf’-lezers, wèl leden van ons Verbond, gehoor gaven aan zijn dringend verzoek om, als hij, voor het lidmaatschap van het Verbond te bedanken; de secretaris van de Afdeeling Amsterdam en de ondergeteekende hebben dat voor U gedaan, maar het was allereerst U w plicht geweest.

Verder kan ik mij niet vereenigen met Uw opvatting, dat Neerlandia, in een onzijdig land verschijnende, ook onzijdig moet zijn. U gaat blijkbaar van de gedachte uit, dat Neerlandia een Nederlandsch blad is als elk ander en dat het dus den wenk van de Nederlandsche Regeering ter harte moet nemen, dat wij in woord en geschrift onzijdig moeten zijn, geen aanstoot moeten geven aan de oorlogvoerende partijen.

Laat ik een oogenblik aannemen dat dit juist is. Zegt men: de wil der Regeering is mij een wet, waar zij gebiedt hebben wij te zwijgen, dan is natuurlijk alle bespreking van de vraag, of het standpunt der Regeering het juiste is, overbodig. Maar is men van meening, dat de uitvoerende macht moet doen, wat het volk goed acht, en niet omgekeerd, dan gedraagt men zich in dezen naar den wensch der Regeering, o m d a t m e n h e t h a a r i n d e z e v o o r h a a r z o o m o e i l i j k e d a g e n n i e t o n n o o d i g l a s t i g w i l m a k e n ; ook zoo men haar standpunt niet het juiste acht. En er is toch waarlijk wel wat tegen het standpunt der Regeering aan te voeren. Nog onlangs wees de van Dag tot Dag schrijver in het ‘Handelsblad’ op de groote neutrale landen, Italië en de Vereenigde Staten, waar de pers zoo geheel anders optreedt dan in ons land, en hij - hij in zijn eigen blad - maakte de gevolgtrekking, dat alleen bedeesdheid

19

onze handelwijze verklaart; de vraag of Groep Nederland van het A.N.V. niet tegen deze bedeesdheid had moeten opkomen, had m.i. overweging verdiend, al wil ik er gaarne bijvoegen, dat naar mijne meening h i e r bedeesdheid te verontschuldigen is. In hetzelfde blad is door de Redactie gezegd, dat zij niet zooveel mogelijk de neutraliteit in acht nam om toch vooral geen aanstoot te geven aan oorlogvoerende landen - wat de Regeering met haar wenk op het oog had - maar om de gemoederen van haar lezers niet in opwinding te brengen. Van ‘De Telegraaf’ zwijg ik nu maar; dat schrikkelijke blad, dat zoo ijverig voor de Belgen, de Vlamingen in het bijzonder, opkomt, kan - omdat het niet in den geest der Regeering handelt - in Uwe oogen toch geen genade vinden. Maar ik heb reeds genoeg gezegd om te mogen vragen of het nu werkelijk wel aangaat, het standpunt der Regeering het eenig juiste te verklaren met een beslistheid, die zonderling aandoet. Ik geloof dan ook te moeten meenen, dat Neerlandia neutraal is, omdat het vindt, dat het blindelings de Regeering heeft te volgen, zonder te vragen, of de Regeering gelijk heeft. Het is meer voorgekomen, dat Neerlandia zich bij beslissingen der Regeering heeft neergelegd, zonder

tegenspraak...

Zeer juist zegt Buysse: ‘Een land kan neutraal zijn, een mensch is dat niet’ en dicht Johan H. Been (in N e e r l a n d i a !):

Neutraal... dat is niet zielloos zijn, Geen eigen meening zeggen.

Alsof het een axioma ware, schrijft U de woorden neer: ‘Als een land onzijdig is, moeten het ook zijn inwoners zijn.’ Nadere bewijsvoering schijnt overbodig. Of is 't voldoende bewijs, dat de Regeering deze meening aanhangt? Tijdens den

Boerenoorlog dacht U ànders over deze dingen!

De neutraliteit van de inwoners (zonderling klinkt de samenvoeging van die woorden) van een neutraal land als het onze, kan slechts berusten op de overweging, dat de Regeering ze wenscht, en men de Regeering in dezen tijd zooveel mogelijk ter wille moet zijn, en de meening, dat bedeesdheid in deze omstandigheden plicht is, door het landsbelang geboden.

Men zegge echter niet, dat het onnatuurlijke ding: een ‘neutraal mensch’, iets van zelf sprekends is.

In 't bovenstaande heb ik aangenomen, dat Neerlandia een Nederlandsch blad is als ieder ander. Maar dit is onjuist. En het orgaan van het A.N.V. kàn niet neutraal zijn, omdat G r o o t -N e d e r l a n d i n d e n o o r l o g i s b e t r o k k e n . De Redactie stelt zich op het standpunt d a t N e e r l a n d i a h e t o r g a a n i s v a n G r o e p N e d e r l a n d v a n h e t A.N.V.

Ziedaar de groote fout.

Neerlandia niet neutraal, dat wil niet zeggen, dat het zich nu maar blindelings bij een der oorlogvoerende partijen heeft aan te sluiten. Het orgaan van het A.N.V. heeft een hooger standpunt in te nemen, heeft in dit geval èn tot Duitschland èn tot Engeland verwijten te richten. In een blad, dat nu eenmaal meent neutraal te moeten zijn, kan ik hierop niet verder ingaan, maar ik hoop duidelijk genoeg te zijn, als ik de woorden B e l g i ë en Z u i d -A f r i k a neerschrijf.

Dat het orgaan van Groot-Nederland in een neutraal land verschijnt, legt der Redactie den plicht op, matiging te betrachten en biedt haar tevens gelegenheid, om

onbevooroordeelder dan dat in de oorlogvoerende landen mogelijk zou zijn, de zaken te beschouwen.

Ziehier, hoe, naar mijne meening, de houding van Neerlandia had moeten zijn. U denkt daar anders over en na wat vroeger is gebeurd, verwondert me dat niet. Het is niet de eerste maal, dat Neerlandia zich neutraal, en neutraal ‘met lust’ verklaart, waar 't taal- en stambelangen geldt.

Met beleefden dank voor de plaatsing, Hoogachtend,

A. LOOSJES. ***

Naschrift van de Redactie.

De vorige Neerlandia was al gezet en stond op afdrukken. Daar wordt bij het gewone verslag doen van voor het A.N.V. ingekomen stukken, van het kantoor gemeld: een bedankje vanwege instemming met het stuk van Cyriel Buysse in de Telegraaf. -Welk stuk? - Weet niet. - Kunt gij ergens een exemplaar opduiken? - Ik zou niet weten waar, maar zal zien. - Vraag intusschen een aan bij de Telegraaf zelf. - Is al gebeurd.

Dat exemplaar van ‘de Telegraaf zelf’ is nooit ontvangen. Van bikboord naar bakboord geloopen om een krant, maar nergens te vinden. Dagbladen van gisteren zijn al een zicht ver en die van eergisteren behooren tot het grijze verleden. Intusschen was Neerlandia even opgehouden, maar de drukkerij heeft ook haar eischen.

Eindelijk: gevonden. En toen na eenig beraad, het exemplaar opgestuurd aan den schrijver van het aangevallen stuk: Groot-Nederland en de Oorlog. Die haastig een artikel er over geschreven. Een even lang stuk uit Neerlandia uitgegooid. Alles om niet een maand te wachten. Het was beter geweest dit wel te doen, of beter nog om het artikel dood te zwijgen. Wie Lafheid boven zijn aanval schrijft, heeft de plicht der welgemanierdheid om de beleedigden inzage te geven van zijn aanklacht. Zonder die bedankjes-briefkaart zou de redactie misschien nog niets weten van Cyriel Buysse's stuk.

De redactie heeft dan ook verder geen enkel Telegraaf-artikel deze zaak betreffende onder de oogen gehad. Zij bedankt er voor om zulke geruchten die tot haar komen tot in hun bronnen op te sporen. Neerlandia is geen nieuwsblad, waarvan de redactie dagelijks hoopen couranten moet doorworstelen om te zien of er iets van haar gading is. Zij leest al of niet, al naar zij tijd en lust heeft, de bladen waarop zij zelf, dat wil zeggen persoonlijk, heeft ingeteekend. Wel aanvaardt zij dankbaar de haar door belangstellende leden toegezonden uitgeknipte artikelen en maakt daarvan, zoo noodig, melding in ons

Ver-20

bondsblad. En natuurlijk, als zij zelf wat belangrijks ziet, schrapt zij dat aan, tot nader order, tot tegen Neerlandia moet verschijnen.

Het stuk van den heer Buysse heeft niemand haar gezonden. En ook de andere niet, de vele of weinige, die daarvan de nasleep zijn geweest. De gevolgtrekking ligt voor de hand.

Want - Neerlandia is Verbondsblad. Deze hernieuwde opmerking heeft terdege haar beteekenis. Verbondszaken hooren in Neerlandia te huis. Zeker, men kan in een groot dagblad op een oogenblik meer publiek om zich heen krijgen. Maar om publiek is het niet te doen. Publiek is voor verreweg het grootste gedeelte geen lid van het A.N.V., stelt dus in zijn geheel genomen geen belang in ons Verbond en kan er absoluut niet over oordeelen. Wie door het groote dagblad met kans op ernstige belangstelling kunnen worden bereikt, dat zijn enkel de Verbondsleden onder de lezers van dat blad. Uit den aard der zaak is dat een klein deel van het geheel. Stel het Verbond heeft in Nederland een acht duizend leden, hoevelen zouden daarvan een bepaald aangewezen liberaal blad geregeld lezen? Vergeet niet dat onze leden over alle staatkundige en kerkelijke partijen zijn verdeeld. Waar het volgens den heer Loosjes ‘den heer Buysse er om te doen was Neerlandia in zoo groot mogelijken kring aan de kaak te stellen’, daar verwart hij publiek met leden. Met oneindig meer wil had de heer Buysse redactie, Hoofdbestuur en wat er meer in het Verbond met laffe sop is overgoten, in het eigen Neerlandia aan de kaak kunnen stellen; dan eerst had hij volle bekijks gehad.

Zeker, gepaster, daar blijven wij bij, ware het dus geweest openbare aanklager te worden in de eigen rechtzaal, niet in een willekeurig gebouw, waar de meerderheid der toevallige toehoorders menschen zijn die niet eens weten waar het om gaat, en waar diegenen die dat wel weten en om wie het gaat, verre zijn. De heer Loosjes is rechtsgeleerde; als hij later als rechter in een beleedigingszaak bladen zal moeten aanwijzen voor de verspreiding van een vonnis, dan zal hij dat toch in zulke bladen doen waarin de openbaarmaking voldoet aan zijn eisch? In het geval dat ons thans bezig houdt, zou rechter Loosjes hebben aangewezen Neerlandia en Neerlandia alleen.

De heer Loosjes geeft gaarne toe dat het voor de redactie aangenamer ware geweest, als de heer Buysse zijn stuk in Neerlandia had geplaatst. Mag zij weten aan wie hij dat toegeeft? Heeft iemand dat beweerd? De redactie toch zeer zeker niet! Het zou niet bij haar opkomen. Tegen kritiek kan zij best, enkel niet tegen gemis aan

wellevendheid; dat stuit haar in het debat persoonlijk tegen de borst en kan haar wel eens te min zijn. Dat maakt dan dat zij met weerzin in het geding treedt. Zij blijft er bij dat men wel degelijk ook in Verbondszaken, die uitteraard wel eens gevoeligheden kunnen wekken, waardeerend en hoffelijk kan zijn en blijven. En op dien toon stelt zij prijs in Neerlandia. Had dus de heer Buysse zijn artikel in Neerlandia willen geplaatst zien, dan zou de redactie het zonder eenig beraad hebben opgenomen; haar weerzin alleen tegen de grove onrechtvaardigheid die er uit sprak, zou zij hebben moeten overwinnen. Maar zij zou bij rechtstreeksche aanklacht tweeërlei hebben gewonnen: meer tijd om rustig een bijschrift te leveren en in de tweede plaats om ook aandacht te wijden aan de begrijpelijkheid dat de heer Buysse zich ‘hier en daar in zijn Telegraaf-artikel ietwat kras heeft uitgedrukt, zooals iemand doet die gloeiend verontwaardigd is.’ Dat is dan ook de sleutel van alles en daardoor heeft hij in zijn

En waarom de redactie van Neerlandia niet in de Telegraaf het debat heeft aangebonden? Ja, geachte heer Loosjes, dat nu is het geheim niet van den smid, maar van het leven. Dat geheim zal u mettertijd wel worden geopenbaard door de ervaring. Het is van dezelfde orde als waarom een dame de meid laat binnenkomen als zij iets ernstigs tegen haar te zeggen heeft, en niet tot haar gaat naar de keuken. Ieder op zijn terrein.

De mogelijkheid zelfs om Verbondsbelangen in een blad buiten Neerlandia uit te spinnen, komt nu noch ooit bij deze redactie op.

Eerst als men zelf een zoo samengesteld lichaam als het A.N.V. moet besturen en voor dat bestuur de verantwoordelijkheid draagt, wordt men de moeilijkheden recht gewaar. Dat is een algemeen verschijnsel. Vandaar dat ontevredenen het best zelf aan de bestuurstafel komen zitten. Dan is het niet met los gebaar: ik zou dit en ik zou dat, maar dan zijn er telkens bepaalde gevallen, die op zich zelf rustig moeten worden overwogen en beslist. En niet maar naar tijdelijke opwelling, maar naar vaste wetsartikelen en reglementsbepalingen, met voortdurend het oog op het verleden en de toekomst van de toevertrouwde Vereeniging. Dan zijn de leiders dikwijls

gedwongen eigen zeer besliste voorkeur te onderdrukken en zich met geweld te dwingen binnen de door hun plicht voorgeschreven grenzen.

Want ook de Hoofdbestuurders van het A.N.V. zijn menschen van vleesch en bloed! Maar zij hebben zich tot plicht gesteld in deze moeilijke dagen gehoorzaam te zijn aan 's lands bestuur. Elk voor zich zijn zij trotsch geweest op ons volk, dat in de eerste tijden van dreigend gevaar een eenheid toonde die het sierde en waarborg gaf voor zijn weerkracht. Uit hun hart is het schoone woord van Frederik van Eeden geweld: ‘Ik was blij Hollander te zijn en de kalme, waardige, vastberaden houding van onze Regeering en ons volk te kunnen bewonderen. Dat was nog iets meer dan vaderlandsliefde, méér dan de gehechtheid aan landschap, taal of zeden. Het was het echte, schoone gevoel van saamhoorigheid in een groep menschen, bij

gemeenschappelijk gevaar.’

Maar - echt Hollandsch! - zoodra men maar weer een veer van den mond kan blazen, draaft de parmantigheid naar boven. Men is het niet in alles met de Regeering eens!!! Men heeft weer lekker de maling aan de ernstige wenken en brengt de schuttersmanieren weer in eere, naar links als er rechtsom gecommandeerd is. Dat is immers het recht van

21

den enkeling! En weg is het met dat mooie, die tucht; de tuchteloosheid houdt weer haar zelfzuchtige, uittartende intocht, tot tijd en wijle het gevaar weer plotseling dreigt. Dan is het weer regeering voor en regeering na; nu zijn er die wel eens graag willen zien hoever zij kunnen gaan zonder te worden vervolgd. En net als jongens op éénnachts ijs, scharrelen ze gauw weer naar de kant, als 't bedenkelijk gaat kraken.

Onze onzijdigheid is tot nu toe gelukkig gehandhaafd; ons land is tot nu toe gespaard gebleven voor de afschuwelijke verschrikkingen van den oorlog. Nog zijn onze steden en dorpen niet verwoest, onze menschen niet bij honderdduizenden als vluchtelingen uitgedreven, onze jonge mannen niet gekwetst, verminkt, gesneuveld. Maar wie waarborgt dat het zoo blijven zal? En als het anders wordt, wie is er dan, enkeling of blad, die openlijk zal durven getuigen: ‘ik, ik, heb mijn best meegedaan om het zoo ver te krijgen! Veel heb ik wel niet kunnen doen, maar toch wat!’ Van dergelijke medeplichtigheid nu wenscht het Hoofdbestuur van het A.N.V. nadrukkelijk verschoond te blijven. De verantwoordelijkheid voor tarting van de mannen die nu het schip van staat besturen, wil het tot geen prijs dragen.

‘Ik ook niet’, zal de heer Loosjes zeggen en meenen. Maar waarom verkondigt hij dan tegen alle juist begrip van de geschreven wet in, dat de leden van het Hoofdbestuur wel, maar het A.N.V. zelf niet onzijdig behoeft te zijn? Is in dezen de rechtspersoon iets anders dan de natuurlijke persoon? Mr. Loosjes zal door die opvatting van den kant zijner mede-rechtsgeleerden in ons land, wel veel bekijks hebben.

Laten wij allen doordrongen zijn van den plicht der zelfbeheersching, die meer dan ooit eisch is in deze dagen en als men om die reden wordt verongelijkt, zich getroosten met het woord van onzen Minister van Buitenlandsche Zaken, motto voor dit nummer: ‘Onze onzijdigheid is niet een gevolg van flauwhartigheid, doch eischt karaktersterkte.’

In document Neerlandia. Jaargang 19 · dbnl (pagina 39-45)