• No results found

Neerlandia. Jaargang 19 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Neerlandia. Jaargang 19 · dbnl"

Copied!
686
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Neerlandia. Jaargang 19

bron

Neerlandia. Jaargang 19. Geuze & Co, Dordrecht 1915

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nee003191501_01/colofon.php

© 2011 dbnl

i.s.m.

(2)

1

Generaal Beyers. † (1869-1914.)

Zwaar woog plotseling op hoofd en hart de tijding dat hij, hij, achtervolgd door eigen volk, jammerlijk verdronken was in de Vaalrivier. Zijn portret heb ik voor mij gelegd en telkens zie ik hem aan in zijn beeltenis, zooals ik hem zoo dikwijls in het gezicht heb gezien, toen dat zacht vriendelijk oog nog glansde en die fijne rustige kop nog leefde. Wat voel ik nu dat ik veel van hem hebgehouden. En wat zie ik aldoor naast dien gezonden prachtigen man, zijn vrouw die nu alleen is met den God, dien hij en zij zoo innig vroom, zoo zonder eenig vertoon, uit het volle reine hart aanbaden.

Hij was een vriend van Holland en de verhouding van zijn landgenooten tot de onze ging hem zeer ter harte. Ik herinner mij mijn eerste ontmoeting met hem in zijn huis te Pretoria met eenige zijner mede-bestuurleden van het toen in groote moeilijkheden verkeerende Nederlandsche Hospitaal, wij met ons drieën Hollanders: Knobel, Roosegaarde Bisschop en ik; hij de eenige Afrikaner, maar als eigen. Nog hoor ik zijn diepe welluidende stem en ontwaar ik zijn ernst en beslistheid.

Er waren weinig Afrikaners die, geheel zich zelf zijnde, ons toch zoo na stonden als hij. Wij hebben veel in hem verloren en zullen veel aan hem blijven denken. En altijd met eerbied. Want welke verwikkeling hij in de Zuid-Afrikaansche politiek mogehebbengebracht, dat raakt ons oordeel over hem niet het minst. Een edel man was en blijft hij voor ons, een oprecht en rechtvaardig man voor alles.

(3)

Zijn dood is voor velen een verschrikking geweest, niet echter voor hem zelven.

K.DEJ.

(4)

2

Het A.N.V. en de Onzijdigheid.

Een artikel in Neerlandia no. 9, Nov. 1914 onder den titel: ‘Groot-Nederland en de Oorlog’ heeft in de Telegraaf heftig verzet uitgelokt en ook in Neerlandia zelf tegenspraak gevonden. Het voegt mij niet dit artikel te prijzen of te laken en het zou evenmin op mijn weg liggen te beoordeelen, in hoever het Hoofdbestuur van het A.N.V. zijne taak juist opvat en zijne plichten nauwgezet vervult, indien niet in het verschil van gevoelen hierover eene vraag van overwegend nationaal belang lag opgesloten: de vraag namelijk naar onze plichten als die van een neutralen staat, omringd door oorlogvoerende mogendheden. Hoe moeilijk het ook zij, om over deze netelige vraag in enkele woorden iets van beteekenis te zeggen, meen ik toch aan mijne medelezers van Neerlandia enkele opmerkingen te moeten in overweging geven.

Neutraliteit is een uiterst teere maar hoogst gewichtige zaak. Er was een tijd, waarin men haar opvatte als onthouding of onpartijdigheid en meende, dat men aan hare eischen voldeed door n i e t s te doen en eenvoudig de vreedzame betrekkingen aan te houden, waarin men tot een of meer der oorlogvcerenden stond. Langzamerhand is de neutraliteit opgewassen tot een ingewikkeld instituut, dat de grootste aandacht vordert, zware plichten oplegt en de daaraan verbonden rechten afhankelijk maakt van de stipte vervulling dier plichten.

Streng genomen is neutraliteit eene verhouding van staat tot staat en rusten de daaraan verbonden rechten en plichten op de regeeringen; maar deze zijn

verantwoordeijk voor de handelingen van hare ambtenaren en andere organen, tot zekere hoogte ook van hare onderdanen. Wel is waar zijn dezen slechts bij

uitzondering rechtstreeks aansprakelijk jegens de oorlogvoerende partijen; maar de oorlogvoerende, die meent zich over hunne handelingen te mogen beklagen, wendt zich tot de betrokken regeering en vraagt van haar opheldering en misschien verantwoording. Hieruit vloeien moeilijkheden voort, waarvan de leek zich

ternauwernood eene flauwe voorstelling kan maken. Zij betreffen het personenverkeer, den goederen- en geldhandel, maar ook de drukpers. Volstrekte, nauwkeurig

omschreven verplichtingen omtrent deze en dergelijke ontwerpen bestaan nauwelijks.

Zij hangen samen met de eindeloos verschillende verhoudingen en omstandigheden en zijn eerst in de toekomst vatbaar voor strenge formuleering in elk bijzonder geval.

Vandaar dat de maatregelen der neutrale regeeringen noodwendig vele aangelegen belangen min of meer onbepaald moeten laten en zich noode bepalen tot algemeene aanwijzingen en wenken.

Dit komt wellicht nergens meer te pas dan bij de uiting van besliste meeningen over de daden der oorlogvoerenden. Zulke oordeelvellingen in de groote pers trekken in het buitenland veelal de aandacht, wekken wrevel of worden gretig overgenomen om den vijand zwart te maken. De regeering van constitutioneele staten staat er vaak machteloos tegenover, maar kan daardoor in groote verlegenheid geraken.

Past men deze vluchtige opmerkingen toe op ons vaderland, nu het aan alle zijden omringd is door verbitterde en hoogst prikkelbare vijanden, die naijverig dingen om de gunst der openbare meening in de neutrale landen, dan is het klaar als de dag, dat ieder, die over de geweldige tijdsomstandigheden schrijft, zich ernstig rekenschap heeft te geven van de keuze en strekking zijner woorden en allerminst zich mag laten leiden door gevoelens van sympathie of antipathie jegens deze of gene oorlogspartij.

(5)

Zelfs wie vrij is van elk vooroordeel en zich een gemotiveerd oordeel meent te mogen aanmatigen, legt zich noode het stilzwijgen op en wacht rustiger tijden af. Wie door temperament of zelfbewustzijn moeite heeft het stilzwijgen te bewaren denke aan zijne plichten jegens eigen vaderland en aan de zware verantwoordelijkheid, welke hij misschien onnadenkend en onwillekeurig op zich neemt, door de taak der Regeering te bemoeilijken en het onschatbaar voorrecht der neutraliteit van zijn vaderland in gevaar te brengen. Wij danken die neutraliteit aan onze ligging, aan het aanzien van de dynastie van Oranje, aan het beleid onzer vorige en onzer

tegenwoordige regeering, maar ook aan persoonlijke bezadigdheid en nauwgezetheid.

Wie deze of gene verzaakt ondermijnt onze levensbelangen.

Daarom is het bevreemdend en bedroevend, indien men onder den indruk van verschrikkingen, welke men, Goddank, niet heeft te verantwoorden noch te

beoordeelen, verwijten richt tot Nederlanders, die als vertegenwoordigers van hier te lande gevestigde vereenigingen, lichamen of ondernemingen, den algemeenen en in dit geval streng vaderlandschen plicht van zelfbeheersching en onthouding betrachten en daardoor naar de mate hunner krachten medewerken aan het behoud en het welzijn van het vaderland.

Neerlandia gaf hierin m.i. een loffelijk voorbeeld: een voorbeeld, dat waardeering en navolging, geen blaam verdient.

U t r e c h t .

J. DE LOUTER.

Beknopt verslag der Hoofdbestuursvergadering van 16 Dec. 1914.

A a n w e z i g de heer Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, voorzitter; mej. E. Baelde,

onder-voorzitster; Ch.R. Bakhuizen van den Brink, Prof. Dr. J. Boeke, J.M. Pijnacker Hordijk, Jhr. Mr. J.L.W.C. von Weiler en N.J. Roelfsema, secretaris-penningmeester.

A f w e z i g de Vlaamsche leden en de heeren H.D.H. Bosboom, Mr. C.Th. van Deventer, Dr. H.F.R. Hubrecht, Mr. Dr. C.F. Schoch en J.A. Snijders Jr. met kennisgeving.

Punt I. Notulen der vergaderingen van 18 April, 11 Aug. en 21 Sept.

Deze worden onveranderd goedgekeurd. Alleen wordt aan die van 11 Aug.

toegevoegd, dat het Hoofd-

(6)

3

bestuur het besluit heeft genomen om de uitgave van Neerlandia voor eenigen tijd te staken.

Punt II. Begrooting voor het jaar 1915.

Deze sluit in uitgaaf en ontvangst met een som van f 17955.90.

De penningmeester licht de begrooting toe en wijst in het bijzonder op de

vermindering van het bedrag dat van Groep Nederland wordt verwacht. Daar de som van f 12000. - die vroeger werd uitgetrokken als batig saldo dezer Groep door minder goede afdracht van sommige Afdeelingen toch reeds iets te hoog bleek geraamd en het aantal dergenen die bedanken door de tijdsomstandigheden ditmaal grooter dan anders zal zijn en er wellicht ook meer aan subsidie zal moeten worden uitgegeven, schijnt het voorzichtig op een vermindering van f 1000. - te rekenen. Spr. wijst voorts op den ontvangstpost voor Groep België, die als memorie moest worden ingevuld, daar in 1915 van de Vlaamsche leden niets kan worden verwacht; integendeel zal zooveel mogelijk hulp moeten worden geboden.

Ondanks de ongunstige tijdsomstandigheden kon toch door inkrimping van enkele uitgaven een sluitende begrooting worden gemaakt en kon de hoogste subsidie, die aan de Boeken-Commissie, groot f 2400.-, gehandhaafd blijven.

Na nog eenige opmerkingen wordt de begrooting enveranderd goedgekeurd*).

Punt III. Ingekomen stukken en mededeelingen, o.a.:

Goedkeuring der Rekening en Verantwoording over 1913 door de Commissie a.h.

Voor kennisgeving aangenomen.

Daarna worden enkele buitengewone uitgaven goedgekeurd n.l. die voor de buitengewone propaganda, door onzen gemachtigde onder de militairen, die voor de Boeken-Commissie om haar in staat te stellen de vele militaire bezettingen in ons land van leesstof te voorzien en die voor de reis van den Voorzitter naar de Interneeringskampen.

In het bijzonder wordt de buitengewone propaganda van den gemachtigde van het Verbond toegelicht. Het Dagel. Bestuur heeft gemeend den heer Jhr. Von Bose voorloopig voor een half jaar weder met de propaganda te kunnen belasten. Al is het een tijd van zuinigheid en in zooverre slecht voor ledenwerving, aan den anderen kant is de nationale gedachte levendiger dan ooit en die geeft weer hoop op goeden uitslag.

De vergadering keurt de handelingen van het Dagelijksch Bestuur in dezen goed.

Schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken met goedgunstige beschikking op het adres van het Hoofdbestuur betreffende kostelooze toelating van Belgische studenten aan de Nederlandsche Hoogescholen.

*) Zie blz. 23.

(7)

Schrijven van den heer De Bode uit Düsseldorf, dat de oprichting van een weekblad voor Protestan ten niet doorgaat.

Schrijven van de Vereeniging tot verbreiding van kennis over Nederland in den vreemde, met het verzoek om den heer Jhr. Von Weiler in haar bestuur af te vaardigen en in Neerlandia gastvrijheid te verleenen voor berichten over de Vereeniging.

De heer Von Weiler verklaart zich bereid zitting te nemen voor het A.N.V.

Ingewilligd wordt ook het tweede verzoek, mits niet te groote plaatsruimte wordt gevraagd.

Schrijven van den Raad van Bestuur der Hoogere Landbouwschool te Wageningen in zake Vacantiecursus voor Vlaamsche en Z.-Afr. studenten.

Medegedeeld wordt, dat het hier een nadere inlichting betreft over de bedoeling van de in 1915 te houden cursussen. Men had alleen in Europa vertoevende Vlaamsche en Zuid-Afrikaansche studenten op het oog. Daar nu verscheiden Vlaamsche studenten door de tijdsomstandigheden in ons land verblijf houden, wordt op voorstel van het Dagel. Bestuur aangenomen daarop de aandacht van den Raad van Bestuur der Hoogere Landbouwschool te vestigen; wellicht kunnen bedoelde studenten dan nu reeds cursussen in Wageningen volgen.

Schrijven der Vereeniging tegen de Werkloosheid om steun in den vorm van boeken (rondreizende bibliotheken).

Medegedeeld wordt, dat de directeur der Boeken-Commissie om raad is gevraagd en deze in overweging geeft te antwoorden, dat het A.N.V. niet over reizende bibliotheken beschikt.

Punt IV. België.

Over het vereenigingsleven der Groep valt voor het oogenblik natuurlijk weinig te zeggen. Alleen blijkt uit een pas ontvangen schrijven van den heer Meert, dat de Tak Gent zijn werkzaamheden heeft hervat en om de 14 dagen weer vergadert.

De voorzitter wijdt nog een woord van hulde aan de nagedachtenis van Lodewijk de Raet, deze maand te Brussel overleden en met wien een groote kracht voor de Vlaamsche Beweging is heengegaan.

Daarna wordt zeer uitvoerig een Vlaamsch belang besproken, waarvan de verwezenlijking nog niet vaststaat en de openbaarmaking de verwezenlijking zou kunnen schaden.

Punt V. Ned. Indië.

Schrijven van het Groepsbestuur en der Afdeeling Semarang betreffende de tentoonstelling.

Medegedeeld wordt, dat dit alleen betreft een toezegging tot medewerking en goede verzorging.

Schrijven om inlichting uit Turijn betreffende Nederl. Indischen handel, nijverheid

(8)

De gegevens zijn verstrekt met hulp van Dr. Blink.

Punt VII. Nederl. Antillen.

Schrijven van den heer Sprockel (voormalig houder van een beurs van het Hoofdbestuur), dat hij geslaagd is voor de acte Engelsch.

Mededeeling dat de subsidie van het Gouvernement aan de Groep van f 750. - op f 1000. - is gebracht.

(9)

4

De heer Boeke heeft met genoegen deze mededeeling gelezen, ook dat Curaçao thans gelden verzamelt voor steun aan de noodlijdenden in Nederland, een waardig antwoord op wat Nederland door middel van 't A.N.V. en Oost en West vroeger voor de Antillen deed.

Punt VIII. Zuid-Afrika.

Verzoek van mej. W. Maas, secretares der Afdeeling Kaapstad, om het saldo van de gelden, bestemd voor Hollandsche klassen en ter bevordering van het Hollandsch lied, groot £ 45.- (waarvan een derde aan het A.N.V. toekomt), te mogen besteden voor verwante doeleinden.

De voorzitter herinnert er aan, dat in 1910 door het A.N.V., de N. Z.-A. V. en de Z.-A. S.M. elk f 600.- voor het doel werd beschikbaar gesteld.

Het Dagel. Bestuur stelt voor het verzoek toe te staan.

Dit wordt aangenomen, maar de voorwaarde zal worden gesteld, dat later verslag zal worden gedaan van de wijze, waarop het geld is besteed.

Punt IX. Vertegenwoordigers.

Londen.

De aandacht der vergadering wordt gevestigd op het nuttige werk dat de heer Reyneke van Stuwe in deze dagen verricht ten bate der Vlaamsche vluchtelingen en gewonde soldaten te Londen.

Mexico.

De heer Ansoui wordt in de plaats van den heer Ten Napel en op diens aanbeveling tot vertegenwoordiger benoemd.

Santa Fé.

Bericht van onzen vertegenwoordiger, den heer Benraadt, dat hij benoemd is tot Vice-Consul der Nederlanden.

Kobe.

Tot vertegenwoordiger wordt benoemd de heer Jhr. C.F.J. Quarles van Ufford.

Sydney.

De heer Cordia heeft zijn benoeming tot vertegenwoordiger aangenomen.

Nog wordt ter tafel gebracht het vlugschrift der Japansch-Nederlandsche Vereeniging, welker belangrijkheid door verscheiden leden wordt ingezien. Er zal nader op worden teruggekomen.

(10)

Uiterste Wilsbeschikking.

Aan hen, die het A.N.V. bij uiterste wilsbeschikking wenschen te bedenken, wordt daartoe de volgende vorm aanbevolen:

Ik vermaak aan het Algemeen Nederlandsch Verbond te Dordrecht, waarvan de Statuten zijn goedgekeurd bij Koninklijke Besluiten van 23 Jan. 1905 en 29 Oct.

1907, nommer 89, de som van... gulden, uit te keeren binnen... maanden na mijn overlijden, vrij van alle rechten en kosten.

Aan alle leden.

Denkt er in het nieuwe jaar eens om, dat gij de Administratie en Secretariaten veel last en moeite bespaart en meewerkt aan de instandhouding van het Algem. Ned.

Verbond door:

1o. bij eerste aanbieding der kwitantie Uw bijdrage te voldoen;

2o. als gij, in het buitenland wonend, gewoon zijt Uw bijdrage zelf over te maken, dit nog deze maand te doen;

3o. bij verhuizing steeds onmiddellijk en nauwkeurig kennis te geven aan het Hoofdkantoor te Dordrecht en aan Groeps- of Afdeelingssecretarissen;

4o. bij opgave van nieuwe leden duidelijk en volledig naam, adres en bijdrage te vermelden;

5o. bij verkeerde adresseering van Neerlandia daarvan onmiddellijk kennis te geven aan het Hoofdkantoor, Wijnstraat 81, Dordrecht.

Van de Boeken-Commissie.

Secretariaat:

244c Mathenesserlaan, Rotterdam.

Adres van het Boekenhuis:

63 Van der Duynstraat, Rotterdam.

Mobilisatie-arbeid.

Dr. Van Everdingen meldt ons, dat na de vorige opgaaf, in het Nov.-nr. opgenomen, boekenzendingen gingen:

26 Oct. aan de Pontonniersafdeeling 4e divisie, Loon op Zand.

31 Oct. aan 25 posten van de Stelling den Helder; Fort bij Abcoude.

(11)

23 Nov. aan Bezetting te Grathem, idem Baarle-Nassau, Genie de Werken, Tehuis Militairen Harderwijk, Bezetting Tull en 't Waal, Fort Poederoyen, Grenswacht 's Heerenberg, Infanterie Tilburg, Landweer Eindhoven, Grenswacht Stramproy, Landweer Maastricht, Groeps-reserve Sleeuwijk.

2 Dec. aan Bezetting Hedel, idem Tilburg, 3e Eskadron Wielrijders te Breda, Bezetting Wouw, 7e Reg. 1e Batalj. 3e Comp. Tilburg, Bezetting Oldenzaal, idem Losser, 4e Comp. L.I. Gellicum bij Leerdam, 14e Reg. 2e Batalj. 2e Comp. Philippine, 47e Batalj. L.W. Jagers, Giessen N.-B., 16e Batalj. L.W.I. Oud-Bussem, Naarden, 4e Comp. L.L. Batalj. 2e Reg. Infanterie, Venlo, 48e Batalj. Landweer Maastricht.

16-23 Dec. zijn voorzien: Rijswijk (N.-B.), Tilburg (2), Brug bij Buggenum (L.):

Jhr. Graafland, Eersel, Bergeijk; Baarle-Nassau; Stratum; Leuvehoeve bij Heukelum;

Landweer, Gorkum.

Verzonden samen: 417 nieuwe kisten. Voor de 2e maal: 32 kisten.

(12)

5

Verzending van 51 kisten op 3 Sept. 1914 uit het Boekenhuis van 't A.N.V, Van der Duynstraat 63, Rotterdam.

Uitreiking van boekwerken door den Commandant van het Bewakingsdetachement Spocrwegbrug Willemsdorp, Sept. 1914. ‘De zending was zeer welkom’.

(13)
(14)

6

Adres inzake Nederl. Passen.

In het begin van December is door het Dagel. Bestuur het volgend adres verzonden:

Aan

Zijne Excellentie den Minister van Buitenlandsche Zaken, 's-Gravenhage.

Excellentie,

Namens het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond, hebben de ondergeteekenden de eer de aandacht van Uwe Excellentie te vragen voor eene aangelegenheid, welke naar de meening van dat Bestuur dringend voorziening behoeft.

De hier te lande afgegeven passen voor reizigers naar het buitenland worden uitsluitend in het Fransch gesteld. Reeds voor het uitbreken van den tegenwoordigen Europeeschen oorlog zijn meermalen klachten geuit tegen dit gebruik, dat afwijkt van den in andere landen gevolgden regel om de passen in ten minste twee talen te stellen, van welke een de landstaal is.

Sedert het uitbreken van den oorlog, is het, gelijk uit verschillende

courantenberichten blijkt, herhaaldelijk voorgekomen, dat Nederlandsche reizigers in moeilijkheden zijn geraakt, omdat zij alleen in het Fransch gestelde passen bezaten.

Terwijl in gewone tijden de passen slechts zelden behoeven te worden vertoond en dan nog in den regel alleen aan autoriteiten, die de Fransche taal machtig zijn, worden in den tegenwoordigen tijd de passen dikwijls nagezien door militairen en lagere autoriteiten, die geen vreemde taal kennen. Dit leidt voor Nederlandsche reizigers allicht tot onaangenaamheden en tijdverlies.

Is het uitsluitend gebruik van een vreemde taal voor de Nederlandsche passen reeds lang een doorn in de oogen van vele onzer landgenooten geweest - om dringende redenen van practischen aard is het derhalve in de tegenwoordige tijdsomstandigheden nog meer gewenscht om het tot dusverre gehuldigde stelsel te laten varen. Waar bovendien het middel om tot een beteren toestand te geraken, naar ons Hoofdbestuur meent, kan bestaan in het laten drukken van andere passen in twee of meer talen en in het buiten gebruik stellen der tegenwoordige formulieren en dus eenvoudig en weinig kostbaar is, meent ons Bestuur te mogen vertrouwen dat Uwe Excellentie wel termen zal kunnen vinden om tot een andere regeling over te gaan.

Nopens de vraag of het gewenscht kan zijn om behalve de Nederlandsche taal steeds alleen de Fransche te bezigen, dan wel of het beter zal zijn om nevens het Nederlandsch gebruik te maken van de taal (of de talen) van het land (of de landen) waarheen de reis wordt ondernomen, meent het Hoofdbestuur zich niet te moeten uitspreken. Gaarne verlaat het zich ten deze op het inzicht van Uwe Excellentie, die ook in de eerste plaats bevoegd is om te beoordeelen in hoeverre onder de

tegenwoordige omstandigheden het Fransch nog als algemeene diplomatieke taal kan worden aangemerkt en of het aangaat van die taal nog een ruim gebruik te maken, ook waar het passen geldt voor reizigers naar landen, die met Frankrijk in oorlog zijn.

Het Hoofdbestuur zou het op hoogen prijs stellen, indien het te zijner tijd van Uwe Excellentie bericht mocht ontvangen, dat Zij deze aangelegenheid tot oplossing heeft gebracht in den door ons Bestuur gewenschten zin.

Van Uwe Excellentie de dienstwillige dienaren,

(15)

(w.g.) H.J. KIEWIET DE JONGE, Algemeen Voorzitter.

(w.g.) ROELFSEMA,

Algem. Secretaris-Penningmeester.

Het bezoek van den voorzitter aan de Interneeringskampen.

In het vorig nr. werd toegezegd een uittreksel uit net verslag, uitgebracht aan het Hoofdbestuur.

Het doel wan het bezoek was na te gaan of er onder de geïnterneerden leden waren van het Algem. Nederl. Verbond en zoo noodig dezen persoonlijk met raad en daad bij te staan. Het moest derhalve een sprekend blijk zijn van de samenhoorigheid van de leden der verschillende groepen, en een bewijs dat het Hoofdbestuur de zijnen in hachelijke omstandigheden als die wij thans beleven, niet aan eigen lot overlaat.

Immers het bezoek werd gebracht door den voorzitter in naam van het Hoofdbestuur.

Door de persoonlijke aanbeveling, die Z.Exc. de Minister van Oorlog zoo welwillend was geweest hem te verstrekken, vond hij, reeds uit dien hoofde, overal bij de bevelvoerenden zeer groote tegemoetkoming.

Den dag van vertrek werd het kamp van Zeist bezocht en terstond ervaren hoe tijdroovend en moeilijk het was onder de duizenden die binnen de omrasteringen rondliepen of in de loodsen verborgen waren, den enkeling te vinden op wien men om zijne bijzondere eigenschappen het voorzien had, zonder hem persoonlijk te kennen, zelfs zonder hem anders te kunnen uitduiden dan bij name. Was er één bekend, dan was de aanknooping gevonden en zou die op zijn gemak zoo mogelijk een kringetje kunnen vormen. In Zeist was Frans Sterckens, sergeant II, 2, 4, de bedoelde en eindelijk ontdekte; hij is leeraar aan het Kon. Athenaeum te Gent, ambtgenoot dus van den heer Meert, die zijn naam had opgegeven.

De heer Sterckens had geen geld noodig; ook geen kleeren. Boeken had hij ook.

Het eenige wat hij miste, was vrijheid van beweging; deze te verkrijgen, met geen ander doel dan om sommige wiskundige colleges te Utrecht te kunnen bijwonen, was zijn eenige, maar dan ook zijn groote wensch. Hem werd beloofd dat het Verbond in dezen zou doen wat het kon. Aan het langdurige onderhoud met hem, op het kampterrein, worden de beste herinneringen bewaard.

Vrijdag 6 Nov. werden de uitgestrekte kazernes te Amersfoort bezocht en daar aangetroffen J. de Cuyper en C. Geerinkx, benevens een hunner vrienden Pol Bossaerts. Zij hadden aan een en ander gebrek dat hen namens het Verbond gegeven werd; de jongelui waren er blij mee. Een hunner schreef aan den heer

(16)

7

Meert, dat hij opgetogen was over het bezoek, geen woorden wist te vinden voor zijn dankbaarheid.

Om die dankbaarheid is het niet te doen geweest, maar zij is natuurlijk voor ieder die gezien heeft welke hooge waarde in het interneeringsleven een persoonlijk bezoek heeft, vooral wanneer het komt van onverwachte zijde en de weldadige kracht vertolkt van een stuk geestelijk gemeenschapsleven als dat van ons Verbond. Toen ieder zijn pakje kreeg, altijd namens het Verbond, klonk het: als 't Verbond onze eigen familie was, had het niet hartelijker kunnen zijn!

Des avonds in Assen had de voorzitter een langdurige bespreking met den Afdeelingsvoorzitter, den heer Werner en een Vlaamschen 2en Luitenant, wiens belangstelling voor het streven van het Alg. Nederl. Verbond enkel te verklaren was, dat hij als sergeant, wegens gebrek aan officieren, bij het begin van den oorlog, bij keuze was bevorderd geworden. Vlaamschgezinde officieren toch zijn overigens zeer schaars, zoo zij er zijn. Het is tot nu toe althans een kaste geweest, die in haar geheel niets van de rechten der Vlamingen, ook niet in het leger, willen hooren.

Volgens de jongste wet moeten alle officieren in het Belgische leger in 1917 tweetalig zijn; misschien is hieraan de zucht bij enkelen toe te schrijven om in ons land onze taal wat aan te leeren. Evenwel is herhaaldelijk van geïnterneerden de klacht gehoord, dat de Hollandsche officieren door hun Fransch spreken den goeden wil van enkelen bemoeilijken en den onwil van anderen versterken.

Het gevolg van de bespreking met genoemde heeren was, dat den volgenden avond de geïnterneerde Vlamingen werden toegesproken namens het A.N.V. De dag werd voor een groot deel in en bij de kazernes doorgebracht en daarbij gelegenheid gevonden met verschillende Antwerpenaren te spreken, wier adressen met verzoek om inlichtingen, door den gewezen Commandant der Antwerpsche Burgerwacht waren verstrekt. Om vijf uur was een groote exerceerloods, ruim voor zeker tweeduizend man, voor een deel gevuld met Vlamingen. Hier en daar een kleine petroleumlamp, eenige stoelen voor dames voor een tafeltje, waarop de spreker kon plaats nemen; verder alles in Rembrandtsch halfdonker. 't Was werkelijk, door de geheimzinnige omgeving, door de bedoeling waarvoor men samenkwam en door de stemming die zich ontwikkelde, een merkwaardig oogenblik. Een korte inleiding was het op de voorgenomen bemoeiingen der Afdeeling Assen.

Van Assen naar Leeuwarden. Den 10en werd daar, in gezelschap van de secretaresse der Afdeeling, de kazerne bezocht. Nadat hiervoor opzettelijk op het binnenplein verzamelen was geblazen, werd ontdekt J.M. Teuwen, leeraar Kon.

Athenaeum van Charleroi en Herman Dubois van Kortrijk. Verlof werd verkregen beide heeren voor eenige uren, onder geleide van een soldaat, mede te nemen naar een societeit, waar zich enkele bestuursleden der Afdeeling aansloten en de beide Vlamingen ongewoon genoten. Na rustige bespreking over hetgeen verder zou kunnen worden gedaan, togen de Vlamingen, belast en beladen en ten zeerste dankbaar, met hun militair geleide weer kazernewaarts.

's Avonds werd over de belangen van deze en andere geïnterneerden een bespreking gehouden met bestuursleden der Afdeeling en den voorzitter van het Plaatselijk Comité ter behartiging van de belangen der geïnterneerden. Besloten werd dat dit Comité de zorg op zich zou nemen van het onderwijs in de moedertaal aan de

(17)

analphabeten, aan de weinig en aan de meer gevorderden in samenwerking met de twee genoemde geïnterneerden en den door dezen te vormen kring*).

Bij Rijs in Gaasterland werden gevonden E. Fenendaal, student Normaalschool Antwerpen, bij ons minder weidsch kweekeling geheeten, benevens J. Holemans, student in de Mijnen te Leuven, die van zijn ouders niets meer had gehoord en om nasporing en inlichting over en weer verzocht. Deze had het maar heel slecht, evenals een zekere Lowyckx uit Antwerpen, die met deze twee in hetzelfde kwartier woonde, en enkel wat haastig bijeengeraapt zomergoed aan had. De zegeningen van ons Verbond mochten zij aan den lijve ondervinden, door zending van warm goed, waarlijk in deze open natuur geen weelde. In de geestelijke nooden is reeds voorzien door de toezending uit Dordrecht van studieboeken.

In Zwolle werd Donderdag na lang zoeken Bernard de Clerckx aangetroffen, een leerling van Pol de Mont. Het vertrouwen van den Commandant was van dien aard, dat De Clerckx mee naar buiten mocht, onder belofte dat hij op tijd weer in de kazerne kwam. In een huiselijken kring, zoo lang ontbeerd, was hij in het paradijs. Geen wonder voor wie het interneeringsleven heeft gezien, over welks aard wel niemand van de Belgen ook maar het minst zich beklaagde, integendeel, allen waren zeer tevreden, maar dat toch niet anders mag zijn dan een vrijheidberooving en een zachte vorm van opsluiting.

Met den heer Buitenrust Hettema, bestuurslid van Groep Nederland, had een onderhoud plaats over de Clerckx's belangen, en die van de groep welke deze zal trachten om zich te verzamelen.

Vrijdag Kampen. Het eerste bezoek, als overal, gold den Commandant. Deze bleek te zijn ons Groepsbestuurslid Hoefer, die juist zijne bevordering tot Majoor had ontvangen en wiens kamer als bewijs van groote waardeering van de zijde der Belgen, met groote bloemstukken was versierd.

Hier had een hartelijke ontmoeting plaats met den zoon van een bij tal van Verbondsleden zeer bekende en om haar gastvrijheid vermaarde Vlaamsche familie, Roger Ameye; verder met Dr. Paul de Keyzer, bestuurslid van Tak Gent en Nath.

Heyndrickx, voorzitter der Letterk. en Wetensch. Afd. van den Tak Aalst. Namens het Hoofdbestuur werd aan allen stoffelijk en geestelijk voedsel vereerd. Het was een dankbaar bezoek.

Den volgenden dag naar Harderwijk! In het kamp werd na lang gezoek, Henri Picard, student in de

(18)

8

Rechten te Brussel, aangetroffen. Hij mocht mee naar het hotel. Schriftelijk is later met den Afd.-secretaris behandeld wat als uitslag van het onderhoud met den heer Picard, was vastgesteld en waarbij de medewerking van de Afdeeling zou kunnen baten.

***

Het bezoek aan de interneeringen is tijdroovend en soms bezwaarlijk geweest. Maar de leus dat het A.N.V. zijne leden in ballingschap opzoekt om hen met raad en daad bij te staan, mocht niet ijdel blijken. Picard schreef uit het kamp van Harderwijk o.m.: ‘In dankbare herinnering zal in mij blijven voortleven het aandenken aan het onverwachte en vereerende bezoek. Zaterdag gaan onze menschen in de barakken en dan zet ik mij aan het werk in overeengekomen zin: over het resultaat schrijf ik over kort meer.’

Een bewijs, hoe in Vlaanderen zelf deze daad van het Hoofdbestuur zal worden gewaardeerd, is dat de heer Meert, toen zij reeds in gang was, de groote

wenschelijkheid er van aangaf.

Vaderlandsliefde en taal.

In een belangrijk opstel over ‘vaderlandsliefde’ heeft de heer Marcellus Emants in een vorig nummer van Neerlandia ook den invloed ter sprake gebracht, dien in verschillende landen de door den oorlog verhoogde vaderlandsliefde op de

‘belangstelling in de zuiverheid en het gebruik van de eigen taal’ heeft gehad.

Met wat de heer Emants daarin zegt over de vaderlandsche slapheid op het stuk van onze taal zijn wij het hartelijk eens.

Waaruit die slapheid voortkomt? Niet zoozeer uit onverschilligheid, dunkt ons, althans bij een groot deel van ons volk niet. Want al zijn er velen, die van ‘al die vervelende taalkwesties’ niets moeten hebben, anderen - een grooter aantal, meenen wij - stellen er wel degelijk belang in, en menschen die voor zuiver Hollandsch voelen en woelen vindt men in alle kringen. Daar weten de redacties van bladen over mee te praten. Nauwelijks is een taalkwestie te berde gebracht of het stroomt ingezonden stukken. Ieder wil graag de taal van vreemde smetten vrij hebben, al begaat menigeen bij het aanprijzen daarvan zelf allerlei ongerechtigheden. De wil is er wel, maar met de beste bedoelingen zondigt men telkens mee.

Allerlei oorzaken werken er toe samen - wij verdiepen ons daar nu niet in - en in een onzer weekbladen vonden wij er een aangeduid.

Een lezer van de Haagsche Post had de redactie verweten, dat zij in een artikel zooveel onnoodige vreemde woorden had gebruikt. De redactie antwoordde daar o.a. op: Wij betreuren het, ‘dat Nederland feitelijk geen letterkundigen heeft, die onze taal doorloopend verrijken met nieuwe woorden, die nieuwe begrippen of gedachtenschakeeringen vertolken, op de wijze zooals dat met het Fransch, in mindere mate met het Duitsch en in zeer hooge mate met Engelsch en Amerikaansch-Engelsch geschiedt.’

Nu betwijfelen wij of het Fransch buigzamer is om nieuwe woorden te vormen dan het Hollandsch; misschien leenen het Duitsch en het Engelsch er zich meer toe.

Maar daar ligt het niet aan. Het Hollandsch kan heusch meedoen in dit opzicht. Men

(19)

sla b.v. eens een technisch woordenboek op om te zien hoe in vroeger tijd voor nieuwe dingen die uit het buitenland kwamen goede Hollandsche woorden werden gevonden. Waar het aan ligt is, dat men tegenwoordig, met het vernisje van

vreemde-taalkennis dat er op ligt, al te graag het nieuwe vreemde woord aanneemt en, wel wonderlijk, van het nieuwe niet gediend is.

Een nieuw vreemd woord gaat er grif in, het nieuwe Hollandsche woord vindt men raar, durft men niet gebruiken. Neem vliegtuig! Een goed, gewoon gevormd woord, zich aansluitend bij veelgebruikte woorden als rijtuig, voertuig, vaartuig.

Toch wil het er niet in, behalve in de schrijftaal van een deel. Het volk spreekt van vliegmasjien, en bij meer ontwikkelden hoort men ook vliegmachine of aëroplaan.

De Duitschers hebben hun Taube; dadelijk schrijven en spreken alle Hollanders van Taube. Laat men maar niet probeeren, dat vliegtuig een duif te noemen. Men zou het gezocht en aanstellerig vinden. Dat is verwarrend, zou men ook zeggen; een duif is nu eenmaal een vogel. Alsof dat voor de Duitschers een Taube niet is!

Neen, het ligt niet aan het Hollandsch, ook niet aan de letterkundigen en anderen wier taak het kan zijn om nieuwe woorden te vormen, maar aan den geest van ons volk, dat in dezen niet het vreemde vreemd vindt, maar het eigene.

In den Haag - de heer Emants weet daarvan mee te spreken - is die voorkeur voor het vreemde woord, en daar ouder gewoonte het Fransch, nog sterker dan elders in ons land. De Haagsche Post geeft daar nog een grappig voorbeeld van: hoe in den Haagschen winkel van een zaak in kleedingstukken heeren-kousebanden ‘jarretières’

heeten en in den Rotterdamschen winkel van die zaak ‘sok-ophouders’.

Bij uitnemendheid Haagsch in dat Haagsche blad is ook dat een medewerkster aan de rubriek voor de vrouw zich den schuilnaam Liane Ponpon (voor Pompon) heeft gekozen: Fransch en dan nog fout Fransch.

Maar misschien, dat de oorlog ook bij ons de taal helpt zuiveren, en het voordeel van onze onzijdigheid is dan nog, dat wij onpartijdig alle vreemde overtolligheden moeten uitbannen. Fransche, Duitsche en Engelsche zonder onderscheid. Van Fransch zitten we nog vol, de invloed van het Duitsch is misschien het ergst, maar het Engelsch begint ook al aardig in te sluipen. En als altijd is de invloed op de zinswending het leelijkst.

Een echte Nederlander - van het slappe soort dat de heer Emants bedoelt - was iemand die zich dezer dagen in een onzer groote dagbladen in een in-

(20)

9

gezonden stuk vroolijk maakte over de ‘wanhopige pogingen’ van de Duitschers ‘om alle vreemde woorden te verbannen’, - dat ‘alle’ is de gewone vergissing: men wil in Duitschland de Duitsch geworden en onmisbare vreemde woorden natuurlijk behouden.

Die inzender vindt het belachelijk, dat de Duitsche keizer ‘Tischkarten’ inplaats van ‘menu's’ op zijn tafel wil hebben. Ons spijslijst, of spijskaart is, het spreekt, dan even belachelijk. Vervolgens haalt de inzender een aantal Duitsche namen van spijzen aan, die Fransche moeten vervangen, als zoovele dwaasheden, waar hij niet ernstig bij kan blijven.

Een Oostenrijksche die door haar huwelijk Hollandsche is geworden, heeft den man in hetzelfde blad keurig op zijn plaats gezet. Verscheiden namen, die de inzender heel raar vindt, zijn reeds lang algemeen in Duitsch sprekende landen in gebruik. Is het ook niet beter, vraagt zij, dat men voor spijzen namen heeft die ieder verstaat dan dat, gelijk in Nederland, zoo dikwijls in restaurants of hotels de menschen aan de Fransche namen niet kunnen zien wat het eigenlijk is dat de spijskaart hun aanbiedt?

Maar met zulke menschen als die zich zijn eigen dwaasheid niet bewuste belacher van een redelijke en noodige verandering hebben wij hier te lande te kampen. Ze zijn er bij zwermen.

Laten wij ten slotte, om het gewone misverstand af te weren, er even uitdrukkelijk op wijzen, dat ons bezwaar alleen geldt de overbodige vreemde woorden en

uitdrukkingen; er zijn er ook die we niet kunnen missen. Zoo zijn er ten allen tijde in onze taal overgenomen. Maar als, om een klein voorbeeld te noemen, de voorzitter van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels - hoe proeft men in de lengte van dien naam reeds den echt vaderlandschen zin van de oprichters!

- in zijn rede ter opening van de laatste algemeene vergadering spreekt van ‘den second boekhandel’, dan vragen we: waartoe is dat noodig? kennen wij allen niet den tweedehands-boekhandel?

Commissie tot bevordering van het gebruik van zuiver Nederlandsch.

Weest Nederlanders, ook in Uw taal!

De Commissie strijdt n i e t tegen het gebruik van vreemde woorden en uitdrukkingen, die niet of moeilijk vertaald kunnen worden;

strijdt n i e t tegen het juist en verplichte gebruik van vreemde talen;

m a a r

w e k t elken Nederlander o p tot het gebruik van Nederlandsche woorden en uitdrukkingen, die in den regel even goed zijn als de vreemde, waaraan men uit achteloosheid of gemakzucht is gewoon geraakt;

(21)

w e k t elken Nederlander o p , om in brieven, aankondigingen, rekeningen, winkelopschriften enz. de voorkeur te geven aan het Nederlandsch.

Prof. Dr. J. Verdam, Leiden, voorzitter.

Marc. Emants, 's-Gravenhage, onder-voorz.

W.F. Gerdes Oosterbeek, 's-Gravenhage, secretaris.

Mej. Dr. C.C. van de Graft, Utrecht.

Dr. M.A. van Weel, 's-Gravenhage.

Brievenbus.

De Commissie ontvangt gaarne mededeelingen omtrent het misbruik van vreemde woorden en uitdrukkingen aan het adres: 2e S c h u y t s t r a a t 247, 's-G r a v e n h a g e .

Die mededeelingen zende men dus n i e t naar het Hoofdkantoor te Dordrecht.

Inzenders wordt beleefd verzocht naam en woonplaats te vermelden.

***

Tijdens de gedwongen staking van onze mededeelingen ontvingen wij, in dank, een aantal bouwstoffen, die thans niet meer opgenomen kunnen worden, omdat ze te oud zijn geworden, maar ons wellicht nog wel eens te pas kunnen komen. Intusschen heeft de Commissie zich in eenige van de aangeduide misbruiken tot de misbruikers gewend, in de hoop dat ze zich beteren zullen.

***

Enkele van de bij ons ingekomen brieven willen wij hier een plaats geven:

1. Proefschriften - Nederlandsch.

In den laatsten tijd is meer dan eens gewezen op de bezwaren, die de benoeming van buitenlandsche hoogleeraren aan onze Hollandsche Universiteiten met zich mede brengt; vooral op de onbillijkheid, hierin gelegen, dat vaderlandsche geleerden, v e r in het buitenland om hun werk geroemd, hier bij de bezetting van leerstoelen worden gepasseerd, omdat bij vele Nederlanders, wat van buiten komt, voor beter geldt, dan wat eigen land oplevert. Over dat punt spreken wij hier niet. Maar wel moet de aandacht eens gevestigd worden op het schrikbarende feit, dat in proefschriften van leerlingen onzer Universiteiten onze moedertaal telkens deerlijk wordt gehavend en verminkt. Moge dit nu al niet geheel op rekening te schrijven zijn van den invloed hunner leermeesters, goed werkt deze in dit opzicht geenszins: tegen het groote gevaar van Germanismen en andere taal- en stijlslordigheden, waartoe de vele buitenlandsche leerboeken de studenten als onwillekeurig verlokken, mag het levende woord van den hoogleeraar op het college zeker wel een tegenwicht vormen.

De volgende staaltjes uit onlangs verschenen proefschriften mogen toelichten, hoever de taalverwildering reeds bij doctoren der wetenschap is gegaan. Als dit aan het groene hout geschiedt...

(22)

De voorbeelden hier in kort bestek samengebracht zijn inderdaad over verschillende bladzijden verdeeld; in den hier verdichten samenhang mogen deze onhollandsche woorden en zinswendingen een gewensch-

(23)

10

ten schrik teweegbrengen bij hen, die nog iets gevoelen voor zuiver Nederlandsch.

Dev r e u g d i g e stemming,diehete e n i g s o o r t i g k i n d -g o d s b e w u s t z i j n , tijdens den S y r i s c h e n r e l i g i e n o o d onder het l a a t -J o d e n d o m wekte, was i e t s a n d e r s e n i e t s n i e u w s d a n men vroeger had gekend.

Vo o r l i g g e n d e studie bedoelt blijkens het v o o r w o o r d bij te dragen tot den s u c c e s v o l l e n o p b o u w der geschiedenis van h e t v r o e g c h r i s t e n d o m . Sommige fragmenten van het h a n d s c h r i f t e l i j k materiaal l i g g e n i n voortdurenden s t r i j d met elkander; men heeft v i n d e r s g e l u k noodig om het g e h e e l v e r b a n d l o o z e met de omgeving om te vormen tot bruikbaar materiaal*).

***

2. Concours Hippique. - Springconcours.

Op een hier en daar verspreide aankondiging is te lezen, dat op 1 Juni a.s. te Zeist zal worden gehouden een ‘Concours Hippique’ en dat dit ‘internationaal’ zal zijn.

Daaronder wordt verteld, dat het concours een ‘S p r i n g c o n c o u r s ’ zal zijn.

Het malle gebruik van Fransche uitdrukkingen bij een Nederlandsch paardenfeest daarlatende, komt het me voor, dat de zotheid boven de maat gaat, wanneer men een v o o r j a a r s concours springconcours noemt; dat toch moet het, naar mij verzekerd is, beteekenen, en n i e t een wedstrijd in het springen van paarden.

Als staaltje van goed vaderlandsch gesol met vreemde woorden kan ik Uwe Commissie dit bloempje niet onthouden.

***

Wij ontdekten te 's-Gravenhage een nieuw Fransch woord: c o i f f e r i e .

Zouden onze vele Fransch-sprekende gasten daaruit begrijpen, dat men zich in die zaak kan laten scheren en knippen?

***

Uit Rotterdam zond men ons een keurige reclamekaart voor den uitzichtstoren van H e t W i t t e H u i s , waarop in 4 talen vermeld staat, dat men van dien toren een schitterend panorama van Rotterdam heeft. De 4 vlaggen getuigen van den smaak van den ontwerper, terwijl zijn nationaal gevoel spreekt uit de eereplaats, die hij gaf aan onze vlag en onze taal. Jammer slechts dat bij het Nederlandsch staat: ‘Entrée Belvédère 25 cents’ in plaats van ‘Toegang tot den uitzichtstoren 25 cents’.

***

Wettelijke bepalingen tot het tegengaan van vreemde opschriften.

In het begin van 1914 heeft het Dagelijksch Bestuur van het Alg. Ned. Verbond in een rondzendbrief aan alle vertegenwoordigers in het buitenland van het Verbond

(24)

verzocht om mededeeling, of in de landen, waar zij gevestigd zijn, wettelijke bepalingen bestaan tot het tegengaan van vreemde opschriften, ten einde bouwstoffen te verzamelen voor een aan de Nederlandsche Regeering te richten verzoek om hier te lande wetsbepalingen in het leven te roepen, waardoor aan het schromelijk misbruik van vreemde talen in winkel- en andere opschriften paal en perk wordt gesteld.

Uit de van velen onzer vertegenwoordigers ingekomen antwoorden blijkt, dat slechts in Italië en Pruisen van overheidswege uitgevaardigde voorschriften bestaan, waarbij verboden wordt in opschriften de landstaal weg te laten.

Het Italiaansche voorschrift, waarop de Commissie reeds vroeger wees (zie Neerl.

Febr. 1913, blz. 35) en dat onder dagteekening van 19 Dec. 1906 is uitgevaardigd door het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, bepaalt, dat de opschriften op magazijnen, winkels, in uitstalkasten, op gebouwen enz. moeten geschreven zijn in het Italiaansch; wel is het geoorloofd vreemde talen te gebruiken, maar de Italiaansche taal moet de voornaamste plaats innemen en het best te zien zijn.

In Pruisen bestonden (in Maart 1914 althans) wel geen w e t t e l i j k e voorschriften, maar bij verordening van het Departement wordt van overheidswege krachtig meegewerkt om het gebruik van vreemde opschriften tegen te gaan en om voor gangbare vreemde woorden Duitsche te doen inburgeren. ‘Zoo zijn’ - schrijft de vertegenwoordiger te Leipzig - ‘in den laatsten tijd bijna alle namen van titels en technische dingen, bij de spoorwegen in gebruik, door Duitsche vervangen. Dit gaat zelfs zóó ver, dat de tot nu toe in gebruik zijnde Romeinsche cijfers voor de

waggonklassen vervangen worden door 1, 2, 3 en 4. In de grensstreken is natuurlijk de strijd scherper, bijv. in Polen, Noord-Schleswig en Elsasz. Zoo zijn verschillende Poolsche namen van steden in 't Duitsche gebied in Duitsche veranderd en waar dit het geval is, daar worden brieven met den Poolschen naam door de Post als

onbestelbaar teruggezonden.’

Door den oorlog schijnen de bepalingen in Pruisen zeer veel verscherpt te zijn. In de Avondpost van 29 Oct. 1914 lezen wij althans:

- T e g e n d e v r e e m d e w o o r d e n .

De politieautoriteiten van Berlijn en voorsteden treden zeer scherp op tegen de vreemde woorden op reclameborden. Waar de winkeliers ze nog niet verwijderd hebben, is 't hun nu door de politie gelast. Plaats- of fabrieksnamen uit den vreemde mogen blijven en ook woorden, welke reeds in het Duitsche spraakgebruik zijn overgegaan, zooals Konfection, Konfitüren. Daarentegen zijn verboden: Modes, Pédicure, Manicure, Shampooing etc.

Overal elders schijnt het met deze zaak droevig gesteld te zijn; uit Australië, Br.

Zuid-Afrika, Lourenço Marques, Canada, de Ver. Staten van Amerika,

(25)

11

Curaçao, Egypte, Siam, Zweden, Zwitserland overal hetzelfde antwoord in verschillenden vorm gegoten: ‘geen wettelijke voorschriften’.

Sommige antwoorden zijn bijzondere vermelding waard:

A u s t r a l i ë . ‘In Perth zijn twee groote winkels, door Engelschen gedreven, die Fransche opschriften dragen. De een, een manufacturenzaak, “Bon Marché”, gewoonlijk uitgesproken als “Bon Marshj” en daarnaast een ververschingswinkel, waar men thee drinkt en luncht: “Bon Ton”. Er was vroeger een restaurant door Duitschers gedreven “Maison Doré”, maar dat heeft niet lang bestaan.’

(Prachtig, een, in een E n g e l s c h land, door D u i t s c h e r s gedreven zaak, met een F r a n s c h e n naam. Men zou haast meenen in 's-Gravenhage te zijn).

S i a m . ‘In antwoord op Uw zoo juist ontvangen rondschrijven, d.d. Febr. 1914, kan in U melden, dat hier geen wettelijke bepalingen bestaan betreffende het tegengaan van vreemde opschriften. Er bestaat misschien geen land ter wereld, waar de landstaal zóó in het nauw gedreven wordt (hier door 't Chineesch en Engelsch) als juist Siam.’

B l o e m f o n t e i n . ‘Men ziet hier of Engels of Hollands, als opschriften, de kaffertalen niet meerekenende. Wordt er op publieke gebouwen te veel gezondigd tegen zuiver Nederlands, dan werd in het verleden vaak door onze Afdeling geprotesteerd en in de Hollandse bladen hier wordt zo veel mogelijk er op gelet zuiver vereenvoudigd Hollands te gebruiken en om de bewoners van het land de Hollandse benamingen te leren van Engelse woorden, die reeds te veel ingang hebben gevonden.

Bij de Vriend Drukpers-Maatschappij, de grootste Hollandse drukkerij in de Vrijstaat, wordt al het Hollands, dat daar wordt gedrukt, zorgvuldig nagezien en verbeterd, om een eind te maken aan het geknoei van oude en nieuwe spelling en Engelse woorden door mekaar.’

Z w e d e n . ‘Eene vereeniging in den geest van het A.N.V. bestaat wel is waar, doch hare werkzaamheid heeft weinig of niets te beteekenen gehad.

Ook van andere particuliere zijde is weinig gedaan, om het gebruik van het zuivere Zweedsch te bevorderen.

Wettelijke bepalingen betreffende het tegengaan van vreemde opschriften bestaan hier niet.’

Verbeterde adressen.

Waarnemend secretaris der Afdeeling A s s e n is de heer J.G. Borgesius Gratama, Stationstr. 3, aldaar.

Secretaris der Groep N e d e r l . A n t i l l e n is de heer H.M. Chumaceiro, Willemstad, Curaçao.

(26)

Secretaris der Groep N e d e r l . I n d i ë is de heer J.E.G. van Emden, Laan Wiechert 5, Weltevreden.

Nederland

Van een wind, die er waait...

Er waait dezer dagen over de Nederlandsche vlakten weer eris een Nederlandsche wind.

Dit is volstrekt geen hatelijke opmerking tegenover diegenen mijner landgenooten, die tijdens den Wereld-oorlog het heusch nog zoo kwaad niet beginnen te vinden binnen de ruimten van dat... nu ja, dat speldeknopje op de globe, waar een ‘Ned.’ op staat, omdat er heel het woord niet op kan.

Neen, het is eenvoudig de vaststelling van een welbehaaglijke inademing. Zooals het iemand uit de zeestreken overkomt, wanneer hij een poos in de dennenbosschen is geweest, en omgekeerd.

Ik zeg maar: hoe meer zielen, hoe meer vreugd. En als er nu meer Nederlanders dan gewoonlijk het hebben over vaderlandsliefde en nationaliteitsgevoel, dan kan ik eens op mijn gemak neerzitten, gemoedelijk-weg van ja knikken en gelijk geven, en zoo gezellig mogelijk zeggen:

‘'t Is hier best uit te houden, hoor!’

Zelfs wil ik er als ter geruststelling aan toevoegen:

‘Voor een poosje althans.’

't Is waar: met nieuw-bekeerden kun-je wonderen van getuigenis verrichten. Vraag het maar aan de Heilssoldaten.

Maar - ten slotte blijven die nieuw-bekeerden toch altijd Hollanders naar aard en wezen.

Dat wil zeggen: ze houden gelukkig genoeg gezond verstand in hun bol om niet te zeer in uitersten te vervallen. En doen ze dat bij hooge uitzondering toch, dan loopt al die uitbundigheid in deze streken des aardbodems per slot van rekening op niets uit.

Wie draagt nog het nationaal kostuum, dat omstreeks den jare 1831 bedacht werd, om ons volk van andere natiën te onderscheiden?

Ik wed, dat er onder u zijn, die daar nog nooit van gehoord hebben, zoodanig is d i e uiting van vaderlandsliefde uitgewischt.

Kijk, voor zulke rare dingen hebben we gelukkig nog altijd den beruchten Hollandschen straatjongen in petto...

Derhalve... vindt Robinson Cruscë het nu wel bewoonbaar op zijn eiland. Hij heeft er wel eens en zelfs meermalen minder aangenaam over gesproken. Maar in het begin van de maand Augustus heeft hij in het weeke zand versche sporen van krijgers op het oorlogspad ontdekt, en, helaas, ook overblijfselen van menschen. Toen is hij erg ontsteld naar zijn hut geloopen, heeft allerlei gekke dingen gedaan, maar ten slotte die hut verbazend versterkt, en gaat daar altijd nog mee door. Je kunt nooit weten, of die vreemde stammen niet een eindje verder komen dan het strand!

(27)

12

Ach ja, nu kan hij niet meer reizen en trekken, waarheen hij wil. Rustig blijft hij maar bij zijn hut, waar zijn papegaai en zijn geiten hem gezelschap houden. En wonderlijk... sedert hij die menschenoverblijfselen heeft gezien en er als versteend van ontzetting voor bleef staan, nu, o, nu vindt hij het leven op zichzelf al zoo kostbaar en zoo heerlijk. Hij is er zoo innig dankbaar voor, dat hij nog den mooien hemel mag zien, 's daags vol zonneglans, en 's nachts vol sterren of gepaarlemoerd door het maanlicht, en de wereld, onder dien hemel, met al die wonderen van boomen en planten en levende wezens ook. En wat een wonder op zichzelf is dat leven! Wat een zonde er zich aan te vergrijpen!

Dan... gruwen hem weer die onderling vijandige stammen, die - hij wéét het! - ginder elkaar ten doode toe bestrijden.

O, voorzeker! Er zal een einde komen aan de zelfopsluiting van Robinson Crusoë.

Alle hinderpalen zullen weggeruimd worden, en de wijdheid van de wereld zal zich wederom voor hem openen.

Dan zal hij het mooi vinden daarbuiten, ja, veel mooier dan op het plekje, waar hij gehuiverd heeft om de ellende van die menschen-offers.

Hij zal gelijk, groot gelijk hebben.

Kleinsteedsch en bekrompen mag in geen geval - een Hollander zijn, in wiens bloed het zit van de wijde wateren.

Maar óók kleinsteedsch en bekrompen is het, in dagen van vrede en voorspoed te vergeten, dat men een plaatsje op aarde heeft, waar het hart heentrok, toen... de slaande Engel des Heeren rondging.

Vreeselijk en ontzaglijk, om nooit dien indruk te verliezen, was dat voor òns, die er de tijdgenooten van zijn geweest; en een geslacht, dat het niet beleefd heeft, zal de voorstelling ervan door onze kinderen, die dan alweer heel oude menschen geworden zijn, niet willen gelooven.

Die babbelzuchtige oude menschen ook!

Maar wij, die tijdgenooten waren, die het zelf bijgewoond hebben, gevoelen het n u nog, hoe daar iets vreeselijks, ontzagwekkends, onweerstaanbaars aankwam, en rakelings aan ons voorbijging.

Gelijk hulpelooze kinderen, die zich te ver gewaagd hebben en nu geweldig en onbarmhartig den vloed op zien komen -

het gruwzame wast onweerstaanbaar voor hen op, de beschermende duinen lijken zoo ver af -

zoo lagen daar langs onze grenzen de boerenhuizen en hutten, stroowisschen aan den rand van de wereld-cycloon.

Toen - greep men met haastige handen naar de vlag, die een symbool is van ons lief, eigen volksbestaan, en stak die uit, hoog boven het rieten dak.

Opdat zij gezien kon worden, zooals zij in haar eeuwenlangen strijd om het bestaan aanschouwd is door de volkeren der wereld.

Aanschouwd... overal. Langs de zeeën van Oost en West, boven het ijs van Nova-Zembla, tusschen het weelde-groen van de palmen eener tropen-wereld.

Dat was niet meer het driekleurige lapje doek, dat dorperlijk medelabbert bij zilveren bruiloftjes of burgemeesters-intochten, goedmoedig wedijverend met die rijmelarij in een watersoep van gestolen nationale deuntjes.

Dat... was ernst, waarachtige, ontstellende, hartstochtelijke ernst.

(28)

En waar dit teeken was aangebracht, daar ging de slaande Engel des Heeren voorbij.

T o t n u t o e !

Want nòg is de tijd niet gekomen, om al die aangrijpende, wereld- en

zenuwschokkende gebeurtenissen bij de oude paperassen in een stoffig archief weg te bergen, te nummeren, en in een weinig gelezen inventaris op te prikken, gelijk een insect, die men een speld door het lichaam boort.

Nòg hebben geen schrijvers van handige leerboekjes er een overzicht van gemaakt, dat door jeugdige hersenen moet gaan, om na een examen vergeten te worden, tegelijk met de veldslagen van den Zevenjarigen Oorlog. Weet-je nog wel, toen de Pruisen nog vóór een oorlogsverklaring in Saksen vielen en worstelen moesten met half Europa?

Nog leeft en trilt en beeft het. Nog gromt om ons vaderland heen het oorlogsgebrom.

Nog stooten ook tegen de lucht, die wij inademen, de losbarstingen van het kanon op het slagveld.

Ouders gaan er met hun kinderen voor naar buiten. Dan staan ze stil en zeggen:

‘Luister!’

Met gretige gezichtjes heffen de kleinen het hoofd op, en met wijd open-gesperde oogen kijken ze schuinweg naar boven, waar het de vrede is van een prachtige najaarslucht.

Ja, nu hooren zij het, en zullen het later vertellen aan een geslacht, dat nog geboren moet worden, en dat er aan twijfelen zal, omdat altijd weer het nieuwe zijn critiek heeft voor het oude...

Nog dreigt daar altijd de bui in het Zuiden. Wie weet? Zal die niet op komen zetten, om ook los te barsten over het vrije volk der Nederlanden?

Maar... er waait dezer dagen over de Nederlandsche vlakten weer een Nederlandsche wind.

Voel-je niet, hoe prikkelend van zeezout die is, hoe stalend en sterkend?

Heeft die niet het water voor Leiden gejaagd, toen de nood op zijn hoogst was?

Heeft die niet in het Rampjaar de Engelsche oorlogsschepen van onze kusten weggeworpen, en óók de water-vesting Holland geschapen, welke, onder een onervaren jonkman, maar een Oranje! den aanval van vier staten weerstond, waaronder de twee machtigste van Europa?

Verleden, verleden, verleden!

Zeker!

Oók verleden de algeheele oppermacht der dreadnoughts en der

upper-dreadnoughts, Oók verleden het medelijdend schouder-ophalen over kleine naties, die er immers alleen bij de gratie der groote mogendheden waren?...

Daar waait een frissche wind over de Nederlanden, alsof het oude weer levend wordt.

En wààr ook in een Nederlandsch hart maar een

(29)

13

vonkje smeulende is gebleven, daar zal het aangeblazen worden tot een vuur, dat zijn blij en verwarmend licht zal werpen over de toekomst van ons volk.

D e n B r i e l , 7 Dec. 1914.

JOH. H. BEEN.

Van de Afdeelingen.

Deventer.

De secretares, mevr. W. van Hooff-Gualtherie van Weezel, schrijft:

De Afdeeling Deventer had Woensdag 2 Dec. een voordracht-avond van Top Naeff.

Voor de pauze: ‘Tweeërlei’ lezen’, na de pauze voordracht uit eigen werk.

Naar aanleiding van het rondschrijven over het onderwijs aan Belgische

vluchtelingen meldt zij: De kinderen gaan allen school. De volwassenen ontvangen voor zoover zij dat wenschen, les in de Nederlandsche taal, waar veel ijver voor is.

Weer anderen ontvangen les in snelschrift. Verder zijn er nog op een timmer-, smids-, schoenmakers-cursus enz.

Op een enkel zang- of ontspannings-avondje worden Nederlandsche en Vlaamsche liederen gezongen.

Onze Afdeeling ging met 25 nieuwe leden vooruit, waaronder elf officieren.

Tot zoover de mededeelingen.

Men ziet, als een Afdeeling mooi werk doet, stijgt het ledental.

Afdeelingsbesturen, denkt er aan!

Haarlem (Jongel.-Afd.).

De secretaris schrijft:

Donderdag 17 Dec. j.l. hield de heer J.B.A. Saeijs, land- en volkenkunde-leeraar alhier een lezing.

Voor een, door een aandachtig gehoor, bijna geheel gevulde zaal sprak genoemde heer over ‘Sagen en Legenden’.

Een luid handgeklap deed wel blijken, dat de aanwezigen geheel met het slotwoord instemden, waarin de voorzitter den heer Saeijs dank bracht voor zijn belangwekkende rede.

Zoo had dus de Jongel.-Afd. Haarlem voor het eerst sinds langen tijd weer eens iets meer gedaan dan 2 of 3 maal 's jaars vergaderd. Bovendien vertelde de voorzitter, dat er voor het jaar 1915 nog meer lezingen te wachten zijn en het lijkt dus wel alsof er weer nieuw leven in de Afdeeling zal komen.

Dat dit zoo zijn moge, en dat de leden, door meer belangstelling te toonen en meer deel te nemen aan het vereenigingsleven, hiertoe mogen medewerken!

Leeuwarden.

(30)

Nederl. onderwijs aan Belgen.

De secretares, mevr. A.C. van Valkenburg-Gerdes Oosterbeek, schrijft:

‘U zal er wel nieuwsgierig naar zijn, hoe het gaat met ons onderwijs aan de Belgen.

Daarvan kunnen wij niets dan goeds vertellen: het werk gaat geregeld voort tot groote voldoening van het onderwijzend personeel en van de leerlingen.

We krijgen ook vele bewijzen, dat ons streven op prijs wordt gesteld; zoo ontvingen wij een gift van de Afdeeling Leeuwarden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers. En wat den Algem. Voorzitter en het geheele Groepsbestuur wel zal verheugen: verscheidene Walen hebben gevraagd om onderwijs in het Nederlandsch!

De heer Teuwen (de geïnterneerde Belgische leeraar, lid van het A.N.V.) heeft zich daarmede belast.’

Geïnterneerde Belgische studenten.

Op een daartoe strekkend verzoekschrift van de Utrechtsche Studenten-Afdeeling van het Algem. Ned. Verbond en de Utrechtsche Commissie voor het verschaffen van lectuur aan Belgische geïnterneerde militairen aan den Minister van Oorlog, heeft de Minister geantwoord, dat bevelen zijn gegeven om de Belgische geïnterneerde studenten te vereenigen in het barakkenkamp te Soesterberg, teneinde hen van daaruit de gelegenheid te geven tot studie en tot het ontvangen van onderwijs in het gebouw van de Eerste school van Verlofsofficieren te Amersfoort.

De Stud.-Afd. Utrecht van het A.N.V., die reeds van eenige Utrechtsche hoogleeraren toezeggingen voor het houden van wetenschappelijke voordrachten had verkregen voor het geval, dat de studenten bijeengebracht zouden worden, heeft de medewerking van den Academischen Senaat verkregen voor hare pogingen om ook de geïnterneerde Belgische studenten in de gelegenheid te stellen om van het Nederlandsch Hooger Onderwijs te genieten.

Men hoopt nu ook spoedig eene wetenschappelijke bibliotheek ter beschikking der studenten te kunnen stellen.

De aanvraag om boeken voor deze bibliotheek wordt hier afgedrukt:

Door als militairen geïnterneerde Vlaamsche studenten is tot de Utrechtsche Studenten-Afdeeling van het Algem. Nederl. Verbond het verzoek gericht om zich ook hunne belangen op geestelijk gebied te willen aantrekken. Om hieraan te voldoen tracht het bestuur der genoemde Afdeeling te komen tot de vorming van eene k e u r -b i b l i o t h e e k v a n m o d e r n e N e d e r l a n d s c h e

w e t e n s c h a p p e l i j k e w e r k e n , welke ter beschikking der studenten zal worden gesteld. Waar deze werken op de Belgische Universiteiten nog nagenoeg onbekend zijn, heeft de kennismaking hiermede, behalve voor deze studenten, ook voor Nederland haar belang. Het genoemde bestuur verzoekt aan allen, die tot dit doel willen medewerken, om hetzij g o e d e m o d e r n e N e d e r l a n d s c h e

w e t e n s c h a p p e l i j k e b o e k e n - ook op het gebied der technische wetenschappen - hetzij geldelijke bijdragen, portvrij te willen zenden aan het Secretariaat der Afdeeling, Catharijnesingel 5, Utrecht. In het bijzonder wordt ook tot de

N e d e r l a n d s c h e u i t g e v e r s het verzoek gericht om één of meer exemplaren der door hen uitgegeven werken te willen afstaan.

(31)

14

Overwogen wordt om de boeken, nadat zij aan deze bestemming voldaan zullen hebben, aan te bieden aan de bibliotheek van Leuven.

***

In de Vox Studiosorum van 17 dezer schrijft de heer A.J. van Vessem, secretaris der Utrechtsche Studenten-Afdeeling van het Algem. Nederl. Verbond, het volgend woord van welkom:

‘Wij heeten U, uit de ontzetting van uwen bloedigen oorlog, welkom in de bezinning van onzen ijzeren vrede.

Wij zijn dankbaar, dat het ons gegeven is om aan U te kunnen

verwerkelijken, wat op Groot-Nederlandsche congressen zoo lang nog klank was.

Wij hopen, dat de Belgische Studentenkring zal blijven bloeien, na een spoedigen vrede.

Wij hopen, dat het verblijf aan eene Nederlandsche Universiteit bij de Vlamingen onder U het stambewustzijn zal versterken, en bij de Walen onder U, de waardeering voor de Nederlandsche taal en de Nederlandsche wetenschap zal doen toenemen, en zoo tot eene op zelfbewustzijn en waardeering gegrondvest samengaan van Vlamingen en Walen zal medewerken; wij hopen, dat uw verblijf op Nederlandschen bodem, waar verdraagzaamheid eene der oudste overleveringen is, U de redelijkheid en de voordeelen zal doen inzien van die onderlinge verdraagzaamheid, welke maakt, dat menschen van de meest uiteenloopende godsdienstige en politieke richtingen - zichzelf blijvende - tot gezamenlijk welzijn kunnen samenwerken;

wij hopen, dat hierdoor de leden van den Belgischen Studentenkring onder de éérsten zullen zijn bij den opbouw van een schoon en krachtig België!’

***

Nog vernemen we dat reeds in het begin van December door het Dagelijksch Bestuur van Amsterdam, in overleg met curatoren der Gemeentelijke Universiteit, is besloten, om studenten van Belgische Universiteiten, zoolang de lessen aan deze Universiteiten stilstaan, kosteloos toegang te verleenen tot de Colleges van die Universiteit.

De Belgen en wij.

Wij zouden voor de Belgen niets liever wenschen, dan dat zij spoedig vrank en vrij in hun land konden terugkeeren, maar nu zij nog in ons land zijn, mogen wij wel de goede zijden van hun ballingschap bezien, goed voor hen en voor ons beiden.

De Standaard heeft het onlangs al gedaan, althans wat het goede betreft dat het gedwongen verblijf hier te lande voor de Belgen kon hebben. Het zou hun leeren den blik wat meer naar het Noorden te richten. Tot nog toe keken zij al te zeer naar het Zuiden. De Belgen die hun land uittrokken gingen voor verreweg het grootste

(32)

zij zich nog voor het meerendeel dicht over de grens. Fransche boeken werden in België veel gelezen, Hollandsche bitter weinig. Met kranten was het al niet anders.

En zoo meer. Een kleine minderheid uitgezonderd, kende het Belgische volk ons niet. Nu konden ze dan kennis maken, betrekkingen aanknoopen, leeren wat de Nederlandsche beschaving heeft aan te bieden.

In dien geest zouden wij er ook over willen schrijven. De Belgen vinden, gelooven wij, de Hollanders over het algemeen wat erg stijf en, in minder goeden zin, deftig, afgemeten en koel, ouderwetsch en misschien benepen. Wij hopen, dat hun dat meevalt. Wij meenen het doorgaans beter dan het menschen, die vlotter aan hun gevoelens uiting kunnen geven, toeschijnt.

Dan zal het de Vlamingen onder onze gasten niet anders dan in hun gehechtheid aan hun taal versterken, wanneer zij haar door een geheele bevolking van een land hooren spreken; niet alleen, zooals veelal nog bij hen thuis, door den minderen man en den kleinen burgerstand, maar door alle standen, geleerd en ongeleerd. Zij vinden hier gereede aanleiding om met de Noord-Nederlandsche letteren kennis te maken, en ook met de Zuid-Nederlandsche, die immers, naar het eigen getuigenis van de Vlaamsche schrijvers, in ons land meer beoefend worden dan in hun eigen. Zij hebben hier nu allen tijd om te lezen. En de Nederlandsche kranten, waarin ze naar het oorlogsnieuws omzien, helpen mede om hen in het geestelijke leven van ons volk in te leiden. Zoo zullen ook vele Belgen, die niet gewend waren Nederlandsch te lezen en die het misschien ook amper konden, door den nood gedwongen worden zich vertrouwd te maken met de taal van de grootste helft hunner landgenooten.

Belgische kinderen, die hier ter school gaan, vangen hier van zelf, op dien leeftijd die vlug leert, de Hollandsche taal op.

Allerlei banden worden aangelegd, vriendschap vormt zich, de handel zal later zijn voordeel doen met de vele betrekkingen die zijn ontstaan; de Belgen zullen in het vervolg gemakkelijker over onze grenzen komen. De twee volken, elkaar zoo na bestaande en toch zoo vreemd geworden, zullen elkaar beter kennen en waardeeren.

In dat alles ligt natuurlijk ook voordeel aan onzen kant. In dien omgang toch kunnen wij te onzen profijte heel wat van de Belgen overnemen. Konden wij maar wat van hun ongedwongenheid, hun vrijen trant, hun vroolijker levensuiting, hun zwier leeren! Dat zou heel goed samengaan met behoud van degelijkheid, schoon er wat verloren ging van die deftigheid, die de bastaard van den ernst is geheeten.

Onze kapitalisten en zakenmenschen konden ook wat van het voorbeeld der Belgen leeren. Er zijn er onder onze landgenooten, die wat heel vlug zijn met hun oordeel over onsoliditeit van de Belgen! Onsoliede! Hoe zou een klein land in handel en nijverheid, ook in land- en tuinbouw, in de bloem- en boomkweekerij, zoo'n geweldige vlucht hebben kunnen nemen, als het onsoliede was!

(33)

15

Neen, dan verdient het veeleer onsoliede te heeten, dat zoo velen onzer landgenooten voortdurend hun geld steken in Amerikaansche fondsen, zooals ze het vroeger in Spaansche en weten wij wat voor andere papieren hebben gedaan! Multatuli sprak van sjacheren in Integralen. De Belg steekt liever zijn geld in eigen ondernemingen, niet alleen in België, maar overal op de wereld. Vraag niet in welke landen onder de zon Belgisch kapitaal in groote ondernemingen is belegd. In welke landen niet!

Wij spraken van de taal. Ook daarin konden wij wat van de Vlamingen leeren.

Laten zij die het voorrecht hebben met Vlaamschsprekende Belgische vluchtelingen om te gaan, het oor goed te luisteren leggen. Laten vooral de schrijvers het doen, de kranteschrijvers in de eerste plaats. Men vergelijke eens de kleurrijke, dikwijls gespierde, veelal schilderachtige, aan verscheidenheid van uitdrukking rijke taal van Vlaamsche kranten en boeken, met de al te vaak kleurlooze, vlakke, eentonige taal van de onze.

En dan zijn er nog altijd van die kortzichtigen onder onze landgenooten, die lachen om uitspraak en woordkeuze bij Vlamingen, omdat zij verschillen van de onze! Dom bedrijf!

Vlaanderen

Lodewijk de Raet. †

Het jaar 1914 was voor Vlaanderen een van de noodlottigste waarvan de geschiedenis ooit melding maakte of maken zal.

De vreeselijkste der wereldoorlogen drukte met zijn zwaarsten last op dit heerlijke gewest. De bloem der jeugd viel op het slagveld, de bevolking werd in ballingschap naar rechts en links verdreven, de wonderbare overblijfsels der oude nationale kunst, waarop de Vlamingen eeuwen lang al trotsch waren, werden vernietigd, de

levensbronnen van het land werden droog gemaakt. Geen ramp bleef ons volk gespaard. En alsof dit alles nog niet genoeg was, maaide de dood ongenadiger dan ooit onder de flinkste mannen, die het Vlaamsche volk in zijn streven naar geestelijke zelfstandigheid en hooger ontwikkeling met de gaven van hun geest voorlichtten. Ik noem enkel Karel Buls, Max Rooses en nu weer Lodewijk de Raet, wier overlijden in de verstrooide rangen der Vlaamsche voormannen niet aan te vullen leemten over laten.

Buls en Rooses hadden een hoogen leeftijd bereikt en in hun afsterven, hoe zwaar het ook trof, moesten wij ons schikken, maar de dood van De Raet, in de volle kracht van het leven, wekt een gevoel van opstand tegen de ruwe domheid van het noodlot.

Wij kunnen ons de jonge Vlaamsche Beweging met haar vernieuwde opvattingen en strijdmethodes niet goed voorstellen zonder De Raet. Hij was van zoo vele inrichtingen de rusteloos werkende spil, van zoo menige onderneming de bezielende gedachte, van zoo talrijke vraagstukken de klaarziende, degelijk onderlegde oplosser, dat wij na zijn verscheiden onrustig uitzien naar een bevoegdheid en werkkracht, gelijk aan de zijne om hem bij dit alles te vervangen.

De eerste leiders der Vlaamsche Beweging stonden in het teeken der gevoelsromantiek. Langzamerhand echter werden meer reëele opvattingen

(34)

uitkomst kon geven, maar dat de verhooging van de volkskracht in al haar uitingen moest nagestreefd worden, om de Vlamingen in den stroom van het moderne geestesleven mee te rukken. Vuylsteke had in zijn S t a t i s t i e k e B e s c h r i j v i n g v a n V l a a m s c h -B e l g i ë op de

Lodewijk de Raet.

noodzakelijkheid van die verandering van richting al gewezen, doch eerst in de bekende brochures van Prof. Mac Leod en Prof. Aug. Vermeylen kreeg de nieuwe opvatting haar volledigen, vasten vorm. Het is echter Lodewijk de Raet, die, in talrijke artikels en vlugschriften en vooral in zijn groot werk O v e r V l a a m s c h e

Vo l k s k r a c h t , al de vragen van economischen en sociologischen aard, die nu talrijk oprezen, in het licht der wetenschap wist te onderzoeken en dichter bij hun oplossing te brengen.

Met zijn open zin voor alles wat het leven van zijn volk betreft, met zijn veelzijdige kennis en degelijke werkmethode, die hij bij groote meesters als Emile de Laveleye, H. Denis en de beste Duitsche sociologen had opgedaan, had hij het voorrecht in Vlaanderen op te treden juist op den gepasten tijd, toen er dringend behoefte was aan menschen als hij, die voor de volksbeweging den zoo noodigen

wetenschappelijken ondergrond klaar moesten maken. Al spoedig werd zijn bevoegdheid door alle Vlamingen er-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De nieuwste statuten zijn enkel om duidelijker dan te voren de bedoeling te doen uitkomen, dat het Verbond behalve de geestelijke ook de stoffelijke belangen van den Nederlandschen

De Redactie is onzijdig en onpartijdig. Het laatste zou zij niet zijn, als zij verweer smoorde. Het tegendeel echter is waar. En uit de besprekingen mag zij, het is reeds gezegd,

Over de geheele Malabaarsche kust bezitten wij het monopolie van de fijne specerijen, welke zij wel kunnen leveren maar niet tegen onzen prijs. Erger nog: over geen korrel peper

Schonken koesterde een groote, na elke buitenlandsche reis toenemende, liefde voor Amsterdam, dat hij als zijn tweede, geestelijke, vaderstad beschouwde, dat hij zag en steeds

Eerst als zij hun eigen nestje kant en klaar hebben gebouwd en de steeds nieuw aankomenden bij hen een veilige inwijding vinden in het ongewone vreemde leven, als eenige geslachten

En in dien strijd zal het er voor het Vlaamsche volk op aankomen geen duimbreed te wijken van het doel dat het zich voor oogen heeft gesteld, karaktersterkte genoeg te toonen om

De afstand is wat groot, maar anders zou onze toerist, door de vele ‘wielrijderspaden’ verlokt, uitsluilend zijn rijwiel benuttigen voor zijne reis, langs tal van plaatsjes met

en al zijn geledingen (b.v. Het Groepsbestuur acht het niet wel mogelijk op één dag voor alle Afdeelingen herdenkings-vergaderingen uit te schrijven. Het Groepsbestuur heeft de