• No results found

Het Romeinsch Hollandsch Recht

In document Neerlandia. Jaargang 19 · dbnl (pagina 148-153)

Het was 13 Augustus 100 jaar geleden dat bij de Conventie van Londen de koloniën D e m e r a r a E s s e q u i b o en B e r b i c e voor goed aan Engeland werden

toegeweven.

In artikel 1 der capitulatie van 18 September 1803, bekend gemaakt in de Publicatie van Anthony van Meerten, Gouverneur-Generaal over E s s e q u i b o en D e m e r a r a lezen wij:

‘De wetten, godsdienst en costumen mitsgaders wijze van belasting, zullen gehouden, verricht en geobserveerd worden als voor de capitulatie heeft plaats gehad en zullen geene nieuwe inrichtingen worden gemaakt dan met volkoomen approbatie van het Hof van Politie als de wetgeevende macht van de colonie uitmaakende enz.’

Deze vraag werd toegestaan.

Bij de supplementaire conventie van Londen van 12 Augustus 1815 werd in art. 13 de volgende verklaring afgelegd:

‘Zijne Britsche Majesteit verbindt zich om in alle gevallen, waarin de rechten en belangen van Nederlandsche eigenaren betrokken zijn, met de uiterste billijkheid en onpartijdigheid te werk te gaan.’

De Engelsche Regeering heeft zich steeds met volkomen goede trouw en

welwillendheid aan de bepalingen der Conventie van overgave en zelfs aan den geest van het bedoelde art. 13 gehouden. De rechten der Hollanders en zelfs hun gewoonten en gebruiken werden steeds ontzien en toen langzamerhand de oude koloniale instellingen en ambtenaarsbetrekkingen meer en meer op Engelsche leest werden geschoeid, geschiedde zulks altijd met gematigdheid en met eerbiediging van eenmaal verkregen rechten en aanspraken1)

.

Het Romeinsch Hollandsch recht, door locale toestanden en verordeningen gewijzigd, is dan ook tot heden voor civiele zaken van kracht gebleven (terwijl voor crimineele zaken de Engelsche wetten gelden).

Reeds het midden der 19e eeuw gingen er echter stemmen op in Britsch-Guyana om het Romeinsch Hollandsch recht door de Engelsche wet te vervangen.

In 1912 is door den Gouverneur van die kolonie een Commissie benoemd om over het gebruik van het Romeinsch Hollandsch recht verslag uit te brengen. Deze Commissie bestond uit de heeren: J.J. Nunan, Attorney General, D.M. Hutson, J.B. Laing, W.S. Cameron, P.N. Brown en A.P. Sherlock. Hun verslag verscheen in Mei 1914, vergezeld door een ontwerp van wet ter vervanging van verschillende urgente regelen door den voorzitter samengesteld2)

.

Op 2 Juni 1914 zond de Gouverneur een ontwerp verordening aan de wetgevende vergadering, volgens hetwelk met ingang van 1 Januari 1915 het Engelsche recht het Romeinsch Hollandsch recht zal vervangen m e t u i t z o n d e r i n g v o o r z o o v e r d i t b e t r e k k i n g h e e f t o p o n r o e r e n d e g o e d e r e n .

Volgens artikel 18 van het door den Gouverneur van Britsch-Guyana ingediende wetsontwerp zullen de volgende eerbiedwaardige oude wetten worden ingetrokken met ingang van 1 Januari 1915:

De Resoluties van Hunne Hoogmogenden de Staten-Generaal van de Vereenigde Nederlanden gedateerd respectievelijk 4 October 1774, het Placaat van de Staten van Holland gedateerd 1 April 1580, de Verordening van de Staten van Holland en West-Vriesland gedateerd 13 Mei 1594, het Edict of Proclamatie van de Staten van Holland en West-Vriesland gedateerd 18 December 1599, de order van de Regeering van Hunne Hoogmogenden van 13 October 1629, het Octrooi van de Oost Indische Compagnie door Hunne Hoogmogenden op 10 Januari 1661 verleend, hetwelk van toepassing was verklaard voor de Kolonie Berbice bij het Octrooi van de

Staten-Generaal van 27 September 1732. ***

Van de drie Engelsche koloniën, in welke het Romeinsch Hollandsch recht nog van kracht is, n.l. Ceylon, Zuid-Afrika en Britsch-Guyana, zal, na een gebruik van 285 jaar, de laatste deze historische instelling, van de Nederlandsche kolonisten van de 17e en 18e eeuw geërfd, gaan vervangen door de Engelgelsche wet.

In C e y l o n was het in gebruik genomen bij resolutie van den Gouverneur in rade op 3 Maart 1666.

1) In het voetspoor der Vaderen door ondergeteekende in ‘Vragen van den Dag’ 27e jaarg. aflev. 6, 1912, Geschiedenis van de Koloniën Essequibo, Demerary en Berbice door P.M.

65

In de K a a -p K o l o n i e op 12 Februari 1715 en afgekondigd drie dagen later. In We s t -I n d i ë op 13 October 1629 door de W.-I. Comp., die de bezittingen Essequibo, Curaçao, Pomeroon, Demerara, eenige nederzettingen in Brazilië en op de Westkust van Afrika (San Paolo de Loanda) had.

Honderd vijftig jaar later - 1774 - namen de Staten-Generaal op 4 October een resolutie, waarbij eene regeling werd getroffen nopens de wetten die in Demerara en Essequibo van kracht zouden zijn. De kolonie Demerara was in 1750 gesticht. ***

Het verdwijnen van de O.-I. Comp. en de wijziging van bestuur in Indië in het begin der 19e eeuw, had geen onmiddellijke wijziging in de rechtspraak ten gevolge, - zegt Roosegaarde Bisschop1)

.

Voorzichtig als kolonisten, veranderden de Engelschen het bestuur, maar lieten plaatselijke instellingen, wetten en gebruiken onaangetast.

In alle Nederlandsche bezittingen en koloniën, die in Engelsche handen overgingen, bleef het Romeinsch Hollandsch recht gehandhaafd.

Slechts langzaam had een verandering plaats. In Ceylon en West-Indië verdween de Nederlandsche taal. Locale wetten werden in het Engelsch gepubliceerd en toen deze in aantal toenamen, vielen de ‘Plakaten en Statuten van Indië’ in vergetelheid, ofschoon zij niet werden afgeschaft - ja zelfs in moderne tijden werden aangehaald. De kennis van het Romeinsch Hollandsch recht bleef beperkt tot de kennis van de werken van beroemde rechtsgeleerden, die de Hollandsche school van het civiel recht hadden gevormd; wat Ceylon betreft, de wetten en gebruiken van de Provincie Holland, en wat West-Indië aangaat, die van Holland en Zeeland.

Toch heeft ook die kennis veel geleden, gedeeltelijk door de afschaffing van Romeinsch Hollandsche grondbeginselen tengevolge van opvolgende wetten, gedeeltelijk door de handelingen der Hoven.

Doch de namen en werken van Grotius (Hugo de Groot), Bijnkershoek, Van Leeuwen, Voet, Groenewegen, Van der Linden, Van der Keesel zijn onsterfelijk voor 't nageslacht bewaard gebleven.

***

Dat de afschaffing van 't Romeinsch Hollandsch recht door het grootste deel der rechtsgeleerden in Britsch-Guyana wordt gewenscht, ligt voor de hand. De meeste rechters van die kolonie zijn Engelschen in Europa geboren, die geen Hollandsch kennen, van andere Engelsche koloniën overkomen waar de Engelsche wet geldt, en noch lust noch tijd hebben om studie te maken van de oude Hollandsche instellingen, waarvan de kennis alleen hen in staat stelt de rechtspraak onder het Romeinsch Hollandsch recht goed toe te passen.

De Engelsche wet is hun daarentegen goed bekend, zij zijn er mede grootgebracht. Ook bij de bevolking is het Romeinsch Hollandsch recht onpopulair. Het wordt

slechts geduld. ‘De wetten van Engeland zijn een voldoende bescherming voor de gemeenschap’, zegt advocaat J.J. Numan1)

.

Daarentegen haalt advocaat L.C. Dalton, die in Zuid-Afrika heeft gewerkt, aan1) , dat er gevallen zijn dat de Engelsche wet hard is en onbillijk in vergelijking met het Romeinsch Hollandsch recht.

Meer dan 50% der geboorten in Britsch-Guyana zijn onwettig - zegt hij. Er worden verschillende verklaringen gegeven van dit feit, maar veel verbetering is niet merkbaar. Door een later huwelijk kunnen de ouders echter het kwaad herstellen en de kinderen wettigen. In Engeland niet. Daar is een onwettig kind, niemands kind, zonder naam, zonder ouders, een verworpeling. Het Romeinsch Hollandsch recht verzacht het kwaad en biedt er een geneesmiddel tegen. Zelfs al wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan kan de moeder eigendommen van en door het het kind erven. Zoo zijn de voordeelen en nadeelen behandeld door leden der rechterlijke macht. Tijdens mijn bezoek aan Georgetown sprak mij de heer E.A.V. Abraham,

oud-burgemeester, een der schitterendste rechtsgeleerden van Britsch-Guyana en een der beste kenners van het Romeinsch Hollandsch recht, zijn leedwezen uit over de plannen tot de vervanging daarvan door het Engelsch recht.

Maar de heer Abraham is een van de oude garde die langzamerhand verdwijnt. Hoe het zij, men moge betreuren dat wederom een gebied voor de toepassing van het Romeinsch Hollandsch recht verloren gaat, verklaarbaar is het en als leek waag ik mij niet aan eene beoordeeling.

FRED. OUDSCHANS DENTZ. P a r a m a r i b o , September 1914.

Ingezonden.

De Nederl. Posterijen en de Nederl. taal.

Geachte Redactie,

‘Eenigen tijd geleden ontving ik eene briefkaart uit Suriname, waarop tweemaal een groote ovale stempel is afgedrukt met de woorden:

R o y a l D u t c h M a i l , s.s. ‘C o m m e w i j n e ’, P o s t e d o n t h e h i g h s e a s . Kan iemand mij ook inlichten waarom de Nederlandsche Post op poststukken uit de Nederlandsche Koloniën verzonden door een Nederlander aan een Nederlander zich ter afstempeling bedient van de Engelsche taal?’

TH.G.G. VALETTE.

's-G r a v e n h a g e , Jan. 1915.

Een deskundige, wien wij de vraag voorlegden, antwoordt het volgende:

1) Timehri, tijdschrift van ‘The Royal agricultural and Commercial society of British Guiana’ vol II 3e serie Juli 1912 No. 1.

66

‘Uit den stempelafdruk ‘Posted on the high seas’ blijkt, dat de briefkaart i n v o l l e z e e , aldus buiten de territoriale wateren, aan boord van het Nederlandsche stoomschip ‘Commewijne’ ter post werd bezorgd.

Nu zou het zeer zeker geen zin hebben van de Engelsche taal gebruik te maken, indien bedoeld schip van den Koninklijken West-Indischen Maildienst alleen voer tusschen Paramaribo en Amsterdam. Maar de stoomschepen dezer maatschappij varen ook tusschen Paramaribo en Nieuw-York en doen daarbij vele kustplaatsen in Venezuela en Haiti aan. Wanneer nu door den 1sten officier aan boord dier schepen, tevens optredende als postagent een gesloten brievenmaal werd gemaakt voor ieder der postkantoren in de soms zeer kleine havenplaatsen van Venezuela en Haiti, dan zou een Nederlandsche stempel gebezigd kunnen worden, omdat de postambtenaren uit de ontvangst van een gesloten brievenmaal van het stoomschip kunnen bemerken, dat de daarin gesloten correspondentie werkelijk in volle zee is geschreven en dus gefrankeerd mag worden met de postzegels van het land, waartoe het stoomschip behoort, in dit geval dus N e d e r l a n d s c h e postzegels, die bij den postagent aan boord verkrijgbaar zijn.

Ik veronderstel echter, dat op de vaart van Paramaribo naar Nieuw-York en omgekeerd, behalve misschien voor groote havenplaatsen als La Guayra en

Port-au-Prince, geen gesloten brievenmalen worden gevormd voor plaatsjes als St. Marc, Gonaïves, Jérémie enz., maar de correspondentie, die aanwezig mocht zijn en geschreven werd in volle zee door een matroos naar het postkantoor wordt gebracht. Uit den stempelafdruk in de Engelsche taal, die men daar aldus kan begrijpen, hetgeen met een stempelafdruk in onze taal wellicht niet het geval zou zijn, kunnen de postambtenaren dus zien, dat de correspondentie werkelijk in volle zee werd geschreven en dus de frankeering met Nederlandsche postzegels geldig is. Kwam de stempelafdruk er niet op voor, dan zou de correspondentie met stratport belast k u n n e n worden, omdat men niet zeker kan weten of de correspondentie in volle zee werd geschreven of in de territoriale wateren van Venezuela en Haiti of wellicht aan den vasten wal, in welke gevallen dan de postzegels gebruikt moeten worden van het land, waar men vertoeft.

Bij de beoordeeling dezer vraag moet men ook rekening houden met de zeer primitieve inrichting van de post in beide landen. Volgens het internationale postreglement is het voldoende dat de postagent op de stukken eenvoudig zijn postdagteekeningstempel afdrukt, aldus b.v. ‘Paramaribo - New-York, 20 Januari 1915 - Postagent’, doch juist met het oog op de eigenaardige toestanden en om vergissingen in de strafportbepaling te voorkomen, denk ik dat dergelijke stempels voor d i e route niet verstrekt zijn, hetgeen wèl het geval is voor de route

Paramaribo-Amsterdam, Amsterdam-Batavia, Rotterdam-Batavia.

Ook wordt in het internationaal postreglement voorzien in het geval, dat er geen postagent aan boord is, d.w.z. dat er geen postdagteekeningstempel aanwezig is. In zulk een geval worden de brieven t e r h a n d g e s t e l d aan den ambtenaar, die dienst doet aan het postkantoor en door dezen op de frankeerzegels voorzien van z i j n poststempel en daarnevens de vermelding ‘paquebot’. Maar het is de vraag of voor deze handeling, het persoonlijk afgeven van de correspondentie, wel steeds de gelegenheid bestaat.

De vraag is overigens onder de aandacht gebracht van de directie der K.W.M. Dienst.’

Uit een latere gedachtenwisseling met den heer Valette blijkt, dat de briefkaart afkomstig was van iemand te Paramaribo woonachtig en n i e t in volle zee kan gepost zijn. Door deze opmerking behoeft het antwoord op de gestelde vraag niet veranderd te worden, omdat die briefkaart door den afzender a a n b o o r d van het stoomschip werd gebracht, toen het klaarblijkelijk voor de afreis g e r e e d l a g . Het postkantoor te Paramaribo kon de kaart dus niet meer afstempelen en dit moest dus geschieden door den 1sten officier - postagent aan boord van het s.s. ‘Commewijne’, die daarvoor slechts bovenbedoelde stempel tot zijne beschikking had. De stempelafdruk verkondigt dus een klein leugentje, omdat de kaart werd gepost toen het schip nog op de reede te Paramaribo lag. In de nationale havens van oorsprong mogen de postbussen aan boord van schepen geopend zijn, echter n i e t in de vreemde tusschenliggende havens, omdat dan immers inbreuk zou worden gemaakt op de hoogheidsrechten van het vreemde land, wanneer men in zijne territoriale wateren gebruik zou maken van vreemde postzegels.

In document Neerlandia. Jaargang 19 · dbnl (pagina 148-153)