• No results found

4 Het beginsel van subsidiariteit

4.2 Beginsel van subsidiariteit

4.2.5 Subsidiariteit in de context van een breder begrippenkader

Het beginsel van subsidiariteit raakt aan tal van andere begrippen in het katholieke denken. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de hiërarchisch geordende samenleving, de corporatieve ordening van de samenleving en sociale gerechtigheid.

4.2.5.1 Hiërarchisch geordende samenleving

Het beginsel van subsidiariteit vooronderstelt een hiërarchisch geordende samenleving, die bestaat uit lagere en hogere gemeenschappen. De werkelijkheid wordt beschouwd als een door God geschapen geordende werkelijkheid: een kosmos. De wereld is naar Gods plan geschapen en daaraan ontlenen alle geschapen dingen hun zin en redelijkheid. De geordende werkelijkheid is nauw gerelateerd aan een tweede uitgangspunt van de katholieke sociale leer, namelijk de hiërarchische ordening van de werkelijkheid. In de redelijk geordende veelheid van dingen en levensgebieden in de wereld is een metafysische, hiërarchische ordening volgens bepaalde beginselen aanwezig. De gerichtheid van de schepping op het hoogste goed is een belangrijk element in de katholieke sociale leer. De maatschappelijke orde kan volgens Paus Pius XI slechts hersteld worden als de mens de wonderbare eenheid van het goddelijk wereldplan navolgt. Dit is de volmaakte orde die erin bestaat “dat alles zich richt naar God als het laatste en hoogste doel van alle menselijke werkzaamheid en dat alle geschapen goederen, als onder God staande, beschouwd worden enkel en alleen als middelen, die slechts in zoverre gebruikt moeten worden, als zij bevorderlijk zijn om het hoogste doel te bereiken.”114

Het beginsel van subsidiariteit is gegrond in de hiërarchische ordening van de werkelijkheid en vooronderstelt dat kleinere samenlevingsverbanden, als verbanden van lagere orde, een relatie hebben met de staat115 als een verband van hogere orde. Naast het recht tot interventie wordt ook het gezag van de staat afgeleid uit de notie van de

111 Idem, p. 129.

112 Idem, p. 212.

113 Idem, p. 212.

114 Paus Pius XIII (1931). Quadragesimo Anno, § 136.

115 In de katholieke sociale leer wordt met name gesproken over de staat. Ook lokale overheden vallen binnen de notie van de staat, hoewel deze vaak niet expliciet worden genoemd.

hiërarchisch geordende werkelijkheid. Het gezag ligt in de orde van de dingen besloten, zoals die door de Schepper tot stand is gebracht. Dit betekent overigens niet dat de staat naar eigen willekeur kan ingrijpen en alle macht naar zich toe kan trekken. Gemeenschappen, dus ook de staat, zijn niet meer dan hulpmiddelen om het wezenlijke doel te dienen. De wezenlijke bestemming van de mens ligt in het bovenaardse, in het hoogste goed (summum bonum). Iedere gemeenschap heeft dus een plaats in het grote geheel en behoort gericht te zijn op het gemeenschappelijk goede (bonum commune).

4.2.5.2 Corporatieve ordening van de samenleving

Het beginsel van subsidiariteit is tevens gerelateerd aan de corporatieve ordening van de samenleving. Met name in de encyclieken Rerum Novarum en Quadragesimo Anno wordt ingegaan op de corporatieve ordening van de samenleving, gevoed door het denken van onder meer Von Ketteler en La Tour du Pin. Kenmerkend in hun denken, en derhalve ook in de genoemde encyclieken, is het afwijzen van de klassenstrijd en de problemen die zij zien voortkomen uit het individualisme in een kapitalistische samenleving. Vanuit de katholieke sociale leer wordt een ordening geleerd die niet is gericht op de verstatelijking van de maatschappij, maar waarin verschillende sociale groepen samenwerken in overleg met elkaar en de overheid.116 De corporatieve ordening van de samenleving hangt direct samen met de organische gedachte dat de maatschappij niet alleen is opgebouwd uit individuen, maar ook uit kleinere en grotere leefgemeenschappen. Corporaties worden beschouwd als “bedrijf- en beroepschappen nl. waarbij de mensen niet ingedeeld worden volgens de plaats, die zij op de arbeidsmarkt innemen, maar door de verschillende maatschappelijke functies, door ieder verricht.”117 Deze corporaties horen in de visie van de katholieke sociale leer tot de natuurlijke elementen van de maatschappij. “Want evenals degenen, die in elkaars nabijheid wonen, natuurlijkerwijze een gemeenschap vormen, zo ook worden zij, die eenzelfde vak of beroep uitoefenen, van economische of andere aard, door de natuur er toe geleid, om zekere corporaties of lichamen te scheppen. Zó natuurlijk is dit, dat velen gewoon zijn deze lichamen, die eigen rechten bezitten, zoal niet wezensbestanddelen, dan toch minstens natuurlijke elementen der burgerlijke maatschappij te noemen.”118

Een corporatieve ordening van de samenleving impliceert onder meer dat corporaties in een vrije samenleving kunnen ontstaan en bestaan. Het doel van corporaties is allereerst om eigen taken en verantwoordelijkheden te realiseren. Voor ondernemingen betekent dit bijvoorbeeld het produceren van goederen of diensten. Bij het produceren van goederen of diensten behoren ondernemingen ook gericht te zijn op het

116 Albeda, W. & Hove, M.D. ten (1986). Neocorporatisme: Evolutie van een Gedachte, Verandering van een Patroon, p. 102.

117 Paus Pius XIII (1931). Quadragesimo Anno, § 83.

gemeenschappelijk welzijn.119 Tegenwoordig wordt overigens niet meer gesproken over corporaties, maar over gedifferentieerde gemeenschappen. Gemeenschappen moeten in staat zijn zich in de samenleving te ontwikkelen, initiatieven te ontplooien en eigen zaken te regelen. Een corporatieve ordening van de samenleving betekent vanuit de katholieke sociale leer een zelforganisatie van de samenleving.120 In het licht van het beginsel van subsidiariteit heeft elke hogere gemeenschap slechts te volbrengen wat lagere gemeenschappen niet uit zichzelf tot stand kunnen brengen. De staat behoort individuen niets te ontnemen wat zij op eigen initiatief en kracht tot stand kunnen brengen.121

Het beginsel van subsidiariteit is geen beginsel dat staat voor staatscorporatisme. Oswald von Nell-Breuning beschrijft in een artikel in Christen Democratische

Verkenningen over zijn betrokkenheid bij het opstellen van Quadragesimo Anno. Hij

gaat daarbij ook in op de pogingen die zijn gedaan om elementen uit deze encycliek corporatistisch uit te leggen en neemt daar krachtig stelling tegen. “Volgens mijn begrip van de encycliek zijn de 'ordines' van Q.A. geen heerschappij-standen die zich tot de staat verbinden, de staat dragen en de staatswil vormen, maar gemeenschappen die in de ruimte van de 'vrije' maatschappij bestaan, uit eigen recht gegroeid zijn en dientengevolge niet op gezag van hoger niveau, maar uit volledig eigen recht in echt zelfbestuur hun aangelegenheden regelen en hun taken vervullen. Daarmee zijn ze het exacte tegendeel van de fascistische corporaties, die als verlengde arm van de staat in de vrije maatschappelijke ruimte ingrijpen.”122 Von Nell-Breuning vervolgt door te schrijven dat Mussolini woedend reageerde op de encycliek en de katholieke jeugdorganisaties ontbond. “Blijkbaar vatte hij de tekst precies zo op, als ik hem bedoeld had, nl. als een in de taal van diplomatieke ironie geklede fundamentele kritiek op zijn systeem.”123 Het beginsel van subsidiariteit veronderstelt dus geen staatscorporatisme. Onder meer naar aanleiding van de realisering door Mussolini van het corporatisme als politiek systeem in Italië, namen veel katholieken het woord ‘corporatie’ liever niet meer in de mond.124

Messner merkt ten slotte op dat de ontologie van common good verwijst naar zowel de corporatieve ordening van de samenleving als de federatieve ordening van de samenleving.125 De corporatieve ordening van de samenleving verwijst naar een geheel

119 Idem, § 85.

120 Woldring, H.E.S. (1996). De Christen-Democratie, p. 184.

121 Paus Pius XIII (1931). Quadragesimo Anno, § 79.

122 Von Nell-Breuning, O.S.J. (1981). ’50 jaar ‘Quadragesimo Anno’’. Christen Democratische Verkenningen, Vol. 12, p. 599-606, p. 603.

123 Idem, p. 604.

124 Woldring, H.E.S. (1996). De Christen-Democratie, p. 184.

dat verdeeld kan worden in kleinere sociale verbanden.126 De federatieve ordening van de samenleving benadrukt de federatie van kleinere sociale verbanden in een groter geheel, waarbij de kleinere verbanden hun eigen autonomie behouden.127 De corporatieve ordening van de samenleving werkt van boven naar beneden, de federatieve ordening van de samenleving werk van beneden naar boven. Common good en dus ook het beginsel van subsidiariteit dient niet alleen beschouwd te worden vanuit een corporatieve gedachte van de samenleving, maar ook vanuit een federatieve ordening van de samenleving.

4.2.5.3 Sociale gerechtigheid

Door verschillende auteurs wordt betoogd dat het beginsel van subsidiariteit vanuit de katholieke sociale leer een afgeleide is van sociale gerechtigheid.128 “Subsidiarity, therefore, is a principle derivative from social justice: namely, that when subsidium be given either by the parts to the whole or the whole to the parts the plurality of functions or munera should not be destroyed or absorbed.”129 Pius XI benadrukt het belang dat individuen datgene krijgen toebedeeld dat nodig is voor het goed kunnen uitoefenen van hun taken en verantwoordelijkheden. “Gelijk nu, bij welk levend organisme dan ook, niet voor het geheel is gezorgd, als niet aan de afzonderlijke delen al datgene geschonken wordt, wat zij nodig hebben om hun taak te vervullen, zo ook kan men bij de maatschappelijke inrichting en ordening niet het welzijn van de gehele maatschappij verzorgen, als men niet aan de afzonderlijke leden - en dit zijn hier menselijke personen - al datgene doet toekomen, wat zij nodig hebben om de hun eigen sociale taak te vervullen.”130 Hij spreekt in dit verband van sociale gerechtigheid. De staat heeft echter niet primair de verantwoordelijkheid voor het realiseren van sociale gerechtigheid. Ten aanzien van het waarborgen van mensenrechten in de economische sector betoogt Johannes Paulus II bijvoorbeeld dat de primaire verantwoordelijkheid ligt bij individuen en gemeenschappen die gezamenlijk de samenleving vormen.131

Sociale gerechtigheid is nauw gerelateerd aan het principe van common good. Messner betoogt dat het object van sociale gerechtigheid wordt gevormd door “the common good of “society” (…) in its groups and classes cooperating in social

126 Idem, p. 147.

127 Idem, p. 147.

128 Zie onder meer: Brennan, P.M. (2014). ‘Subsidiarity in the tradition of catholic social doctrine’. In: Evans, M. & Zimmerman, A. (eds). Global Perspectives on Subsidiarity, p. 29-47, p. 29; Hittinger, R. (2008). ‘The coherence of the four basic principles of catholic social doctrine: An interpretation’. In: Archer, M. & Donati, P. (eds). Proceedings of the Pontifical Academy of Social Sciences, no. 14, p. 75-123, p. 115.

129 Hittinger, R. (2002). ‘Social pluralism and subsidiarity in catholic social doctrine’. Annales Theologici, Vol. 16, p. 385–408, p. 394.

130 Paus Pius XI (1937). Divini Redemptoris, § 51.

economy, insofar as this depends on the distribution of the social product.”132 Het beginsel van subsidiariteit is volgens Hittinger niet primair een verdelingsprincipe, maar een principe dat ervoor zorgt dat alle sociale verbanden in de samenleving in dienst staan van common good. Wanneer het handelen van sociale verbanden teniet wordt gedaan, wordt zowel de notie van particuliere als sociale gerechtigheid geweld aangedaan.133 Hittinger beschrijft sociale gerechtigheid als “the virtue whereby all persons (not just the state) refer the ensemble of their relations to the common good.”134

Ergens anders beschrijft hij sociale gerechtigheid als: “nothing other than the manifold organicity of the common good, or (…) the demand that the common good be brought about through organizations, institutions and groups.”135 De kern van sociale

gerechtigheid is volgens Pius XI om al datgene van individuen te eisen, wat noodzakelijk is voor het algemeen welzijn en al datgene aan individuen te doen toekomen, wat zij nodig hebben om hun eigen sociale taak te vervullen.136

4.3 De onderneming

Paus Johannes Paulus II beschrijft het doel van de onderneming in Centesimus Annus als “niet eenvoudig het maken van winst, maar het bestaan zelf van de onderneming als gemeenschap van mensen die op verschillende wijzen streven naar de bevrediging van hun fundamentele behoeften en een bijzondere groep vormen ten dienste van heel de maatschappij.”137 Ten aanzien van het doel van de onderneming kunnen ten minste drie aspecten worden onderscheiden: het maken van winst, dienstbaarheid aan de samenleving en de onderneming als gemeenschap van mensen.138