• No results found

5 Soevereiniteit in eigen kring

5.2 Dooyeweerd en het beginsel van soevereiniteit in eigen kring

5.3.1 Het structuurprincipe van de onderneming

5.3.1.1 De funderende functie

Als gevolg van het historische differentiëringsproces heeft het bedrijfsleven zich naar zijn eigen innerlijke aard en levenswet kunnen ontplooien.85 Het bedrijfsverband, in deze context door Dooyeweerd begrepen als een ondernemingsverband, is gefundeerd in de historische machtsfunctie van de ondernemer.86 Dat de moderne ondernemingsvormen van onder meer internationale concerns de individuele ondernemer steeds meer naar de achtergrond schuiven, doet aan het fundament van het moderne bedrijfsgezag niets af.87 Dooyeweerd benadrukt dat het gezag in het bedrijf onder geen economisch stelsel losgemaakt mag worden van het eigendom van productiemiddelen.88 “(…) in het moderne economisch stelsel is het de zin-individueele economische ondernemersfunctie, welke in zin-samenhang met de historische machtspositie van het kapitaal, den organisatievorm voor de structuur van het bedrijfsgezag aangeeft.”89 De leiding in het bedrijf berust niet op een politiek-historische, maar op een economisch-historische machtspositie in het productieproces.

84 Vergelijk bijvoorbeeld Dooyeweerd, H. (1931). De Crisis der Humanistische Staatsleer in het Licht ener Calvinistische Kosmologie en Kennistheorie, p. 151, 152 en Dooyeweerd, H. (1944). Enkele Opmerkingen Inzake de ‘Richtlijnen’ betreffende een toekomstige bedrijfsorganisatie, p. 4.

85 Dooyeweerd, H. (1963). Vernieuwing en Bezinning, p. 201.

86 Dooyeweerd, H. (1931). De Crisis der Humanistische Staatsleer in het Licht ener Calvinistische Kosmologie en Kennistheorie, p. 151, 152.

87 Idem, p. 152.

88 Idem, p. 154.

5.3.1.2 De bestemmingsfunctie

De leidende, of ook wel bestemmingsfunctie, van het bedrijfsverband is een economische.90 Het vrije bedrijfsleven vindt zijn bestemming in het economische aspect en specifiek in de economische ondernemersfunctie.

5.3.1.2.1 Het economische aspect

Het economische aspect is vanuit het denken van Dooyeweerd een normatief aspect dat als zodanig besloten ligt in de scheppingsorde. Dooyeweerd spreekt over “economische wetmatigheden van algemeen-geldigheid (…) die in de goddelijke scheppingsorde geworteld zijn.”91 Ergens anders schrijft Dooyeweerd: “Ook aan het economische leven liggen ordinantiën, instituten en ambten ten grondslag, die hun souvereiniteit niet aan den mensch, maar aan God den Heere ontlenen.”92 Het gaat bij de economische ordinantiën van God om normatieve maatstaven die in de werkelijkheid besloten liggen en vragen om positivering. Dit is echter niet eenvoudig. De concrete vormen van een productiehuishouding laten zich moeilijk met de scheppingsorde confronteren volgens Goudzwaard.93

De zinkern van het economische aspect wordt door Dooyeweerd beschreven als waarden vereffenend sparen.94 In zijn A New Critique of Theoretical Thought spreekt Dooyeweerd over “the sparing or frugal mode of administering scarce goods, implying an alternative choice of their destination with regard to the satisfaction of different human needs.”95 Het gaat om spaarzaamheid en sobere wijze van beheer van schaarse goederen, waarbij afwegingen moeten worden gemaakt ten aanzien van de bevrediging van de verschillende behoeftes van mensen. Dooyeweerd beschrijft frugality als “the avoidance of superfluous or excessive ways of reaching our aim.”96 Volgens hem zijn de termen sparing en frugal nauw gerelateerd aan schaarste en verwijzen ze naar ons besef dat een buitensporige of verspillende bevrediging van een bepaalde behoefte ten koste van andere meer dringende behoeften oneconomisch is.97 Dooyeweerd meent dat het economische principe vaak beschreven wordt vanuit het efficiëntieprincipe waarbij

90 Dooyeweerd, H. (1931). De Crisis der Humanistische Staatsleer in het Licht ener Calvinistische Kosmologie en Kennistheorie, p. 152.

91 Dooyeweerd, H. (1946). ‘Het wetsbegrip in de economie’. Mededelingen van de Vereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte, augustus, p. 2, 3.

92 Dooyeweerd, H. (1926). ‘De band met het beginsel. Inzake het vraagstuk der medezeggenschap’. Nederland en Oranje, Vol. 7(1-2), p. 2-18, p. 13.

93 Goudzwaard, B. (2005). ‘Review Goede zaken, snelle tijden (A. Zijlstra)’. Philosophia Reformata, Vol.70(2), p.185-187, p. 187.

94 Dooyeweerd, H. (1967). Encyclopaedie der Rechtswetenschap. Tweede deel: Thetisch Gedeelte, p. 16.

95 Dooyeweerd, H. (1984 (first published 1969). A New Critique of Theoretical Thought, Volume II, p. 66.

96 Idem, p. 67.

zoveel mogelijk behoeften bevredigd moeten worden tegen zo laag mogelijke kosten. Volgens Dooyeweerd doet dit geen recht aan het economische principe. “(…) the technical-economic principle of efficiency (…) lacked the very moment of the alternative destination of scarce goods for the different needs after a scale of urgency, which is essential in a sparing administering of economic goods proper.“98 De oplossing van het economische probleem vraagt volgens Dooyeweerd om “the balancing of needs according to a plan, and the distribution of the scarce means at our disposal according to such a plan.”99 De bestemmingsfunctie van de onderneming zou beschreven kunnen worden als het verantwoord, op spaarzame en sobere wijze, oplossen van schaarste.

Verschillende auteurs laten overeenkomsten zien tussen het denken van Dooyeweerd en de definitie die de Britse econoom Lionel Robbins geeft van economie:100 ”Economics is the science which studies human behaviour as a relationship between ends and scarce means which have alternative uses.”101 De la Sienra onderscheid vier universele componenten in de definitie die Dooyeweerd geeft van de economische zinkern: 1) menselijke behoeften, 2) schaarse goederen, 3) alternatieve keuzes ten aanzien van het aanwenden van schaarse goederen om behoeften te bevredigen en 4) op spaarzame en sobere wijze inzetten van schaarse goederen.102

Deze elementen komen bijna helemaal overeen met de componenten in de neoklassieke economische theorie.103 Ook Hengstmengel erkent de invloed van de neoklassieke economie op het denken van Dooyeweerd over het economische aspect. Hij legt echter ook de vinger bij een verschil. Robbins is volgens hem primair geïnteresseerd in de technische kant van het economische probleem waarin economie gaat over een efficiënte allocatie van middelen met als doel het maximaliseren van de behoeftebevrediging. De middelen die worden toegewezen en de behoeften die worden bevredigd, worden bepaald vanuit de voorkeuren van de betrokken individuen. De econoom beschouwt dit als gegeven en doet geen uitspraken over de ethische kant van behoeften en de inzet van middelen. Dooyeweerd daarentegen is vooral geïnteresseerd in de normatieve kant van het economische probleem. Daarom noemt hij het beginsel van soberheid een gedragsnorm, iets waaraan mensen in het dagelijks leven moeten gehoorzamen om niet oneconomisch te handelen. Dooyeweerd voegt aan zijn definitie

98 Idem, voetnoot 1, p. 122.

99 Idem, p. 66.

100 Garcia de la Sienra, A. (1998). ‘The modal laws of economics’. Philosophia Reformata, Vol. 63(2), p.182-205; Kee, B. (1996). ‘Filosofie van de economie’. In: Woudenberg, R. van, e.a. (eds). Kennis en

Werkelijkheid, p. 267-292, p. 278; Hengstmengel, J.W. (2012). ‘Dooyeweerd’s philosophy of economics’. Journal of Markets and Morality, Vol. 15(2), p. 415-429, p. 421.

101 Robbins, L. C. (1945). An Essay on the Nature and Significance of Economic Science, p. 16.

102 Garcia de la Sienra, A. (1998). ‘The modal laws of economics’. Philosophia Reformata, Vol. 63(2), p.182-205, p. 183.

van economie toe dat "spaarzaam" en "sober" verwijzen naar ons besef dat een buitensporige of verkwistende bevrediging van een bepaalde behoefte ten koste van andere meer dringende behoeften niet economisch is. Blijkbaar heeft economische normativiteit voor hem niet alleen betrekking op de efficiënte allocatie van middelen, maar ook op oordelen over de urgentie van menselijke behoeften. Met andere woorden, niet alle behoeften dienen aanspraak te maken op onze schaarse middelen.104

Ook Chaplin betoogt dat Dooyeweerd met zijn beschrijving van het economische aspect is beïnvloed door het neoklassieke economische denken, waarin het oplossen van schaarste een belangrijke plek inneemt.105 Hij betoogt dat Goudzwaard, om de term van schaarste ter vermijden, de kern van economisch handelen beschrijft als stewardship of

fruitfulness. Dit komt echter pas naar voren in latere publicaties van Goudzwaard. In

vroege publicaties verbindt hij economisch handelen aan rentmeesterschap en vrucht dragen, maar doet hij geen afstand van het begrip schaarste. In een serie lezingen die hij in de zomer van 1972 heeft gegeven aan het Institute for Christian Studies in Toronto beschrijft hij economische activiteit als een dynamische activiteit “(…) in that it goes beyond the mere balancing of economically scarce goods with present urgent needs, by also taking into account the harmonious development of civilization as a whole. (….) Economic life then is a sphere of life in which responsible human beings, both individually and socially, by means of societal structures, are dealing with scarce objects or entities in a frugal way.”106 Later, bijvoorbeeld in zijn syllabus Toward Reformation in Economics, wijst hij het begrip schaarste als kenmerkend voor het

economische handelen af en focust hij op de in stand houden van de schepping.107 Een belangrijk argument hiervoor is dat schaarste en de prijsbaarheid van goederen nauw met elkaar zijn verbonden. Ongeprijsde goederen zoals gezondheid en leefomgeving hebben echter vaak geen prijs en worden daarom niet verdisconteerd door de markt.108

Het punt dat Goudzwaard maakt is dat economisch handelen ook een normatieve kant heeft, waarbij rentmeesterschap een belangrijke plaats moet innemen. Mijns inziens staat het verantwoord oplossen van schaarste niet tegenover de notie van rentmeesterschap. De notie van rentmeesterschap past juist binnen de normatieve kant van de economische bestemmingsfunctie van de onderneming en het handelen van ondernemingen vanuit een simultane realisatie van normen.

104 Hengstmengel, J.W. (2012). ‘Dooyeweerd’s philosophy of economics’. Journal of Markets and Morality, Vol. 15(2), p. 415-429, p. 421.

105 Chaplin, J. (2011). Herman Dooyeweerd: Christian Philosopher of State and Civil Society, p. 396, voetnoot 127.

106 Goudzwaard, B. (1972). Economic Stewardship versus Capitalist Religion. A Serie of Seminar Lectures at Institute for Christian Studies in Toronto, p. 4.

107 Goudzwaard, B. (1980). Toward Reformation in Economics, p. 16.

5.3.1.2.2 De ondernemersfunctie

De bestemmingsfunctie van de onderneming wordt door Dooyeweerd gekoppeld aan de economische ondernemingsfunctie. “Het is dus de economische ondernemingsfunctie, waarin het vrije bedrijfsleven zijn eigen bestemming vindt.”109 De zelfstandige

ondernemersfunctie is onlosmakelijk verbonden met het principe van zelfstandig risico-dragen en onderlinge mededinging.110 De ondernemerswinst is volgens Dooyeweerd de op zichzelf volkomen gerechtvaardigde beloning van de bijzondere economische diensten, die het ondernemerschap aan de samenleving bewijst. Dooyeweerd benadrukt echter dat het per se onwaar is, dat het winststreven het eigenlijk kenmerkende doel van het vrije bedrijfsleven zou zijn.111 Deze bewering berust op een fundamentele miskenning van de aard van het zelfstandig ondernemerschap. Het eerste doel van de goede ondernemer is zijn bedrijf tot ontwikkeling te brengen, waarbij het bedrijfsbelang niet zonder meer overeenkomt met zijn particulier belang als individu.112 De ondernemer is de stimulerende en inventieve factor in het bedrijf. Het is de taak van de ondernemer om in bestaande behoeften te voorzien en het peil van de welvaart op te voeren door toepassing van nieuwe ontdekkingen, nieuwe uitvindingen etc.113

Dooyeweerd heeft niet alleen oog voor de verantwoordelijkheden van ondernemingen, maar schenkt ook aandacht aan de verantwoordelijkheden van afnemers. Hij betoogt dat in het stelsel van het vrije bedrijfsleven de verbruiker ten volle persoonlijk verantwoordelijk blijft voor de keuze ten aanzien van de wijze waarop hij zijn behoeften zal bevredigen. De bedrijfsvrijheid hangt onafscheidelijk samen met de geestelijke vrijheid en verantwoordelijkheid van de mens.114

5.3.1.3 Rentmeesterschap

Goudzwaard benadrukt het rentmeesterschap van de onderneming. 115 Het beginsel van soevereiniteit in eigen kring vraagt om dienstbaar te zijn aan de menselijke gemeenschap door goed rentmeesterschap. Kuyper schreef al “(…) dat er van absoluut eigendom alleen bij God zelven sprake kan zijn; dat al óns eigendom slechts leenbruik, al óns beheer slechts rentmeesterschap is.”116 Ook ondernemingen dienen als goede rentmeesters met de schepping om te gaan. Deze wijze van handelen is niet in overeenstemming met het buitensporig opdrijven van de winst ten koste van de

109 Dooyeweerd, H. (1963). Vernieuwing en Bezinning, p. 201.

110 Idem, p. 201.

111 Idem, p. 202.

112 Idem, p. 202.

113 Idem, p. 202.

114 Idem, p. 202.

115 Goudzwaard, B. (1998). Globalization, Regionalization and Sphere-Sovereignty. Lecture for the Conference Commemorating the Contribution of Abraham Kuyper, Princeton University, p. 10.

verbruiker en de arbeider. “(…) economic resources should not be dealt with in a restrictive as means to an end, as goals in themselves, but ought to be part of our lives on the path of God's oikonomion, via our careful and fruitful administration of what He has entrusted to us.”117 Ondernemingen dienen niet alleen te handelen vanuit het perspectief van winstgevendheid, maar dienen als rentmeesters te zorgen voor een goed beheer van de aarde. Het economische leven bestaat uit meer dan produceren en verbruiken; het bestaat ook uit het onderhouden en bewaren. Dit is een element dat al in de oudste beschrijvingen van economie of oikonomia voorkomt; het gaat om de zorg van de rentmeester voor de huishouding (oikos). Oikonomia, de oorsprong van ons woord economie, ging over het gedrag van de rentmeester, die als taak had het hem toevertrouwde landgoed zo te beheren dat het in stand kon blijven om vrucht te dragen en zo levensonderhoud te bieden aan een ieder die daar woonde of werkte.118 Al in de klassieke oudheid werd onderscheid gemaakt tussen oikonomia en chrematistikè, wat een heel andere betekenis heeft. Chrematistikè staat voor het verrijken van jezelf en het jagen naar steeds groter geldelijk bezit, desnoods ten koste van anderen.119 In de Westerse wereld staat economie steeds meer voor chrematistikè en niet voor oikonomia. Goudzwaard betoogt dat ondernemingen economische instellingen behoren te zijn in de brede zin van het woord, namelijk instellingen van rentmeesterschap. Het handelen van ondernemingen vanuit een simultane realisatie van normen sluit hierop aan.