• No results found

5 Soevereiniteit in eigen kring

5.7 Soevereiniteit in eigen kring in een internationale context

5.7.4 Soevereiniteit in eigen kring in relatie tot internationale overheden

Wie kan internationale publieke belangen behartigen? Voor een antwoord op deze vraag wordt in deze paragraaf ingegaan op het structuurprincipe van de (inter)nationale staat. Eerst wordt aandacht besteed aan het onderscheid dat Dooyeweerd maakt tussen nationale staten en internationale publieke organisaties. Vervolgens worden enkele kritische opmerkingen geplaatst bij dit onderscheid. Deze opmerkingen gaan primair over de vraag of de zwaardmacht van de staat onderdeel zou moeten zijn van het structuurprincipe van de staat. Het antwoord op de vraag of nationale staten een ander structuurtype hebben dan internationale publieke organisaties heeft gevolgen voor de uitwerking van het beginsel van soevereiniteit in eigen kring. Dit is het onderwerp van paragraaf drie. In paragraaf vier wordt duidelijk dat het denken van Dooyeweerd niet wijst in de richting van een internationale of zelfs mondiale overheid als handhaver van internationale publieke belangen. Paragraaf vijf gaat over de vraag in hoeverre ondernemingen verantwoordelijkheden voor publieke belangen kunnen overnemen van overheden. Paragraaf zes gaat over het belang van het goed functioneren van sociale verbanden op alle niveaus van de samenleving.

5.7.4.1 De visie van Dooyeweerd

Dooyeweerd wijdt in het derde deel van zijn boek A New Critique of Theoretical

Thought een paragraaf aan de internationale tendensen ten aanzien van de politieke

integratie van de moderne samenleving.264 Hij maakt in deze paragraaf onderscheid tussen (nationale) staten en internationale publieke organisaties zoals de Verenigde Naties. De natiestaat heeft zwaardmacht in een territoriaal gebied, met het oog op het handhaven van publieke gerechtigheid. De relaties tussen staten hebben volgens Dooyeweerd een vrijwillig karakter. De Verenigde Naties (VN) worden door Dooyeweerd gedefinieerd als een “voluntary association of individual States”.265 Het handelen van internationale publieke organisaties zoals de VN behoort geleid te worden door het internationale publieke belang. “It is the juridically qualified principle of international public interest which determines the inner nature of this integrating

263 Idem, p. 412.

264 Dooyeweerd, H. (1984 (first published 1969)). A New Critique of Theoretical Thought, Volume III, p. 599-601.

function.”266 Vanuit een Dooyeweerdiaans perspectief behoort het handelen van de staat in een internationaal perspectief gericht te zijn op het bevorderen van internationale en transnationale publieke gerechtigheid.267

Volgens Dooyeweerd vallen alleen de staat en internationale publieke organisaties, zoals de VN, binnen het hoofdtype van maatschappelijke verbanden met een historische funderingsfunctie en een juridische bestemmingsfunctie. Internationale publieke organisaties behoren volgens Dooyeweerd tot een ander subtype dan de staat, omdat het institutionele karakter van de staat ontbreekt en ze niet de beschikking hebben over een eigen leger en een eigen territoriaal gebied. Ten aanzien van internationale organisaties zoals de VN is er geen sprake van zwaardmacht, waardoor een dergelijke organisatie geen overheidsautoriteit kan uitoefenen over de staten die lid zijn.268

5.7.4.2 Macht als onderdeel van het structuurprincipe van de staat?

Het standpunt van Dooyeweerd ten aanzien van de aard van internationale organisaties wordt niet door iedereen overgenomen.269 Met name bij de noodzaak van dwangmacht van de staat worden vraagtekens gezet. In deze paragraaf worden enkele punten van kritiek toegelicht en worden de consequenties van deze punten zichtbaar voor het wel of niet accepteren van een wereldstaat.

In de literatuur bestaat onder meer verschil van inzicht over de vraag of het structuurprincipe van de staat zijn basis vindt voor of na de zondeval. Volgens Dooyeweerd heeft God het structuurprincipe aan de staat gegeven, niet zoals bij de meeste structuren bij de schepping, maar na de zondeval. “(…) from the Biblical point of view it cannot be seriously doubted that the power of the sword inherent in the office of the government, in its structural coherence with the leading function of the State-institution, has been incorporated into the temporal world-order by God because of sin.”270 Chaplin betoogt echter dat het veel aannemelijker is dat het structuurprincipe van de staat in de scheppingsorde is gefundeerd en de noodzaak van dwangmacht het resultaat is van de zondeval.271 Het karakter van de dwangmacht van de staat vormt

266 Idem, p. 601.

267 Chaplin, J. (2015). ‘Reformational Insights for the Study of International Relations’. Philosophia Reformata, Vol. 80, p. 40-55, p. 47.

268 Dooyeweerd, H. (1984 (first published 1969)). A New Critique of Theoretical Thought, Volume III, p. 600, 601.

269 Zie onder meer: Chaplin, J. (2011). Herman Dooyeweerd: Christian Philosopher of State and Civil Society, p. 176-185; Luitwieler, S. (2015). ‘The distinct nature of the European Union’. Philosophia Reformata, Vol. 80, p. 123-139.

270 Dooyeweerd, H. (1984 (first published 1969)). A New Critique of Theoretical Thought, Volume III, p. 423.

volgens Chaplin geen onderdeel van het structuurprincipe van de staat. Dwangmacht is een normatief antwoord op de zonde.272

Als gevolg van deze redenering, is het onderscheid tussen nationale staten en internationale politieke organisaties volgens Chaplin niet nodig. “My suggestion, then, is to conceive of nation-states and the UN, not as different geno-types of the same radical type possessing different founding functions, but as structures of the same radical type operating at different levels of political authority and with different degrees of legal and coercive power.”273 Als nationale staten en internationale politieke organisaties worden beschouwd vanuit hetzelfde genotype, kunnen de VN geduid worden als een onvolwassen internationale staat, in een zeer vroege ontwikkelingsfase.274 Chaplin erkent dat de VN dwingende macht nodig hebben om goed te kunnen functioneren, maar hij zet vraagtekens bij de centrale plaats die dwang inneemt in het denken van Dooyeweerd over de staat. Dat is een volgend punt dat Chaplin maakt; hij betoogt dat legitimiteit net zo belangrijk is voor het functioneren van de staat als dwangmacht. De macht van staten en internationale organisaties is in zeer grote mate afhankelijk van de mate waarin burgers hen als legitiem beschouwen.275 De essentiële vraag is volgens Chaplin in hoeverre de historische functie van de staat, of deze functie nu begrepen wordt als machtsfunctie of als legitimiteitsfunctie, als unieke factor de identiteit van de staat bepaalt en de staat in staat stelt om publieke gerechtigheid te bevorderen.276 Waarom is bijvoorbeeld de ruimtelijke functie van het territorium of de economische functie van belastingheffing geen onderdeel van de funderende functie van de staat? Chaplin betoogt dat de juridische bestemmingsfunctie van de staat niet noodzakelijkerwijs een unieke historische funderingsfunctie veronderstelt.277 De staat heeft geen funderende functie.278

Luitwieler borduurt voort op de visie van Chaplin en stelt dat Dooyeweerd’s onderscheid tussen een staat en internationale politieke organisaties, gebaseerd op de aan- of afwezigheid van dwangmacht, misplaatst is. Hij betoogt dat het beter is om de dwangmacht van politieke structuren gradueel in plaats van zwart-wit te benaderen. Zowel de VN als de EU bezitten in meer of mindere mate dwangmacht, alleen minder dan de natiestaat. De VN, de EU en (lid)staten, en andere internationale of supranationale organisaties, moeten volgens Luitwieler worden gezien als politieke structuren van hetzelfde type, die slechts verschillen in de mate waarin ze politiek gezag 272 Idem, p. 179. 273 Idem, p. 181. 274 Idem, p. 181. 275 Idem, p. 181. 276 Idem, p. 184. 277 Idem, p. 184. 278 Idem, p. 185.

en dwangmacht bezitten.279 Hieruit volgt dat niet alleen staten, maar ook internationale organisaties, zoals de VN de taak hebben om publieke gerechtigheid te bevorderen. Luitwieler stelt dat er geen exclusieve relatie is tussen de staat en publieke gerechtigheid. Doorslaggevend is of een politieke structuur overheidsgezag uitoefent, niet of zij een staat is.280

5.7.4.3 Soevereiniteit in eigen kring of deel-geheel relatie?

Het antwoord op de vraag of nationale staten een ander structuurtype hebben dan internationale politieke organisaties heeft gevolgen voor de werking van het beginsel van soevereiniteit in eigen kring. Als de VN beschouwd worden als een internationale staat, zij het in een beginstadium, dan zijn nationale staten niet langer soeverein in eigen kring. Er is dan sprake van een deel-geheel relatie tussen de VN en nationale staten. De verdeling van verantwoordelijkheden binnen overheden kan volgens Dooyeweerd namelijk niet worden geduid vanuit het beginsel van soevereiniteit in eigen kring. Dit wordt onder meer duidelijk ten aanzien van de verhouding tussen nationale staten en provincies; Dooyeweerd spreekt in dit verband over een deel-geheel relatie. Er is volgens Dooyeweerd geen sprake van soevereiniteit in eigen kring in de verhouding tussen de staat en zijn delen.281 De delen van een geheel zijn aan de levenswet van het geheel onderworpen.282 Delen van de staat, zoals provincies en gemeenten kunnen wel autonomie binnen het geheel bezitten, zodat zij zelf publiekrechtelijke verordeningen kunnen uitvaardigen.283 Deze verordeningen mogen echter niet in strijd zijn met de wet en het algemeen belang.284 Dooyeweerd maakt nadrukkelijk onderscheid tussen het beginsel van soevereiniteit in eigen kring en het staatkundig beginsel van autonomie. Volgens Dooyeweerd heeft autonomie betrekking op de uitoefening van overheidsgezag. “Autonomie kan hier slechts toekomen aan zulke publieke lichamen die naar hun aard inderdaad als delen van het staatsgeheel zijn te beschouwen. Maar zij kunnen hun overheidsgezag niet langer uit eigen hoofde uitoefenen, maar slechts als organische delen van het staatsgeheel en in onderworpenheid aan de wet van dit geheel.”285 Provincies en gemeentes zijn in hun grenzen afhankelijk van de eisen van het algemeen belang van de staat als geheel.286 Hierbij is het de vraag op welke wijze

279 Luitwieler, S. (2015). ‘Herman Dooyeweerd en de internationale politiek’. Herman Dooyeweerd Symposium, VU Amsterdam, 15 oktober 2015, p. 3.

280 Idem, p. 3.

281 Dooyeweerd, H. (1963). Vernieuwing en Bezinning, p. 55.

282 Idem, p. 201.

283 Idem, p. 201.

284 Idem, p. 201.

285 Idem, p. 254.