• No results found

Sociale kwetsbaarheid: relaties, inkomen, wonen en culturele aspecten

Woorden schieten vaak te kort in de geestelijke verzorging, vertelt Jeroen.“Soms kan ik veel beter met iemand even een stukje gaan

1.3.3. Sociale kwetsbaarheid: relaties, inkomen, wonen en culturele aspecten

Uit onderzoek blijkt dat 61 procent van de ouderen een netwerk heeft van 5 tot 20 personen, 25 procent noemt meer dan twintig personen en 14 procent minder dan vijf personen. De leefsituatie van de oudere maakt veel uit voor de grootte van het persoonlijk netwerk. Ouderen met een partner hebben grotere netwerken, gevolgd door verweduwde, gescheiden, nooit gehuwde ouderen en bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen. Vrouwen hebben grotere netwerken dan mannen en onderhouden meestal de relaties. Ouderen met een lage sociale status hebben minder netwerken dan ouderen uit de hogere klassen. Bij de eerste groep bestaat het netwerk veelal uit verwanten. De tweede groep kent relatief veel vrienden in het netwerk. Dit betekent 5 Cijfers overgenomen uit Isken, L (2005). Wat is de samenhang met gezondheid? In: Volksgezondheid

Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Geraadpleegd 26 september

dat degenen die alleen staan en degenen met een lage sociaal economische status een relatief klein netwerk hebben en daarmee risico lopen op sociale isolatie (Broese van Groenou 2003). Ouderen ervaren de meeste emotionele steun van partner en/of kinderen. Ook vrienden en kennissen kunnen in deze veel betekenen. Praktische steun krijgt men van familie en buren. Het lijkt erop dat met het ouder worden vooral een concentratie op de nabij staande personen, partner, kinderen en verwanten, plaatsvindt, terwijl de contacten die emotioneel gezien wat verder van de oudere afstaan, een minder centrale plaats krijgen in het leven. Er bestaat een duidelijke samenhang tussen kenmerken van het persoonlijk netwerk en de mate van welbevinden. Depressieve klachten en ervaringen van eenzaamheid zijn minder aanwezig waar in het netwerk emotionele steun wordt uitgewisseld.

Huishoudens van 55-plussers hebben per jaar gemiddeld € 20.000 te besteden. Hoe ouder de leden van het huishouden, des te lager het inkomen. Van de 55-plussers heeft 11 procent langer dan vier jaar een laag inkomen. Bij de 75-plusser bedraagt dit percentage 20 procent. Alleenstaande vrouwen hebben het laagste gemiddelde inkomen. Ouderen met een laag inkomen geven vaak de helft van het inkomen uit aan vaste lasten. 10 procent zegt moeilijk rond te komen. Verwacht wordt dat de toekomstige ouderen meer inkomsten uit pensioenen krijgen. Daardoor zal de koopkracht toenemen (Broese van Groenou & Van Tilburg 2007).

Het is duidelijk dat de huidige ouderen over steeds minder hulpbronnen beschikken naarmate zij ouder zijn. Zo beschikt 40 procent van de 85-plussers noch over een partner noch over een redelijk inkomen.

* Als laag inkomen is hier een grens gesteld van 800 euro voor een eenpersoonshuishouden in 1999, ruim 900 euro in 2003.

Tabel 1.1. Afwezigheid van hulpbronnen bij zelfstandig wonende 55-plussers, naar leeftijdsklasse (in procenten en bevolkingsaantallen x 1000)6

6 Deze tabel is overgenomen uit De Klerk (2004), p. 29, tabel 2.13. Alleenwonend

Laag huishoudensinkomen* Combinaties (verticaal gepresenteerd): -alleenwonend en laag inkomen -alleenwonend of laag inkomen -samenwonend, geen laag inkomen Totaal 55-64 jaar 16 20 7 23 70 1000 65-74 jaar 28 21 11 27 62 1000 75-84 jaar 51 39 30 31 39 1000 totaal 29 25 14 27 59 1000 totaal x 1059 977 533 1037 2302 3872 > 85 jaar 70 49 40 39 21 1000

In de toekomst komen er meer hoogopgeleiden. Zij zullen minder snel een beroep doen op zorgvoorzieningen dan lager opgeleiden. Dit zien we nu al. Vooral ouderen met een lagere opleiding en lichamelijke beperkingen wonen momenteel in zorgvoorzieningen, namelijk in verzorgingshuizen. In verpleeghuizen is dit onderscheid veel minder aanwezig (De Boer 2006).

Het behoren tot een bepaalde generatie met bepaalde waardeoriëntaties is ook van invloed op de sociale kwetsbaarheid. Het is belangrijk voor de identiteit van ouderen dat de waarden die zij vanuit hun generatie meegekregen hebben, verstaan en gedeeld kunnen worden. Op welke wijze ouderen nieuwe waarden geïntegreerd hebben in hun leven, is afhankelijk van vele factoren zoals karakter, kennis, ontmoetingen met nieuwe generaties et cetera. Indien ouderen geen balans kunnen vinden tussen meegekregen en nieuwe waarden kan dat leiden tot sociale kwetsbaarheid omdat men dan in een isolement terecht komt.

De ouderen waarover gesproken wordt in deze studie behoren bijna alle tot de vooroorlogse generatie en de stille generatie.7 De eerste groep is geboren tussen 1910 en 1929 en de tweede tussen 1930 en 1945 (Becker 1992). De generatie waartoe iemand behoort, is in sterke mate bepalend voor de manier waarop hij of zij in het leven staat. Maatschappelijke gebeurtenissen die een generatie in de jeugd meemaakt, zijn bepalend voor de vorming van collectief gedeelde waarden.8 De crisisjaren in het begin van de twintigste eeuw, de Tweede Wereldoorlog en de culturele veranderingen in de welvarende jaren zestig van de vorige eeuw, hebben een sterk bepalende invloed gehad op de denk- en leefwijze van de oudere generaties in Nederland.

Het onderzoeksbureau Motivaction doet al jaren onderzoek naar waardepatronen in de Nederlandse bevolking.9 Mensen uit de vooroorlogse generatie zijn zeer sterk oververtegenwoordigd in de traditionele burgerij. Voor de mentaliteit van de vooroorlogse generatie betekent dit in de eerste plaats dat men er een sobere leefstijl op nahoudt: men is weinig hedonistisch en vindt dat je pas mag genieten (‘met mate’) als je eerst iets hebt gepresteerd. Men kent een traditionele waardeoriëntatie, die de behoefte aan strengere wet- en regelgeving verklaart. Men wil graag dat dingen goed geregeld zijn en dat iedereen zich aan de norm houdt. Eveneens verklaart dit dat ze minder tolerant staan ten opzichte van groepen met een andere leefstijl of etniciteit. Men is relatief weinig materialistisch en meer gericht op immateriële waarden. Typerend is dat de geïndividualiseerde samenleving hen angstig maakt omdat zij vrezen dat men steeds minder om elkaar geeft. De vooroorlogse generatie is relatief laag opgeleid (30 procent heeft alleen lager onderwijs genoten) en be-hoort veelal tot een lage sociale klasse in vergelijking met jongere generaties. Men 7 Deze generatie heet stille generatie omdat zij net zoals de babyboomers ook recht had om in opstand te komen, maar dat nooit gedaan heeft.

8 Aangenomen wordt dat het waardepatroon over de jaren stabiel blijft.

9 Zij onderscheiden 8 waardengroepen, t.w. de traditionele burgerij, moderne burgerij, nieuwe conserva-tieven, gemaksgeoriënteerde, opwaartsmobielen, kosmopolieten, postmaterialisten en postmoderne hedo-nisten.

is, vanwege de hoge leeftijd, vaker dan jongere generaties, alleenstaand.

De stille generatie is sterk oververtegenwoordigd in de waardegroep van de traditionele burgerij maar ook in de groep moderne burgerij. De stille generatie vertoont in de waardeoriëntatie overeenkomsten met de vooroorlogse generatie. Men is lokaal georiënteerd en dus met name geïnteresseerd in zijn nabije leefomgeving en is over het algemeen traditioneel ingesteld. Ook deze generatie heeft behoefte aan strengere wet- en regelgeving en wil graag dat anderen zich houden aan de norm. Aan de andere kant staat deze generatie al wat meer open voor het hedonisme van de moderne samenleving en is men ambitieuzer ingesteld en gevoeliger voor sociale status. De stille generatie is relatief laag opgeleid maar minder laag dan de vooroorlogse generatie. Ook behoort men vaak tot een lage sociale klasse in vergelijking met jongere generaties. Men is relatief vaak gehuwd of samenwonend (Mentality Sociographics in Marketing 2005; Knipscheer 2007).