• No results found

Geestelijke begeleiding volgens Van Knippenberg

algemeen theoretisch model

5.4. Geestelijke begeleiding

5.4.4. Geestelijke begeleiding volgens Van Knippenberg

Van Knippenberg publiceert in 1998 het boek Tussen Naam en Identiteit waarin hij een model voor geestelijke begeleiding ontwerpt. De auteur zet in twee stappen het ontwerp uiteen, om vervolgens in een derde stap te tonen hoe het model in de praktijk werkt. Middels de beschrijving van sacramentele begeleiding (biecht) en poimenische begeleiding (het spirituele perspectief van de levensweg) komt hij tot een beschrijving van geestelijke begeleiding als “een vorm van interactie waarin de een de ander bijstaat de eigen levensweg te richten en in te richten vanuit de oriëntatie op het mysterie dat wij God noemen” (idem,69). Vervolgens staat het levensverhaal centraal. De gebeurtenissen en ervaringen op de levensweg maken het eigen levensverhaal in bestendigheid en verandering. De begrippen tijd en ruimte vormen de afbakening van de levensweg.

Aangezien VanKnippenberg vanuit een christelijk perspectief schrijft, is in zijn model het christelijk geloof de tijdruimtelijke context van de levensweg met de theologie van de schepping en de decaloog als essentiële richtingwijzers. Vanuit deze gedachte worden de begrippen gast, erfdeler, tochtgenoot beschreven. In het praktijkgedeelte wordt het begeleidingsmodel, dat gebaseerd is op de begrippen naam, identiteit, tijd en ruimte, verder uitgewerkt. Het doel is te komen tot een herijking van de religieuze identiteit door verbinding te maken van de naam van de mens en de naam van God. Dit geschiedt middels een viertal hermeneutische circuits: het scheppingscircuit (het verhaal van God), het interne circuit (het verhaal met zichzelf), het externe circuit (het verhaal met de begeleider), het traditiecircuit (het verhaal met de christelijke overlevering).

Analoog aan de circuits zijn een viertal agogische stappen te onderscheiden: concentreren, exploreren, analyseren en evalueren. Het laatste hoofdstuk beschrijft de competenties die het werken met dit model vereist en biedt verschillende toepassingen. 2 zie www.pkn.nl/predikanten/werkbegeleiding/geestelijke begeleiding/artikel

Het model dat Van Knippenberg ontwerpt, noemt hij in bovenstaande uitgave een ontwerp voor geestelijke begeleiding. Later benoemt hij het als existentiële zielzorg (2005). Van Knippenberg wil bijdragen aan het vermogen van mensen om de betekenis van hun persoonlijk levensverhaal te achterhalen. Daarmee ligt het model van Van Knippenberg dicht tegen het model van Ganzevoort en Visser aan.

5.4.5. Evaluatie

Alle publicaties zijn geschreven met de christelijke traditie als achtergrond. Dit be-tekent dat een theologische antropologie aanwezig is, ook al is deze vaak niet ge-ëxpliciteerd. Aan mijn eerste criterium is hiermee voldaan. Wat betreft de andere criteria wordt het problematischer. Voor het werk van Van Knippenberg geldt dezelfde analyse als voor het werk van Ganzevoort en Visser. De andere benaderingen van geestelijke begeleiding kennen in feite geen direct uitgewerkt model. Het is dan ook niet mogelijk om criterium drie, de complexiteit, te beoordelen. Waaijman zegt in het boek Spiritualiteit dat “in de geleefde spiritualiteit de mystagogische verheldering verschillende vormen aan kan nemen” (2000, 858). Geestelijke begeleiding is er daar één van. Hiermee wordt een antwoord gegeven op criterium twee, namelijk dat geestelijke begeleiding niet de complexiteit van mystagogie weergeeft omdat het ook in liturgie, bijbellezing, discussie et cetera vorm kan krijgen. Daarom kan geestelijke begeleiding niet dienen als uitgangpunt voor een totaalconcept van pastoraat. We zien in de literatuur ook een discussie over de verhouding tussen pastoraat en geestelijke begeleiding. (Heitink 1999, 363-365; Van Dam 2003, 187-192).

Heitink noemt vier mogelijke verhoudingen van geestelijke begeleiding ten opzichte van pastoraat, namelijk als alternatief, als variant, als kritiek op of als dimensie van pastorale zorg. Hij kiest zelf de vierde variant en ziet geestelijke begeleiding als een dimensie van pastorale zorg. Van Dam beschrijft de verschillen maar komt niet tot een heldere keuze. Aangezien ik het eens ben met de keuze van Heitink, kunnen we ook vanuit dit standpunt zeggen dat geestelijke begeleiding niet het gehele veld van pastorale zorg omvat.

Het criterium dat nog rest is de vraag naar de toepasbaarheid van geestelijke begeleiding in het pastoraat met demente mensen. Daarvan kunnen we stellen dat deze er niet is indien geestelijke groei en het vinden van de religieuze identiteit doel is en de weg van de verbaliteit de werkwijze. In de beschrijvingen komen we echter ook begrippen en werkwijzen tegen die minder gericht zijn op rationaliteit, reflectie en verbaliteit, zoals de begrippen doorschouwen en doen ontwaken (Van Dam 2003, 121; Andriessen 1995, 36). Het werken met beelden uit de christelijke iconografie zoals Andriessen (idem, 182) beschrijft, zou in het pastoraat met dementerenden – indien vereenvoudigd – een goede werkvorm kunnen zijn. Heel belangrijk in het werken met dementerende mensen is het werken vanuit ervaringen. Het uitgangspunt van 3 Ook Wissink noemt een diversiteit aan arrangementen. Zie Wissink 2007a, 26.

geestelijke begeleiding is de religieuze ervaring. Hier ligt een belangrijk element dat een grote rol speelt in het pastoraat met dementerenden.

Concluderend kunnen we zeggen dat geestelijke begeleiding niet het model vormt dat wij als uitgangspunt kunnen gebruiken voor het door ons te ontwikkelen concept. Wel is belangrijk te melden dat er elementen te vinden zijn die uiterst belangrijk zijn voor het pastoraat met dementerenden. Ik bedoel bijvoorbeeld het gebruik van bepaalde arrangementen van mystagogie, zoals het werken met beelden en symbolen. Deze zouden ingevoegd dienen te worden in het te ontwikkelen model. Daarom komen we hier in een later stadium op terug.

6.1. Inleiding

In het vorige hoofdstuk hebben we een viertal pastorale modellen besproken en be-commentarieerd volgens de criteria die we daartoe hadden gesteld. Als algemene conclusie kunnen we stellen dat alle modellen elementen bevatten die belangrijk zijn voor een te ontwikkelen concept. Als basisconcept voor het doel dat wij voor ogen hebben kunnen ze echter niet dienen. Er wordt daarom in dit hoofdstuk een nieuwe weg ingeslagen middels de bespreking van het zielzorgconcept dat Doris Nauer heeft ontwikkeld. Na een uitgebreide bespreking toetsen we haar model ook aan de gestelde criteria.

Het uitgangspunt van deze studie is de vraag naar een inhoudelijke concept voor de geestelijke verzorging met dementerenden. De grond van een inhoudelijk pers-pectief is een God- en mensbeeld. Op zoek naar een theoretische onderbouwing van geestelijke verzorging die expliciet een God- en mensbeeld bevat komen we terecht bij het werk van Doris Nauer. Zij ontwikkelt een postmodern zielzorgcon-cept.