• No results found

algemeen theoretisch model

6.4. Het formuleren van een multiperspectivisch zielzorgconcept door kritische vergelijking

6.4.6. Dagelijkse zielzorg en methodekeus

Nauer (idem, 427) stelt dat multiperspectivische zielzorg zich tot iedereen richt. Het is zielzorg met individuen of groepen, die niet afhankelijk is van het behoren tot een geloofsgemeenschap. Ook is zij onafhankelijk van nationale of culturele herkomst, sociale of economische status, geslacht, leeftijd, opleiding of gezondheidstoestand. De zielzorger staat klaar voor hen die zich tot hem richten. Het beperken van de adressanten die in bijbels georiënteerde concepten wordt aangetroffen is af te wijzen. Wel is multiperspectivische zielzorg op het visioen van het Rijk Gods gericht. Nauer stelt dat vanuit een multiperspectivische invalshoek aan het zielzorggesprek een centrale waarde kan worden toegekend. Dit wordt ook in de drie groepen van concepten min of meer beklemtoond. Vooral de psychologische concepten hebben hiervoor een veelvoud aan methoden aangereikt. De gesprekstechnieken en attitudes uit de cliëntgerichte therapie zijn hierbij het meest gekend en verspreid. Josuttis (1974, 600) maakt hierbij wel een kritische opmerking. Het is voor hem niet toevallig dat juist theologen zich door deze gespreksmethodiek aangesproken voelen. Hij meent dat dit te maken heeft met hun sterke neiging tot zelfovergave en zelfverloochening en met de angst voor conflicten die in het kerkelijke milieu breed verspreid zijn. Vanuit een multiperspectivische invalshoek kan een oriëntering aan één therapierichting sterk

afgeraden worden. De geestelijk verzorger wordt aangemoedigd om zich vertrouwd te maken met verschillende therapierichtingen. Hierbij kunnen een aantal criteria genoemd worden. Het is belangrijk dat een geestelijk verzorger beseft dat hij geen therapeut is, en bijgevolg therapeutische methoden niet als behandeling inzet, maar hen als nuttige impulsen in zijn werk begrijpt en gebruikt. Methoden, waarvan het gebruik een jarenlange vorming veronderstelt, kan een pastor enkel toepassen wanneer hij zelf onder deskundige begeleiding dit langdurige leerproces heeft doorlopen. In de veelheid van therapiemethoden zijn niet alleen die voor de zielzorg interessant, waarvan de efficiëntie in klinische studies is aangetoond. Indien dit het geval zou zijn, zou aan de gedragstherapie een centrale betekenis moeten worden toegekend. We zagen reeds dat de gedragstherapie sterk bevraagd wordt omdat ze slechts één dimensie van het mens-zijn benadrukt. Dit gaat in tegen het humaniseringscriterium. Omwille van het gerechtigheidsprincipe is het belangrijk om ook die methoden onder de aandacht te brengen, die tot nu toe in het wetenschappelijke discours minder centraal stonden. Er wordt hierbij bijzondere waardering uitgesproken voor methoden die gericht zijn op een integrale waarneming van zichzelf en de ander. Nauer (2001, 432) noemt de creativiteitsbevorderende en de lichaamsgerichte methoden, die bij het gestalttherapeutisch georiënteerd concept, het systeemgerichte concept en het feministische concept een belangrijke rol spelen. Psychotherapeutische methoden die op basis van een reconstructie rechtstreeks aan de Schrift worden ontleend, kunnen omwille van hun exclusiviteitaanspraak bijzonder kritisch bevraagd worden. Deze methoden baseren zich op een fundamentalistische Schriftinterpretatie. Tot slot kan er vanuit een multiperspectivische invalshoek op gewezen worden dat theologische betekenisgeving en het beroep doen op therapeutische methoden elkaar niet uitsluiten. Het gaat erom beide invalshoeken in hun eigenheid te herkennen en met elkaar in spanningsverhouding te brengen (idem, 430-432).

Een tweede belangrijk element in de zielzorg is de liturgie, het symbolisch en ritueel handelen. In de drie groepen van concepten wordt hierop gewezen. De bijbelse groep wijst op het belang van de biecht en het biechtgesprek, de gemeenschapsliturgie en de liturgie die te maken heeft met levensovergangen. Binnen de psychologische concepten is vooral bij het dieptepsychologisch georiënteerd concept een bijzondere sensibiliteit voor symbooltaal terug te vinden. De sociologische concepten scherpen de blik voor de creatieve dimensie van het ‘heilige spel’. Zij dagen ertoe uit om “symbolen en rituelen kritisch te bevragen, te deconstrueren en te creëren”(idem, 427). Nauer citeert in deze context Englert (1996, 160) die stelt dat de esthetiseringtendens van de postmoderne levenscontext gepaard gaat met een groeiende sensibiliteit voor vormen, gebaren en symbolen, waardoor een gunstig klimaat voor het verstaan van een sacramentele communicatie is ontstaan. Nauer wijst ook op het mogelijke gevaar van het gebruik van christelijke methoden, symbolen en handelingen. Zij mogen niet magisch of objectivistisch misbruikt worden. De gerichtheid op de gehele persoon en het symbolisch verstaan vormen het uitgangspunt. Het persoonsprincipe beschermt

tegen archaïsche blindheid en kerkelijk misbruik. “Het symbolisch verstaan houdt het verschil tussen het betekende en de betekenaar open, waarbij het goddelijke tegelijk aanwezig en verborgen blijft en Gods Geest de vrijheid behoudt om te waaien en te werken waar Hij wil” (Gestrich 1998, 181).

Ook het gebed blijft een belangrijk element binnen zielzorg. Vooral de bijbelse concepten kennen hieraan een belangrijke waarde toe. Wil dit bidden verantwoord zijn, dan is het van belang dat het beantwoordt aan de criteria die gesuggereerd zijn met betrekking tot het sacramentele, symbolische en rituele handelen. Contemplatieve en spirituele methoden, die bij het begeleidende, energetische en mystagogische concept een belangrijke rol spelen, worden vanuit een multiperspectivische invalshoek zeer gewaardeerd. Nauer wijst in dit verband op de metafoor van de ‘lege handen’, die betrekking heeft op het als pastor zwijgen met en voor de ander (Nauer 2001, 430).

Een vierde element is het werken met de Schrift. De bijbelse concepten wijzen uitvoerig op het belang ervan. Zij zijn echter niet alle vrij van een fundamentalistisch omgaan met de Schrift, waardoor zij er directe handelingsimperatieven aan ontlenen. De sociologische concepten hebben volgens Nauer (idem, 428) de blik geopend voor een ervaringsgeoriënteerde, biografische, narratieve, historisch-kritische, interculturele, sociaal-historische, creatieve, feministische, deconstructieve, esthetische, bibliodra-matische en experimenterend spelende omgang met de Schrift. Vanuit een multi-perspectivische invalshoek kan een pleidooi gehouden worden voor het gebruik van de Schrift in de zielzorgpraktijk. Het dient echter te gebeuren op een wijze die de vrijheid en de handelingsmogelijkheden van de pastorant opent en verdiept.

Bij de sociologische concepten is er een verbreding van de zielzorgpraktijk waar te nemen. Naast de individu-gecentreerde en liturgische activiteiten vestigen zij gelijk-waardig de aandacht op de structureel georiënteerde, de maatschappelijke, de sociaal-publieke en de kerkpolitieke activiteiten. Bij deze concepten ligt ook de nadruk op netwerking binnen en buiten de kerk. De sociologische concepten kennen een bijzondere waarde toe aan het participatie- en het delegatieprincipe. Het werken met vrijwilligers en de interdisciplinaire samenwerking kan vanuit deze concepten verantwoord worden. In het transversale zielzorgconcept gaat de geestelijk verzorger in de spanningsverhouding staan tussen een gerichtheid op de context en een kritische, profetische afstand. In dit concept wordt ook de aandacht gewekt voor de zintuiglijke dimensie, het inrichten van ruimten en het vieren van feesten. De diaconale en communicatieve zielzorg wijst erop dat een pastor niet enkel gericht mag zijn op praktische problemen en crisissituaties. Ook de korte contacten en het informele gesprek zijn belangrijk in de zielzorgpraktijk, mits zij zich niet eenzijdig daartoe beperkt en een trivialisering van zielzorg wordt vermeden (idem, 432-433).

Nauer verwijst ook kort naar de organisatorische activiteiten die bij zielzorg horen. Het gaat om administratieve taken, het deelnemen aan vergaderingen, het maken van jaarverslagen, het structureel terugkoppelen aan verantwoordelijken, het engagement in beroepsverenigingen, regionale, diocesane en nationale werk- en adviesgroepen.

Tot slot wijst Nauer op het belang van de eigen beroepshygiëne, de eigen spiri-tualiteitontwikkeling, het deelnemen aan supervisie en intervisie, het volgen van opleidingen, de permanente vorming en de beleidsmatige ondersteuning die hiervoor noodzakelijk is.