• No results found

algemeen theoretisch model

5.3. Hermeneutisch-narratief pastoraat

In Nederland is de basis voor de hermeneutische benadering met name gelegd door Heitink. In het boek Pastoraat als hulpverlening (1984) introduceert hij het begrip ‘bipolariteit’ dat hij later verder uitwerkt in het handboek Pastorale zorg (1998a). Heitink stelt (idem, 69) dat de tegenstelling die vaak werd gesuggereerd tussen

traditie en ervaring onterecht is; beide moeten ze worden gezien als gelijkwaardige polen. Zowel aanhangers van kerugmatisch als van therapeutisch pastoraat dachten een van deze polen veilig te moeten stellen door daaraan een inhoudelijk primaat te geven. Heitink gebruikt het begrip ‘bipolariteit’ in aansluiting op Berkhof, voor wie goddelijk heil en aardse werkelijkheid complementaire begrippen zijn (idem, 70). Deze hermeneutische positie impliceert “dat ‘in, met en onder’ de tussenmenselijke ontmoeting iets ervaren kan worden van de ontmoeting met God (…)” (idem, 71). Door een pneumatische insteek laat Heitink zien dat er geen tegenstelling bestaat tussen de twee polen: God werkt door mensen die geïnspireerd worden door Zijn Geest (idem, 70).

Ganzevoort en Visser (2007) beschrijven in hun handboek het hermeneutisch-nar-ratieve perspectief. Deze benadering beziet de mens als een verhaal. Zij gaat ervan uit dat een mens betekenis zoekt in het leven. Mensen geven zin aan hun leven door losse gebeurtenissen met elkaar in samenhang te brengen. Een mens construeert als het ware zijn levensverhaal en de kleinere verhalen van alledag. Door de constructie ontstaat zin. In deze benadering is de identiteit van de mens narratief. Dit betekent dat de identiteit van iemand niet vaststaat, maar te maken heeft met het verhaal dat iemand vertelt. In onze tijd hebben mensen te maken met veel wisselende situaties, waarbij ze iedere keer verschillende posities in moeten nemen. In elke situatie kan iemand zijn verhaal anders vertellen.

Een gezonde narratieve identiteit houdt in dat iemand narratief competent is. Iemand is in staat zijn of haar eigen verhaal zelf te vertellen in wisselende omstandigheden. Dat vraagt flexibiliteit ten aanzien van de verschillende rollen waar iemand mee te maken heeft. Een mens leert van jongs af aan bepaalde posities in te nemen ten opzichte van andere mensen. Ouders en andere significante anderen spelen hierin een grote rol. In een gezonde ontwikkeling leert iemand ten opzichte van veel verschillende mensen flexibel positie te bepalen. Iemand met een meerstemmige narratieve identiteit is in staat om met zoveel mogelijk mensen in adequate ontmoeting te kunnen staan. Het kan echter ook zo zijn dat iemand in de ontwikkeling telkens in een bepaalde rol wordt geduwd en maar een beperkt aantal posities kan innemen. Dit betekent dat ontmoetingen niet altijd adequaat zullen verlopen, omdat ten opzichte van verschillende mensen verschillende posities moeten worden ingenomen. Een gezonde meerstemmige identiteit is in staat om flexibel te veranderen van positie en deze veranderingen te integreren in het levensverhaal.

De positie die iemand ten opzichte van anderen inneemt heeft ook veel te maken met de positie die iemand ten opzichte van God inneemt. In de loop van iemands ontwikkeling neemt iemand verschillende posities in ten opzichte van God. In gebeurtenissen uit iemands verleden kunnen de ontmoetingen met God echter ook stagneren, omdat iemand niet in staat is om ‘anders te zijn’, ook niet tegenover God. Ganzevoort en Visser pleiten voor het leggen van verbindingen tussen het verhaal van

de mens en het verhaal van God. Pastoraat is volgens hen dan ook “de zorg voor het verhaal van mensen in relatie tot het verhaal van God”(idem, 100). Het doel van de pastor moet hierin zijn het bereiken van ‘meerstemmigheid’. Hun visie en uitwerking is sterk bepaald door het gedachtegoed van de praktische theoloog Henning Luther (idem, 112). Luther gaat uit van een fragmentarische identiteit. De mens construeert verhalen en deze verhalen kunnen altijd weer anders zijn. Waar de verhalen hun samenhang verliezen, ontstaan er kloven en breuklijnen. Het zijn echter deze kloven die laten zien dat het verhaal anders kan worden verteld. De kloven verwijzen naar datgene wat anders kan zijn.

Volgens Luther is niet alleen onze identiteit fragmentarisch, maar ook onze religieu-ze identiteit. Het zijn de kloven die kunnen verwijreligieu-zen naar het verhaal van God. Te mid-den van de fragmenten verwijst religie naar datgene wat uitgaat boven onze ge-fragmenteerde werkelijkheid. Dit komt volgens Luther tot uitdrukking waar de kloven worden opgevuld met metaforische taal. Dit is taal die laat zien op welke wijze de werkelijkheid anders kan zijn. Het is taal die vanwege haar verwijzende, symbolische aard uitersten kan verbinden met elkaar. Het is de taal van gelijkenissen, mythen en verhalen.

5.3.1. Gelijkenis als model

Als model voor het pastorale handelen is de narratieve benadering goed te verbinden met de structuur van Jezus’ gelijkenissen (Veltkamp 1988; Ganzevoort &Visser 2007, 120-127). In gelijkenissen zijn vier elementen waar te nemen. Allereerst de herkenning van het alledaagse, vervolgens de vervreemding van het alledaagse, dan de ontsluiting van het vreemde Rijk en ten slotte het antwoord op het vreemde Rijk. Eenzelfde structuur is te zien in een pastorale ontmoeting. In de dialoog tussen pastorant en pastor kan zich een dergelijke beweging aftekenen. De pastorant vertelt zijn verhaal; het alledaagse is het startpunt voor het gesprek.

Maar in de loop van het gesprek komen er ook dingen aan de orde die de grenzen van het alledaagse overschrijden. Vaak is er iets gebeurd dat aanleiding was voor het gesprek. In het gesprek met de pastor kan zich dan een moment van ontsluiting van het Koninkrijk van God voordoen: dingen vallen (voor een deel) op hun plaats, dingen worden op scherp gezet, de pastorant wordt uitgedaagd een keuze te maken. Indien werkelijk een keuze gemaakt wordt als antwoord op het vreemde Rijk, dan volgt een stap die een verandering teweegbrengt bij de pastorant.

Deze vier elementen kenmerken het proces dat zich in de pastorale ontmoeting afspeelt volgens de narratieve benadering. Dit in tegenstelling tot het kerugmatische pastoraat, waar het derde element alle nadruk krijgt, en het therapeutische pastoraat, waar het tweede en vierde element centraal staan (idem, 125-126). Het voordeel van een narratieve benadering is dus, dat deze elementen in een integrerend kader aan de orde zijn. Er is inhoudelijk dus geen tegenstelling tussen ‘boven’ en ‘beneden’; beide zijn deel van het geheel.

5.3.2. Analysemodel

Ganzevoort en Visser hebben een analysemodel ontwikkeld waarmee het verhaal van een gesprekspartner kan worden geanalyseerd. Zij onderscheiden in hun model de vertelling (het narratieve product) en het proces van het vertellen (communicatieve proces). Het verhaal dat mensen aan de pastor vertellen heeft namelijk niet alleen met hun biografie te maken, maar ook met de pastor aan wie ze het verhaal vertellen (idem, 160). De vertelling kan worden geanalyseerd aan de hand van de elementen structuur, perspectief, rolverdeling en houding. Het communicatieve proces kan worden geanalyseerd aan de hand van de elementen rolpositionering en publiek.

5.3.3. Evaluatie

De hermeneutische benadering is een uitstekend perspectief, omdat het in tegenstelling tot een psychologisch of theologisch model noch de mens noch God als concurrenten in het middelpunt zet, en de verbinding tussen deze twee zoekt.

Ganzevoort en Visser gaan uit van de narratieve identiteit van de mens. Oudere mensen hebben een lang levensverhaal. Er is veel te vertellen over het geleefde leven en de situatie waarin ze nu verkeren. In het pastoraat met ouderen is het levensverhaal een kernelement als het gaat om verwerken van verliezen, het hervinden van de zin van leven, het spiegelen aan goede en slechte tijden. Er zijn dan ook voor het pastoraat met ouderen voor zowel het individuele als het groepsgesprek een aantal handzame werkwijzen ontwikkeld om het levensverhaal in kaart te brengen. Ook voor mensen die een lichte tot matige vorm van dementie hebben zijn deze toegankelijk, vooral met gebruikmaking van reminiscentietechnieken.

In de zorg voor ouderen met dementie wordt daarnaast ook gewerkt met het levensboek, een door familie of verwanten gemaakt boek dat aan de hand van foto’s of voorwerpen het levensverhaal vertelt. Het levensverhaal is in de zorg voor dementerende uiterst belangrijk, omdat de herinneringen uit het geleefde leven vaak in het gedrag een rol kunnen spelen. Als voorbeeld hiervan vertel ik – vanuit eigen ervaring – het verhaal de heer Van Driel.

Er was een probleem met de heer Van Driel. Hij zat in een rolstoel omdat hij niet goed meer kon lopen. Omdat hij zo onrustig was – hij wilde steeds uit de stoel opstaan en kon dan vallen – werd er een doorzichtig stoelblad voor hem geplaatst. Nu kon hij in ieder geval niet meer vallen. Hij bleef echter uiterst onrustig. In een zorgbespreking werd zijn situatie door alle disciplines samen met de familie bekeken. Uiteindelijk werd uit zijn levensverhaal duidelijk waarom hij zo onrustig was. Hij had als jongeman in Indonesië gevochten. Daar sliep hij in een klein tentje met zijn geweer naast zich. Bij elk geluid was hij alert omdat de vijand dan dichtbij kon zijn. Dit was voor hem een intens angstige ervaring geweest.

Nu zat hij vast en dat was voor hem – gezien zijn herinneringen uit het verleden – een drama. Hij kon niet weg. Daarom is er uiteindelijk toch voor gekozen om het valrisico voor lief te nemen; dat was in ieder geval beter dan hem vastzetten. Ook werd duidelijk dat de heer Van Driel niet veel onverwachte prikkels moest krijgen uit de omgeving. Daar werd nu dus ook op gelet. Het gevolg was dat hij niet viel omdat hij rustiger werd.

In hoofdstuk 3 van deze studie wordt vermeld dat de ouderen die vanwege dementie opgenomen worden in een verpleeghuis matig tot ernstig dement zijn. Velen kunnen hun levensverhaal niet meer verwoorden en zeker niet verwerken. Er is geen nar-rativiteit meer. Het levensverhaal wordt verteld door de verwanten maar deze hebben dat niet van binnenuit beleefd. Daarnaast kunnen we de vraag stellen of de verwanten wel alles weten uit het levensverhaal. Een voorbeeld hiervan wordt verteld in het boek Stemmen van de ziel (Siepel 2007). In dit boek wordt beschreven hoe een moeder in haar dementie haar verborgen levensverhaal laat zien. Ze blijkt in haar jeugd seksueel misbruikt en geaborteerd te zijn. De partner en kinderen wisten dit niet. Door puzzelstukjes uit haar gedrag te durven toelaten en te duiden wordt dit verhaal verteld.

Dit verhaal vertelt heel veel. Op de eerste plaats zegt het ons dat het levensverhaal ook doorverteld kan worden tijdens de ziekte dementie. Het boek vertelt aan allen die in de zorg werken hoe attent we hierop moeten zijn. Maar... niet iedereen heeft een traumatisch verleden en niet iedereen heeft mensen om hem of haar heen staan die de signalen kunnen duiden. Het blijkt een uiterst hachelijke onderneming om ‘erbij te blijven’ en te duiden. Daarmee kunnen we dit proces niet tot algemeenheid verheffen. Daarom kunnen we concluderen dat het levensverhaal zeer belangrijk is in de zorg voor demente mensen maar dat het niet als uitgangspunt kan fungeren. Hermeneutiek is een uiterst belangrijk element in de zorg voor dementerenden. Het daaraan gekoppelde narratieve element zoals bij Ganzevoort en Visser is in de zorg voor dementerenden vaak problematisch.

Aangaande de criteria die we ter analyse hebben gesteld kunnen we vaststellen dat dit model vertrekt vanuit een theologisch-antropologisch model. Uitgangspunt is dat het in de pastorale zorg gaat om de wijze waarop in de structuur van iemands verhaal de verbinding met het verhaal van God zichtbaar wordt (Ganzevoort &Visser 2007, 166). Daarnaast geldt dat het levensverhaal in de zorg voor dementerenden van groot belang is. Het vinden van de eigen identiteit langs de lijn van het levensverhaal, is ech-ter problematisch bij hen. Dit betekent dat het model aan het vierde criech-terium niet geheel voldoet. Aangezien het model uitgaat van het kunnen verbaliseren van het levensverhaal kunnen we ook het tweede criterium wegstrepen. Het model is voor onze situatie te weinig complex. In feite geldt dit ook voor de flexibiliteit. Ook hier zien we dat het model geschapen is en doorgeredeneerd vanuit één idee. Toch willen we ook hier het positieve van het model meenemen in ons zielzorgconcept.