• No results found

Quid kosten?

In document IN BELGIË (pagina 188-196)

EEN ANALYSE VAN DE GENEROSITEIT VAN DE INKOMENSVERVANGINGEN

2. De inkomensvervangende uitkeringen voor personen met een handicap

3.2. Quid kosten?

In dit hoofdstuk beperkten we ons tot een bespreking van de adequaatheid, architectuur en evolutie van de inkomensvervangende uitkeringen voor personen met een handicap.

Een verontrustende vaststelling is dat deze uitkeringen nauwelijks (of helemaal niet) beschermen tegen het risico op armoede. Puur als inkomensvervanging schieten ze dus tekort.

Daarnaast is het duidelijk dat personen met een handicap geconfronteerd worden met extra uitdagingen om waardig te kunnen deelnemen aan de samenleving, en dat daar ook extra kosten mee gepaard gaan. Deze extra kosten beperken zich niet

tot puur medische uitgaven, maar manifesteren zich op verschillende domeinen.

Het kan immers ook gaan over aangepaste kledij, extra randvoorwaarden voor huisvesting en mobiliteit, thuishulpdiensten enzoverder (Avalosse, Vancorenland, Mertens, & Boly, 2009; Van Thielen et al., 2010; Vermeulen, Van Der Niet, Demaerschalk, Van Audenhove, & Hermans, 2012). Er bestaan evenwel verschillende uitkeringen of ondersteuningsbudgetten voor personen met een handicap die gelden als tegemoetkoming in deze extra kosten126. Op federaal niveau is er de integratietegemoetkoming, die in 1988 de tegemoetkoming hulp van derden verving.

In tegenstelling tot de IVT heeft deze niet als doel om een minimaal inkomen te garanderen, maar wel om tussen te komen in de extra kosten die verbonden zijn aan het hebben van een handicap. Het bedrag is dan ook afhankelijk van de zelfredzaamheid, die gemeten wordt op een medisch-sociale schaal. Afhankelijk van de punten die men op deze schaal scoort, behoort men tot één van vijf categorieën.

Elk van deze categorieën geeft recht op een ander forfaitair bedrag. Anders dan de IVT, staat dit bedrag los van de gezinssituatie. Ook de IT is middelengetoetst naar eigen inkomen, waarbij een hogere vrijstelling geldt voor inkomen uit arbeid dan voor andere inkomens. Bovendien geldt er boven het (verhoogde) grensbedrag nog een vrijstellingspercentage (Janvier, 2011).

Voor oudere personen met een handicap was de tegemoetkoming hulp aan bejaarden (THAB) van belang. Deze werd met de 6e staathervorming evenwel overgeheveld naar de gemeenschappen, en heet nu zorgbudget voor ouderen met zorgnood. Daarnaast voerden de gemeenschappen nog verschillende aanvullende ondersteuningen in. Zo voerde Vlaanderen een basisondersteuningsbudget in voor personen met een lichte ondersteuningsnood, en een persoonsvolgend budget voor personen met een zwaardere ondersteuningsnood. De zorgverzekering biedt dan weer een tegemoetkoming in de kosten voor niet-medische zorg.

Het valt buiten het bestek van dit hoofdstuk om na te gaan of de combinatie van al deze mogelijke tegemoetkomingen werkelijk kostendekkend is. Een grote moeilijkheid bij een dergelijke oefening is het bepalen van de kosten die verbonden zijn aan het hebben van een handicap. Een aantal eerste stappen werden gezet in Van Thielen et al. (2010) en in Vermeulen et al. (2012). Beide studies wijzen echter op de grote verscheidenheid aan specifieke handicaps, en op de uiteenlopende kosten die daarmee gepaard gaan. Bovendien veronderstelt zo’n oefening ook het onderzoeken van welke (ernst van welke) handicap toegang geeft tot welke hoogte van extra ondersteuningsuitkeringen op de verschillende niveaus, hoe die met elkaar en met de inkomensvervangende uitkeringen besproken in dit hoofdstuk interageren, en ten slotte, of die kostendekkend zijn.

Een dergelijk onderzoek is wel zeer noodzakelijk, aangezien uit dit hoofdstuk blijkt dat de hoogte van de inkomensvervangende uitkeringen niet voldoende marge laten om deze extra kosten op te vangen. Bovendien laten de beschikbare gegevens over de bedragen van de IT en de THAB een sterke stabiliteit zien van de waarde van

126 Zie hoofdstuk 2 van dit volume voor een bespreking van de tegemoetkomingen op de verschillende beleidsniveaus.

deze kostendekkende uitkeringen (zie figuur 6), en dit tegen een achtergrond van stijgende uitgaven in de zorgsector. Het is dan ook van groot belang in de nabije toekomst na te gaan of deze relatieve afkalving van de IT en de THAB (en van de inkomensvervangende uitkeringen) in voldoende mate gecompenseerd werd door de ondersteuning die door andere overheidsniveaus wordt verzorgd.

Figuur 6: Reële trends in de uitkeringsbedragen van de integratietegemoetkoming en de tegemoetkoming hulp aan bejaarden

Paneel A: Integratietegemoetkoming

0 100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000

2016 euros

IT Cat. I (score 7-8) IT Cat. II (9-11) IT Cat. III (12-14) IT Cat. IV (15-16) IT Cat. V (17-18)

Paneel B: Tegemoetkoming hulp aan bejaarden

0 100 200 300 400 500 600

2016 euros

THAB Cat. I (score 7-8) THAB Cat. II (9-11) THAB Cat. III (12-14) THAB Cat. IV (15-16) THAB Cat. V (17-18)

Bron: KOWESZ (Centrum voor Sociaal Beleid, 2016)

4. Conclusie

Het algemene beeld van de lange termijn evolutie van de uitkeringen voor personen met een handicap is teleurstellend en zorgwekkend. De minimale inkomensbescherming schiet structureel tekort en periodieke verbeteringen bleven ontoereikend.

De uitkeringen bleven weliswaar koopkrachtvast en ze haalden sedert het midden van de jaren 2000 - na een lange periode van welvaartserosie - hun opgelopen achterstand langzaam in, met dank aan de automatische koppeling aan de prijzen en aan de welvaartskoppeling volgens de jaarlijks vast te leggen welvaartsenveloppen. Er was ook sprake van een aanhoudende en sterke inhaalbeweging van de oorspronkelijk erg lage uitkeringen voor zelfstandigen. Anderzijds, blijven de uitkeringen voor personen met gezinslasten ondanks de gezinsmodulering – die standhield ofschoon voortdurend onderhevig aan kritiek – ver onder de armoedegrenzen.

Zelfs indien abstractie wordt gemaakt van de kosten die verband houden met de ziekte of handicap beschermen de uitkeringen onvoldoende tegen de armoede. Bovendien lukt de sociale zekerheid er van langsom minder in om de verworven levenstandaard te waarborgen voor de middenklasse: vooral voor samenwonenden kenden de maximum uitkeringen een bijna voortdurende erosie vergeleken bij de minimum uitkeringen.

Hoewel de indexeringsmechanismen ageren als ingebouwde stabilisatoren, is de sociale verzekering voor personen met een handicap de facto afgegleden naar een minimum bescherming die sterk ontoereikend blijft, in het bijzonder voor eenverdieners met gezinslasten. Gelet op het geringe verschil tussen het niveau van de minimumuitkeringen en de netto minimumlonen zal het optrekken van de minima tot aan de Europese armoedegrenzen een grote inspanning vergen.

Deze operatie moet immers vergezeld gaan met het optrekken van de inkomens van laagverdieners. De versterking van tegemoetkomingen in de kosten die gepaard gaan met handicap, zorg en wonen, kan remediërend zijn, maar het optrekken van de sociale minima voor personen met een handicap moet de allerhoogste prioriteit krijgen binnen het sociale zekerheidsbeleid.

5. Annex

Tabel A1: Bedragen minimumloon, gemiddeld loon en sociale zekerheidsuitkeringen, in euro, september 2018 alleenstaande gezinslast samenwonende

bruto minimumloon 1.563 n.a. n.a.

bruto gemiddeld loon 3140.2 n.a. n.a.

leefloon 911 1255 607

IGO 1.118 n.a. 746

minimum werkloosheid 1.053 1.271 550 - 781

maximum werkloosheid 1.736 1.736 1.736

minimum werknemerspensioen  1.245 1.556

minimum zelfstandigenpensioen  1.245 1.556

Bronnen: FOD Sociale Zekerheid (2018); Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (2018); RVP (2018); Steunpunt tot bestrijding van armoede (2018). Bruto gemiddeld loon is op basis van EU SILC 2017 (zoals gerapporteerd in EUROMOD, 2018).

Noot: Bedragen afgerond tot op 1 euro.

Tabel A2: Vergelijking netto inkomens aan minimale uitkeringen in Vlaanderen vs. de andere gewesten Vlaanderen andere

%leefloon 137 119 137 118 100 103 100 103

%IGO 112 n.a. 112 n.a. 82 n.a. 82 n.a.

%minimumwerkne-mers-pensioen 100 n.a. 100 n.a. 73 n.a. 73 n.a.

%werkloosheids-uit-kering na 6 maanden 118 118 118 118 86 101 86 103

Bron: Federal Public Service Social Security (2018)

Figuur A1: Evolutie van de inkomensvervangende uitkeringen ten opzichte van andere minimale uitkeringen Paneel A: De Inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met gezinslas

0 20 40 60 80 100 120 140

%minimum werknemerspensioen %minimumwerkloosheid %IGO %bijstand

Paneel B: De minimum invaliditeitsuitkering voor zelfstandigen met gezinslast

0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200

minimum werknemerspensioen minimumwerkloosheid IGO bijstand

Paneel C: De minimum invaliditeitsuitkering voor werknemers met gezinslast

0 50 100 150 200 250 300

minimum werknemerspensioen minimumwerkloosheid IGO bijstand

Bron: KOWESZ (Centrum voor Sociaal Beleid, 2016)

Figuur A2: Evolutie in koopkrachttermen van de uitkeringsbedragen voor personen met een handicap Paneel A: Evolutie in koopkrachttermen van de uitkeringsbedragen in de invaliditeitsverzekering voor

werknemers, 1970-2016

0 500 1000 1500 2000 2500

2016 euros

minima gezinshoofd minima alleenstaande minima samenwonende maxima Gezinshoofd maxima Alleenstaande maxima Samenwonende

Paneel B: Evolutie in koopkrachttermen van de uitkeringsbedragen in de invaliditeitsverzekering voor zelfstandigen, 1970-2016

0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600

2016 euros

gezinsuitkering alleenstaande samenwonende

Paneel C: Evolutie in koopkrachttermen van de hoogte van de inkomensvervangende tegemoetkoming, 1989 – 2016

0 200 400 600 800 1000 1200

2016 euros

IVT cat A IVT cat B IVT cat C Bron: KOWESZ (Centrum voor Sociaal Beleid, 2016)

Noot: zie noot bij tabel 1 voor de verklaring van de verschillende gezinscategorieën.

Hoofdstuk 7

OVERZICHT VAN DE NON TAKE-UP DOOR

In document IN BELGIË (pagina 188-196)