• No results found

Opvolging van andere mensenrechtenverdragen

In document IN BELGIË (pagina 172-176)

HANDICAP, DISCRIMINATIE EN ARMOEDE

4. Rapportage op internationaal vlak en aanbevelingen

4.2. Opvolging van andere mensenrechtenverdragen

Vanuit hun verschillende werkzaamheden werken Unia en het Steunpunt tot bestrijding van armoede ook mee aan de opvolging van andere mensenrechtenverdragen. We geven hier twee processen mee waar ook een link werd gelegd naar personen met een handicap.

4.2.1. Opvolging van het Verdrag inzake de rechten van het Kind

In het parallel rapport van Unia, Myria en het Steunpunt tot bestrijding van armoede over het vijfde en zesde periodieke rapport van België aan het VN-kinderrechtencomité in het kader van artikel 44 van het Verdrag inzake de rechten van het Kind wordt gewezen op de link tussen kinderen die leven in gezinnen in armoede en het buitengewoon onderwijs.

De oververtegenwoordiging van leerlingen uit arme gezinnen in het buitengewoon onderwijs kan niet uitsluitend toegewezen worden aan eventuele specifieke onderwijsbehoeften. Deze studieoriëntering heeft een enorme impact op de verdere schoolloopbaan van deze leerlingen en hun mogelijkheden voor verdere opleiding en voor hun tewerkstellingskansen.De recente Onderwijsbarometer van Unia heeft in elk geval de problematiek bevestigd.

In het parallel rapport wordt aanbevolen om de redenen voor deze oververtegenwoordiging verder te onderzoeken, en om zowel het lager als secundair onderwijs te versterken om dergelijke doorverwijzingen zo veel mogelijk te beperken.

4.2.2. Universeel periodiek onderzoek door de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties

Het Universeel Periodiek Toezicht (UPR – Universal Periodic Review) is een toezichtsmechanisme dat bestaat uit een periodieke analyse van de mensenrechtensituatie in de 193 lidstaten van de VN. Het betreft een vorm van controle door peers, een toezicht van lidstaten op andere lidstaten, onder auspiciën van de Mensenrechtenraad.

Elke lidstaat dient een vierjaarlijks rapport op te maken over de mensenrechtensituatie in zijn land. De evaluatie zelf gebeurt in de werkgroep voor het Universeel Periodiek Toezicht, samengesteld uit 47 leden van de Mensenrechtenraad. Hun rapport wordt doorgestuurd naar de Mensenrechtenraad. De Mensenrechtenraad kan beslissen of er een follow-up noodzakelijk is.

Zowel Unia als het Steunpunt tot bestrijding van armoede hebben een bijdrage120 geleverd in het kader van dit Universeel Periodiek Toezicht, bij het tweede (en meest recente) Belgisch nationaal verslag. Hierbij werd onder andere gewezen op de moeilijke

120 Universeel periodiek onderzoekdoor de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties. Tweede cyclus – 24e zitting. Compilatie van de bijdragen, http://www.armoedebestrijding.be/publications/UPD.pdf

toegang tot justitie voor groepen in precaire situaties, waaronder ook personen met een handicap. De afgelopen jaren werden immers verschillende maatregelen getroffen die de financiële drempel voor de toegang tot justitie verder hebben verhoogd:

• De verhaalbaarheid van de kosten en erelonen van advocaten: dit betekent dat de verliezende partij de kosten en erelonen van de advocaten van de winnende partij voor haar rekening moet nemen. Vanuit het veld vangen we signalen op dat personen die over beperkte middelen beschikken, ervan afzien om hun rechten te laten gelden. Ze doen dit uit vrees dat ze bovenop de kosten voor hun eigen advocaat ook nog die van de tegenpartij moeten betalen, ook al heeft de rechter de mogelijkheid om de rechtsplegingsvergoeding tot een symbolisch bedrag te beperken wanneer de verliezende partij juridische bijstand geniet.

• Einde van de vrijstelling van de btw op de erelonen van advocaten: de kosten die op de klanten worden verhaald, stijgen hierdoor met 21 %.

• De afschaffing van het onweerlegbaar vermoeden van behoeftigheid (met uitzondering van dringende procedures): de automatische toekenning van de juridische bijstand voor de meest kwetsbare personen (bijstandsgerechtigden, personen in collectieve schuldenregeling enz.) valt weg.

• De hervorming van het systeem voor juridische tweedelijnsbijstand: met de invoering van remgeld, een forfaitair bedrag voor de aanwijzing van een advocaat en voor de gerechtelijke procedure. De invoering van het remgeld werd ondertussen vernietigd door het arrest van het Grondwettelijk Hof van 21 juni 2018, nr. 6596 en 6598.

• Verhoging van de griffierechten. In zijn advies wijst de Raad van State op een mogelijke schending van het recht tot toegang tot justitie bij gebrek aan link tussen de financiële draagkracht van de rechtzoekende en de schatting van de waarde van de vordering die bepalend is voor het vastleggen van het bedrag van de griffierechten. Ondertussen zijn de griffierechten twee maal verhoogd.

Het spreekt vanzelf dat de toegang tot justitie bijzonder belangrijk is in het kunnen realiseren van zijn of haar rechten en in de strijd tegen de non-take-up van rechten121. Bovenstaande maatregelen hebben een belangrijke impact op de kostprijs van deze toegang. Er wordt in het rapport dan ook onder andere voorgesteld om personen die aanspraak kunnen maken op juridische tweedelijnsbijstand buiten de werkingssfeer te houden van de wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat.

121 Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting (2017). Armoede en ineffectiviteit van rechten. Non-take-up van rechten, Brussel, die Keure, http://bit.ly/2Cr9iP8

5. Conclusies

De kwestie van de discriminatie van personen met een handicap en van het verband met de armoedesituatie waarin de meesten van hen leven, blijft een belangrijke uitdaging voor alle Belgische overheden. Het criterium 'handicap' is nog steeds het tweede criterium waarvoor burgers een beroep doen op Unia, na de 'raciale' criteria, en kent net als de criteria 'vermogen' en 'sociale afkomst' van jaar tot jaar een opmerkelijke stijging.

We hebben ook gewezen op de interactie tussen armoede en discriminatie en de manier waarop Unia en het Steunpunt tot bestrijding van de armoede elkaar aanvullen in hun werking, met procedures en processen voor klachtenbehandeling, overleg en aanbevelingen.

Er is sprake van wettelijke bescherming zowel op internationaal vlak, met name door het Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap en andere mensenrechtenverdragen, als nationaal, via de antidiscriminatiewetgeving.

De principes die zijn ingegeven door het Verdrag – de participatie aan en de inclusie in de maatschappij, de individuele zelfstandigheid, inclusief de vrijheid om eigen keuzes te maken – zijn min of meer gedwongen verwerkt in nieuwe beleids- en wetgevende initiatieven. De hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en de instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, is hier een goed voorbeeld van. De nieuwe regeling is gebaseerd op het Verdrag en gaat uit van het principe dat de onbekwaamheid de uitzondering moet blijven en de bekwaamheid de regel.

Dit laatste voorbeeld geeft echter ook de beperkingen op het vlak van de uitvoering van rechten van personen met een handicap op het terrein aan. Welke vredegerechten beschikken immers over de passende opleiding en over voldoende menselijke en financiële middelen om de wettelijke doelstelling te bereiken? Tegelijkertijd hebben we vastgesteld dat armoedesituaties ook aanleiding kunnen geven tot de toepassing van deze status, wat als een ingrijpende beperking van de vrijheid van de betrokkenen kan worden gezien. Het lijkt dus belangrijk om de mogelijkheden van deze status ter verbetering van de individuele autonomie te evalueren.

Personen met een handicap zijn in feite nog niet erkend als werkelijke rechtssubjecten.

Dit toont aan dat een loutere goedkeuring van wettelijke bepalingen niet volstaat.

Er moeten ook doeltreffende en geschikte maatregelen worden genomen om de hele maatschappij bewust te maken van de situatie van personen met een handicap en van de barrières waarmee zij elke dag opnieuw worden geconfronteerd. Barrières die hen verhinderen om voluit deel te nemen aan de maatschappij op voet van gelijkheid met de anderen en om hun burgerschap ten volle uit te oefenen.

De bespreking van de bewindvoering heeft ook aangetoond hoe een armoedesituatie (van een persoon met een handicap) kan leiden tot het invoeren van zo'n maatregel, waarbij de keuzevrijheid van een persoon – die reeds onder zware druk staat in zijn armoedesituatie – drastisch wordt ingeperkt.

Het gebrek aan keuzevrijheid speelt ook een rol in het thema van het samenwonen. We stellen vast dat het statuut van samenwonende in de verschillende reglementeringen de personen straft, door een uitkering in te trekken of te verlagen of door bepaalde voordelen te schrappen, en dit terwijl samenwonen hun situatie net zou kunnen verbeteren.

De noodzaak om de nefaste effecten van armoede op personen met een handicap te bestrijden, waarop werd gewezen in 2006 in de preambule van het VRPH, blijft daarom brandend actueel, net als talrijke aanbevelingen van Unia en van het Steunpunt tot bestrijding van armoede.

Hoe kan men strijd leveren tegen de bestaansonzekerheid van personen met een handicap in de wetenschap dat de toegang tot de arbeidsmarkt voor de meesten van hen een cruciale uitdaging blijft? Ze hebben het moeilijk om hun bekwaamheid te doen erkennen en om hun recht op redelijke aanpassingen uit te oefenen. Als sommigen er dan al in slagen een baan te vinden in een gewone arbeidsomgeving, dan moeten ze nog toegang krijgen tot hun werkplek ... Zonder het aannemen van een langetermijnstrategie gericht op het invoeren van een inclusief onderwijssysteem, zullen veel jongeren met een handicap bovendien het risico lopen op bestaansonzekerheid.

Ten slotte moeten er voor personen die leven van een tegemoetkoming voor personen met een handicap dringend beleids- en wetgevende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat deze uitkeringen een behoorlijke levensstandaard mogelijk maken conform de eisen van artikel 28 (Behoorlijke levensstandaard en sociale bescherming) van het VRPH.

Hoofdstuk 6

EEN ANALYSE VAN DE GENEROSITEIT

In document IN BELGIË (pagina 172-176)