• No results found

Extra kosten van personen met een beperking

In document IN BELGIË (pagina 95-99)

HANDICAP, ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING

4. Extra kosten van personen met een beperking

Armoede meten bij personen met een handicap op basis van de Europese armoedemaat is problematisch omdat zij vaker extra kosten hebben omwille van hun handicap. Die zorgen ervoor dat zij met hetzelfde bedrag dus een minder hoge levensstandaard kunnen realiseren.

4.1. De extra kost van een handicap

Tibble (2005), Stapleton (2008) en Mitra et al. (2017) voerden een review uit over bestaand onderzoek naar wat ze de ‘kostprijs van een handicap’ noemen. Tibble (2005) stelt dat de kosten van personen met een handicap om dezelfde levensstandaard te behouden als een vergelijkbaar persoon zonder handicap, worden bepaald door drie factoren: (1) de extra behoeften, (2) de beschikbaarheid van specifieke diensten voor personen met een handicap en (3) het effect van de handicap op het inkomen.

De extra behoeften kunnen sterk verschillen naar gelang van de graad van beperkingen en het type handicap. De beschikbaarheid van diensten wordt sterk bepaald door het soort beleid dat een land, regio of lokale overheid voert. Met het effect van de handicap op het inkomen wordt bedoeld dat de handicap gevolgen kan hebben voor

het vermogen van de gehandicapte om te werken en bijgevolg op het verkregen inkomen uit arbeid.

Kosten kunnen op verschillende manieren worden geclassificeerd (zie Tibble, 2005).

Zo kan men een onderscheid maken tussen specifieke of speciale kosten (specifiek omwille van de handicap) en additionele of bijkomende kosten (kosten voor goederen en diensten die iedereen nodig heeft, maar gehandicapten in grotere mate). Ook kan een onderscheid gemaakt worden tussen eenmalige en terugkerende kosten. Een handicap kan zowel directe kosten als indirecte kosten met zich meebrengen. Directe kosten zijn uitgaven om een behoefte te vervullen die ontstaat als gevolg van de handicap, bv. kosten voor medicijnen.

Indirecte kosten hebben betrekking op een vermindering van het financieel vermogen of het algemeen welzijn als gevolg van de handicap. Ten slotte kan men zowel kijken naar de potentiële kosten (de kosten wanneer alle behoeften van de persoon met een handicap zouden worden vervuld) als naar de gerealiseerde kosten (de werkelijke, aan de handicap verbonden uitgaven).

4.2. Het meten van de extra kost

In de literatuur zijn vier methodologische benaderingen te vinden die allen beweren de kost van een handicap te meten, namelijk de subjectieve, comparatieve, budgetstandaard en Standard of Living benadering. In deze vier benaderingen is het onderscheid tussen kosten en uitgaven niet altijd even duidelijk.

Vanuit de subjectieve benadering vraagt men aan personen met een handicap wat de extra uitgaven zijn. Het totaal hiervan vormt een schatting van de gerealiseerde bijkomende uitgaven omwille van de handicap. De subjectieve benadering heeft als nadeel dat het opgeven van die bijkomende uitgaven een moeilijke opgave is, zeker voor kwetsbare doelgroepen. Daarnaast zijn de gemaakte uitgaven afhankelijk van het inkomen. Meer uitgaven aan handicap gerelateerde goederen en diensten betekent automatisch minder uitgaven aan gewone goederen en diensten. Als gevolg van dit compensatiemechanisme leidt de schatting van de gerealiseerde uitgaven vaak tot een onderschatting van de totale kost van een handicap.

Tegelijkertijd is het mogelijk dat personen met een handicap minder uitgaven hebben, omdat ze recht hebben op een extra tussenkomst van de overheid (bv. statuut verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering). Door enkel bijkomende uitgaven te bevragen blijft dit buiten beeld. De comparatieve benadering vergelijkt het uitgavenpatroon van vergelijkbare personen met en zonder handicap. Aan respondenten wordt bijvoorbeeld gevraagd om een maand lang een huishoudboekje bij te houden waarin alle uitgaven gedetailleerd worden opgeschreven. Het verschil in uitgaven tussen personen met en zonder handicap geeft de kost van de handicap. Deze benadering kan alleen gebruikt worden om de gerealiseerde uitgaven te meten, niet de potentiële uitgaven.

In de budgetstandaard benadering wordt gepeild naar de behoeften van personen met een handicap (Hirsch en Hill, 2016). Er worden focusgroepen georganiseerd die een uitgebreide lijst van artikelen samenstellen die nodig zijn voor een acceptabele levensstandaard. Op basis daarvan wordt het benodigde inkomen berekend. Een nadeel van deze benadering is dat levensstandaard vaak niet duidelijk wordt gedefinieerd.

Ook kost het vaststellen van de lijst artikelen veel tijd. Deze methode kent de laatste 10 jaar in België een sterke opgang in het armoedeonderzoek (zie bv. Storms et al.

2016), maar hierin is slechts beperkte aandacht voor handicap.

Net zoals bij de comparatieve benadering vindt bij de ‘Standard of Living’ benadering een vergelijking plaats tussen personen met en zonder handicap. Het verschil tussen beide benaderingen is dat bij de comparatieve benadering de uitgavenpatronen van de twee groepen worden vergeleken, terwijl bij de Standard of Living benadering wordt gefocust op de levensstandaard. Deze benadering onderzoekt of personen met een handicap een lagere levensstandaard hebben dan personen zonder handicap, vertrekkend van hetzelfde inkomen. Indien een lagere levensstandaard wordt vastgesteld, wordt dit de kost van de handicap genoemd.

Onderstaande figuur toont een mogelijke relatie tussen inkomen, levensstandaard en de aanwezigheid van personen met een beperking. In deze voorstelling is het zo dat op elk niveau van het huishoudelijk inkomen, een persoon met een handicap een lagere levensstandaard heeft dan een persoon zonder handicap. De lijn AB meet de achteruitgang in huishoudelijk inkomen als gevolg van de kost van de handicap.

Voor het verkrijgen van dezelfde levensstandaard heeft een persoon zonder handicap inkomen A nodig, terwijl een persoon met een handicap inkomen B nodig heeft. B min A geeft dus een schatting van de kost van de handicap.

Figuur 1: ‘De Standard of Living’ benadering

nLevensstandaard

Huishoudelijk inkomen Persoon zonder handicap Persoon met een handicap A

C

B

De ‘Standard of Living’ methode geeft enkel een schatting van de kost van handicap op niveau van het huishouden, zonder te specificeren waaraan die kosten kunnen toegeschreven worden. De kost van handicap wordt in de Standard of Living methode dus onrechtstreeks berekend. Het is geen rechtstreekse bevraging naar de kost van handicap bij de respondenten zelf zoals in de subjectieve benadering. Er bestaat geen gouden standaard voor de selectie en aanmaak van indicatoren die de levensstandaard meten. Er worden in de literatuur dan ook veel verschillende werkwijzen gebruikt om levensstandaard te operationaliseren.

In de afgelopen jaren is gebleken dat de budgetstandaard en de ‘standard of living’

benadering een opgang maken in het wetenschappelijk onderzoek. De budgetstandaard is erg gedetailleerd, maar het grote nadeel is dat er een grote diversiteit van beperkingen is, waardoor er telkens een nieuwe standaard moet berekend worden. De ‘standard of living’ benadering is een stuk eenvoudiger en wordt ondertussen ook gehanteerd in internationaal-vergelijkend onderzoek op basis van de SILC-gegevens. Er is nog geen consensus over de indicator van levensstandaard: het subjectief rondkomen en het bezit van bepaalde of een korf van consumptiegoederen zijn de meest gebruikte maten (Mitra et al. 2017).

4.3. De SOL-benadering toegepast op SILC-data

Armoederisico’s houden geen rekening met de extra kosten verbonden aan de handicap. Recentelijk werd de Standard of living benadering toegepast op de SILC-gegevens door Anton et al. (2016) (zie tabel 5). Er wordt hier gewerkt met de groep van personen met ernstige beperkingen qua dagelijkse activiteiten. Uit tabel 5 blijkt dat het bedrag van de extra kost op jaarbasis verschilt tussen de subjectieve en objectieve indicator. België bevindt zich in het peloton. Op jaarbasis heeft een persoon met ernstige beperkingen in België tussen de 10.000 en 14.000 euro extra nodig om dezelfde levensstandaard te hebben als een persoon zonder handicap. Dit benoemen we als de kost van de handicap.

Opvallend is dat vooral de landen met een lager Bruto Nationaal Product (BNP) ook een lagere extra kost hebben. De studie reikt hiervoor enkele belangrijke argumenten aan. Ten eerste is het zo dat de kost groter wordt indien ook het BNP per capita hoger is, wat betekent dat in rijkere landen een handicap leidt tot hogere kosten. Ook hangt het verschil samen met de mate waarin een land sociale uitgaven doet, wat betekent dat overheden via sociale uitgaven de kosten kunnen drukken. Dit verklaart de grote verschillen tussen landen met vergelijkbare sociale uitgaven. Beide vaststellingen wijzen dus op het feit dat de sociale context van een land een duidelijke impact heeft op het inschatten van de extra kost van een handicap.

Tabel 5: De extra kost uitgedrukt in euro op basis van de SOL-benadering aan de hand van twee maten van levensstandaard op basis van SILC-data

Subjectieve

levensstandaard Objectieve

Levensstandaard

België 14.550 10.588

Duitsland 6.802 4.576

Nederland 20.681 9.597

Denemarken 20.555 10.250

Frankrijk 8.761 4.797

Zweden 23.012 15.239

Tsjechië 3.044 2.762

Hongarije 1.294 1.746

Portugal 3.128 2.676

Bron: eigen bewerking van Anton et al (2018)

In document IN BELGIË (pagina 95-99)