• No results found

Maatregelen om niet-gebruik tegen te gaan

In document IN BELGIË (pagina 106-110)

HANDICAP, ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING

6. Onderbescherming: het niet-gebruik van rechten

6.3. Maatregelen om niet-gebruik tegen te gaan

Van Oorschot (1995) benoemt vier generieke maatregelen om niet-gebruik te verminderen: (1) verminder de transactiekosten; (2) schep transparantie over de toekenningsvoorwaarden; (3) vereenvoudig administratieve procedures; (4) verbeter de informatieverstrekking. Steenssens (2007) voegt een proactieve benadering toe. Dit betekent dat de overheid inspanningen doet om de dienstverlening en de rechten tot bij de gebruiker te brengen, in plaats van passief te wachten totdat de potentiële gebruiker een vraag stelt. Een recent onderzoek van Boost et al (2018) benadrukt het belang van outreachend en proactief werken in de strijd tegen onderbescherming. In Vlaanderen schrijft het nieuwe decreet lokaal sociaal beleid voor dat de strijd tegen onderbescherming dient gevoerd te worden door het Geïntegreerd Breed Onthaal (GBO), een samenwerkingsverband tussen de OCMW’s, de CAW’s en de sociale diensten van de mutualiteit.

Outreachend en proactief werken zijn de sleutelprincipes van het GBO. Het gaat hier om het opzoeken van ‘moeilijk bereikbare’ en hulpbehoevende burgers die geen gebruik maken van het bestaande aanbod van hulp- en dienstverlening. Het gaat bijgevolg niet uitsluitend om burgers die nog niet gekend zijn, maar eveneens om individuen die door een velerlei aan redenen zijn afgehaakt of hun vertrouwen in hulp- en dienstverlenende organisaties hebben verloren (Andersson, 2013). Het uitbouwen van deze contacten en het aanknopen van relaties met maatschappelijk kwetsbare groepen gebeurt in diverse settingen en situaties (Mikkonen et al., 2007). Een gedeeld kenmerk van deze plaatsen van ontmoeting is dat ze niet plaatsvinden binnen de bestaande sociale voorzieningen maar zo veel mogelijk in de leefomgeving van burgers. Het kan gaan om de thuisomgeving, maar ook om een ontmoetingscentrum, op straat, in een café enz.

Hierdoor is het noodzakelijk dat outreachende sociaal werkers weten waar en hoe ze best aansluiting kunnen vinden bij de leefwereld van de vooropgestelde doelgroep(en), maar ook dat ze de nodige vaardigheden bezitten om in dergelijke informele contexten

duurzame contacten te leggen (Andersson, 2013). Het leggen van contacten is echter geen doel op zich, maar is een middel om de noden van onderbeschermde groepen te verkennen, het hulp- en dienstverleningsaanbod proactief naar deze burgers te brengen en op die manier een menswaardig bestaan te realiseren. Wanneer outreachers echter de nodige ondersteuning of hulpverlening niet rechtstreeks of eigenhandig kunnen voorzien in de naaste omgeving van burgers, fungeren ze als verbindingsfiguur tussen cliënten en het bredere hulp- en dienstverleningsaanbod.

Een andere manier van proactief werken is om rechten toe te kennen op basis van het kruisen van verschillende soorten van administratieve gegevens. Het verbinden van die gegevens laat toe om automatisch sociale rechten toe te kennen. Maar zelfs dan is het noodzakelijk dat de persoon in het verleden al toegang heeft gekregen tot bepaalde rechten, waardoor hun gegevens ook in administratieve databanken zijn opgenomen. In dat opzicht biedt een proactieve benadering heel wat mogelijkheden, maar men mag niet uit het oog verliezen dat ook dit geen waterdichte oplossing is en best aangevuld wordt met outreachend werken.

De GBO’s hebben dus als uitdrukkelijke opdracht om situaties van onderbescherming op te sporen. In één van de experimentele GBO-projecten, opgezet door het OCMW van Gent hebben sociaal werkers op basis van gegevens van de Kruispuntbank van Sociale Zekerheid (KSZ) personen met een tegemoetkoming geïdentificeerd en aan huis bezocht. Aan de hand van een lijst met 30 sociale voordelen bekeken de sociaal werkers of deze personen al hun rechten uitputten. Dit bleek verre van het geval te zijn. Dit voorbeeld bewijst dat situaties van gebruik en niet-gebruik zich kunnen voordoen bij dezelfde persoon: wel toegang hebben tot de IVT maar niet tot de daaraan verbonden sociale voordelen.

Ook de hulpverleners in Brussel bepleiten een centraal info- en onthaalpunt om mensen op weg te helpen in de veelheid van maatregelen en statuten (zie hoofdstuk Noël).

7. Besluit

Uit dit hoofdstuk blijkt dat armoede bij personen met een handicap over het hoofd gezien en onderschat wordt. De Europese en Belgische armoedecijfers op basis van Europese armoedegrens wijzen op substantieel groter risico op armoede bij personen met een handicap. De armoedecijfers van personen met een handicap kennen dezelfde evolutie als de algemene armoedecijfers. In de afgelopen 10 jaar is de situatie van ouderen opvallend verbeterd, terwijl bij personen op actieve leeftijd het armoederisico lichtjes verslechterd is, alhoewel het hier mogelijks niet om een significante verslechtering gaat. Alleszins is België er niet in geslaagd om de kloof tussen personen met en zonder handicap in de afgelopen 10 jaar te verkleinen. België doet het ook opvallend minder goed dan Nederland, Frankrijk en Denemarken, wanneer we kijken naar de landen

die ons omringen. We mogen bovendien niet over het hoofd zien dat in deze cijfers personen die in een collectief huishouden verblijven, niet zijn meegenomen.

De Standards of Living-benadering toont aan dat deze cijfers een onderschatting zijn van de werkelijke armoedecijfers, net omdat personen met een handicap verplicht zijn om een deel van hun inkomen te reserveren voor de extra kosten die met een handicap verbonden zijn. Tegelijkertijd blijft het berekenen van de extra kost van een handicap een methodologische uitdaging. In ieder geval is het zo dat het VN-Verdrag ertoe aanzet om niet louter naar inkomen te kijken maar ook naar deprivatie en maatschappelijke participatie (outcomes).

De situatie van personen met een tegemoetkoming is bijzonder precair. Op basis van de Handilab-studie stellen we vast dat maatschappelijke participatie opvallend lager is en dat de respondenten aangeven dat dit in de eerste plaats te maken heeft met een te laag inkomen. De grootschalige hervorming van het stelsel van tegemoetkomingen die ongeveer een jaar na de Handilab-studie door toenmalig Staatssecretaris Courard werd aangekondigd, is er nooit gekomen. Er zijn in 2018 wel federale aanpassingen gebeurd, meer bepaald om de ‘prijs van de liefde’ in te perken, maar die lijken onvoldoende te zijn om de uitgesproken deprivatie en sociale uitsluiting van deze personen ten gronde aan te pakken.

De toegankelijkheid van uitkeringen en van dienstverlening blijft ondanks alle beleidsinspanningen nog altijd een uitdaging. Het niet-gebruik is niet eenvoudig in te schatten, maar het kwalitatief onderzoek toont wel dat de complexe procedures bijdragen aan het niet-gebruik. Een meer proactieve houding van de overheid in het opsporen van niet-gebruik is dan ook aangewezen om de effectiviteit van het stelsel van tegemoetkomingen te verhogen. De stem van personen met een handicap hierin moet meegenomen worden.

Hoofdstuk 4

DE RE-INTEGRATIE VAN LANGDURIG

In document IN BELGIË (pagina 106-110)