• No results found

empirische opzet

3.4 samenvatting: een oriënterend kader voor de analyse

4.2.3 omvang en gevolgen

Ter illustratie van de aard aan omvang van het thema huiselijk geweld is het zin-nig om hier in te gaan op enkele cijfers.

Wat de Nederlandse situatie betreft, in 2007 werden er in totaal 64.822 incidenten bij de politie gemeld. Er wordt geschat dit ongeveer 10-12 procent van het totaal aantal incidenten betreft, dat is in werkelijkheid veel hoger zou moeten liggen (Movisie, 2009). Dat zou betekenen dat, uitgaande van een totale bevolking van circa 16,5 miljoen, ongeveer vier procent van de Nederlandse bevolking mini-maal eenmini-maal in aanraking is gekomen met huiselijk geweld. Omdat dit echter over één jaar gaat, zeggen deze cijfers niet zoveel. Uit een wat minder recent, maar wel veel aangehaald onderzoek (Janssen et al., 2009; Movisie, 2009) uit 1997, blijkt dat 45 procent van de Nederlanders zelf ooit slachtoffer is geworden van niet- incidenteel huiselijk geweld. De definitie van niet- incidenteel huiselijk geweld in dit onderzoek luidde: ‘een aantasting van de persoonlijke integriteit van het slachtoffer door (ex-)partners, gezins- of familieleden en huisvrienden’. Dit geweld heeft ofwel lichamelijk letsel veroorzaakt, ofwel noemenswaardige gevol-gen gehad, ofwel langer geduurd dan 1 jaar, of is tenminste maandelijks voorge-komen’ (Van Dijk et al., 1997 parafrase van MvL). Hiervan ondervindt 35 procent ingrijpende gevolgen van dit geweld, zoals een scheiding, angst gevoelens en/of depressiviteit en in 21 procent van deze gevallen is de duur van het geweld langer dan vijf jaar. Mannen en vrouwen lijken even vaak slachtoffer te worden, hoewel vrouwen, als het specifiek om partnergeweld gaat, twee keer zo vaak slachtoffer zijn als mannen. Daarnaast is het zo dat 80 procent van alle gevallen van huiselijk geweld wordt gepleegd door mannen (Van Dijk et al., 1997). Lector ‘vrouwen-opvang en huiselijk geweld’ Sietske Dijkstra haalt in haar inaugurale rede een naar haar mening nog steeds gezaghebbend onderzoek uit 1992 aan, dat conclu-deert, dat in heteroseksuele partnerrelaties 1 op en negen vrouwen incidenteel, en 1 op de 10 zelfs stelselmatig en ernstig wordt mishandeld (Dijkstra, 2008). In België lijken deze cijfers hoger te liggen; uit een onderzoek aldaar is gebleken, dat 73 procent van de bevraagde mannen, en 68 procent van de bevraagde vrou-wen op gegeven mo ment slachtoffer is geworden van minimaal een of andere vorm van fysiek en/of seksueel geweld (Bruynooghe, Noelanders, & Opdebeeck, 1998). Echter, de auteurs geven meteen al aan dat hun definitie hiervan een stuk breder is dan de door Van Dijk et al. gehanteerde definitie. Bij ongeveer 78 procent bij de vrouwen, en circa 40 procent van de mannen viel de dader van het geweld binnen de definitie van huiselijk geweld van Van Dijk et al. (Bruynooghe et al., 1998: 96). Dit zou betekenen, dat ongeveer 53 procent van de vrouwen en 30 procent van de mannen volgens dit onderzoek ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. In deze vorm komen de cijfers dus redelijk overeen met Nederland.

Hierbij moet overigens vermeld worden dat dit geweld tegen mannen overwegend buiten de ‘huiselijke kring’ plaats vindt, en het geweld ten opzichte van vrouwen overwegend binnen partnerrelaties voorkomt (Bruynooghe et al., 1998). Dit ver-klaart wellicht ook de verschillen tussen de Nederlandse en de Vlaamse cijfers: bij het Vlaamse onderzoek lijkt in eerste instantie al het geweld waar mensen mee geconfronteerd worden meegenomen te zijn, en niet alleen partnergeweld. Specifiek voor partnergeweld geldt in België in 1998 in ieder geval dat vrouwen veel vaker slachtoffer zijn dan mannen; ongeveer 20 procent tegenover iets meer dan 2 procent (Stals, 2005). Verder blijkt dat het geweld over de jaren toeneemt. In Engeland en Wales blijkt, dat ongeveer 28 procent van de vrouwelijke bevolking sinds hun 16e levensjaar slachtoffers is geweest van ‘domestic violence’. (Helaas wordt deze term in het gebruikte rapport niet gedefinieerd) Dat komt overeen met ongeveer vier en een half miljoen slachtoffer in totaal. Daarnaast is veertien procent van alle geweldsdelicten in Engeland en Wales gerelateerd aan huiselijk geweld (Walker, Flatley, Kershaw, & Moon, 2009). Verder schrijven deze auteurs, dat het bij huiselijk geweld in drie kwart van de gevallen om vrouwelijk slacht-offers gaat, wat het totale percentage inclusief de mannelijke slachtslacht-offers dus rond de 37 procent zou moeten brengen. Wat de aard en ernst van huiselijk geweld in Engeland en Wales betreft blijkt, dat in 63 procent van de ( vrouwelijke) slacht-offers het geweld vaker dan eenmaal voorkwam. Daarnaast is 39 procent van de vrouwen minmaal eenmaal aangevallen met een wapen en was er in 53 pro-cent van de gevallen sprake van wurging (strangulation) (Howarth, Stimpson, Barran, & Robinson, 2009).

Hoewel volgens vrij recente cijfers tachtig procent van het huiselijk geweld wordt gepleegd door mannen, zijn mannen en vrouwen er ongeveer even vaak slacht-offer van. Hierbij is het wel zo, dat vrouwen vaker slachtslacht-offer zijn van seksueel geweld, en mannen juist weer vaker van lichamelijk geweld (Klein Geltink, 2004). Deze laatste verhouding wordt overigens door diverse Amerikaanse onderzoe-kers weersproken (Hollenshead, Dai, Ragsdale, Massey, & Scott, 2006; Milner & Singleton, 2008) of zij gebruiken bij hun onderzoek (bewust) uitsluitend vrou-welijke respondenten (Fisher & Shelton, 2006; Roberts, 2006). Het aantal slacht-offers van huiselijk geweld, hoewel vaak onzichtbaar, is groter dan welke andere geweldsvorm dan ook (Bakker & Goes, 2005). Zo is in Amerika bij 30 procent van alle vrouwen, die bij een geweldsdelict om het leven komen, huiselijk geweld de oorzaak (Fisher & Shelton, 2006).

Deze onzichtbaarheid van de slachtoffers wordt ook wel de ‘dark figure’ genoemd; er wordt geschat dat de huidige statistieken ongeveer slechts een derde van de daadwerkelijke aantal omvat (Roberts, 2006: 526). Roberts noemt als oorzaak voor deze ‘dark figure’ zaken als angst voor (eer-)wraak, schaamte en privacy, maar ook definitiekwesties.

De cijfers, die erop wijzen, dat de plegers van huiselijk geweld overwegend man-nen zijn, klopt met de beeldvorming over huiselijk geweld en wordt wellicht ook nog eens versterkt door de campagnes, die erop gericht zijn om huiselijk geweld te bestrijden, waarin vrouwen en kinderen als slachtoffers worden geportretteerd. Een reden die hiervoor genoemd wordt, is het feit dat mannen minder snel zijn geneigd aangifte te doen (ook weer de ‘dark figure’), en dat veel gevallen van huiselijk geweld door vrouwen, gericht tegen mannen dus niet in de cijfers terug-komen.

4.2.4 aanpak

Dijkstra stelt dat de aandacht voor het thema huiselijk geweld in de laatste twintig jaar enorm is toegenomen. Was huiselijk geweld twintig jaar geleden een pro-bleem, dat maar zeer sporadisch kon rekenen op de aandacht van wetenschappers en beleidsmakers; nu is het ook in de politiek een veelbesproken thema; en moe-ten professionals zich regelmatig publiekelijk hierover verantwoorden (2008). Ze onderscheidt hierbij drie dominante thema’s als het gaat om de publieke belang-stelling voor huiselijk geweld: noviteiten in de aanpak, succesverhalen, en fias-co’s. Anders gezegd: huiselijk geweld kan rekenen op aandacht als er een nieuwe methode wordt geïmplementeerd, als er ergens successen worden behaald in de aanpak, of als er juist weer sprake is van een ‘Savanna’.

Wanneer slachtoffers van huiselijk geweld op zoek gaan naar hulp, zijn er voor deze hulp ruwweg twee kanalen te onderscheiden; hulp via het justitiële apparaat en hulp via de so ciale sector (Hollenshead et al., 2006). Het justitiële apparaat ontvangt met regelmaat kritiek, vooral als het gaat om het niet (kunnen) bescher-men van het slachtoffer. Jain (Jain, 2011) beschrijft casussen waarin slachtoffer herhaaldelijk meldingen deden bij de politie, zonder dat er hierop werd gerea-geerd. Zelfs wanneer een huisverbod (‘restraining order’) door de dader werd genegeerd, leidde dit niet tot een politie-ingreep. Wel ontstaat er in toenemende mate samenwerking tussen en politie en het social werk (zie daarvoor ook bij-voorbeeld het tijdelijk huisverbod, hieronder).

De aanpak van huiselijk geweld is en blijft daarmee problematisch. Het wordt door onderzoekers als lastig ervaren om te komen tot een integrale aanpak van het thema. Tijdens de laatste twee decennia is gepoogd om tot meer kennis en begrip van huiselijk geweld te komen en om op die manier methoden te ontwik-kelen voor de aanpak ervan. Echter, evidence-based benaderingen worden nog steeds als schaars beschouwd (Baird, Gregory, & Johnson, 2011). Enkele van de hierboven reeds aangehaalde referenties beschrijven en evalueren bepaalde pro-jecten om huiselijk geweld aan te pakken. Twee voorbeelden die lijken te ‘werken’ zijn een interdisciplinaire aanpak in een kliniek voor slachtoffers van huiselijk geweld (Fisher & Shelton, 2006) en een initiatief waarin gesprekssessies worden gevoerd met plegers van huiselijk geweld, zowel individueel als met eventuele partners en/of andere familieleden (Milner & Singleton, 2008).

In het algemeen richten de methodieken, gericht op hulp aan slachtoffers van huiselijk geweld, zich op een viertal zaken (Janssen et al., 2009). Het gaat op de eerste plaats om het bespreekbaar maken van het geweld en het uit de taboe-sfeer halen hiervan. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de verwerking van en omgang met de opgedane ervaringen, die niet zelden traumatisch van aard zijn. Ook empowerment, in de zin van het herstellen van de eigenwaarde en autonomie van het slachtoffer, wordt als benaderingswijze vaak ingezet. Jacobs en Halsema (2002) noemen als voorbeeld hiervan een praatgroep in de vrouwenhulpverle-ning, waarbij de wekelijkse sessies beginnen met een rondje, waarin de aanwezige vrouwen iets van de afgelopen week moeten vertellen waar ze trots op zijn. Ten slotte wordt er in de methodieken altijd aandacht besteed aan het doorbreken van het isolement van het slachtoffer (maar ook van het systeem) en het zorgen voor herstel, wegen naar een betere situatie en verbondenheid.

de ashg’s

Een belangrijke innovatie in Nederland – in de organisatorische zin van  het woord  – was het in 2002 in het leven roepen van de zogeheten Algemene Steunpunten Huiselijk Geweld (ASHG’s). Gemotiveerd vanuit een kabinets-besluit om huiselijk geweld te beschouwen als een publieke zaak, die de hoog-ste prioriteit verdient, werd er besloten tot een integrale ketenaanpak van het probleem. Belangrijke ketenpartners hierbij waren de politie, jeugdzorg, GGZ, vrouwenopvang en maatschappelijke hulpverlening (Goes & van Beek, 2009). De ASHG’s willen een laagdrempelige, eerstelijns voorziening zijn voor slacht-offers van huiselijk geweld, maar zeker ook voor daders, toeschouwers of andere betrokkenen. Ze vormen daarmee de front office van de aanpak van huiselijk geweld in Nederland, daarnaast fungeren ze als coördinatiepunt en als regisseur van de ketenaanpak van huiselijk geweld (Janssen et al., 2009).

Enkele jaren geleden deed het Verwey­Jonker Instituut een evaluerend onder-zoek naar ‘De meerwaarde van het Advies – en Steunpunt Huiselijk Geweld in Nieuw-West’ (Wentink, Goderie, & Nieborg, 2006). Hierbij kwam onder andere naar voren dat het ASHG inderdaad als ‘laagdrempelig’ werd ervaren. Voorzieningen voor vrouwenopvang worden nogal eens – overigens om terechte redenen – ‘ verstopt’, zoals bijvoorbeeld de Blijf-van-mijn-lijfhuizen. Doordat het ASHG duidelijk vindbaar is, compleet met naambordje op de deur, draagt het volgens de auteurs ook bij aan het doorbreken van de taboesfeer rondom huiselijk geweld en het bespreekbaar maken ervan. Deze laagdrempeligheid blijkt ook uit de ‘vrije inloop’. Regelmatig komen er cliënten binnen zonder dat er contact is geweest of zonder een afspraak met een van de medewerkers.

Daarnaast wordt de vernieuwende aanpak geroemd. Met de invoering van de ASHG’s is de capaciteit om de problematiek aan te pakken duidelijk groter gewor-den. Zo kan er in toenemende mate outreachend worden gewerkt (zie ook hier-onder), waardoor meer cliënten kunnen worden bereikt. Dit vergroot volgens de auteurs ook de betrokkenheid van de professionals bij hun cliënten; het leidt tot

een ‘vinger aan de pols’ – benadering (2006: 14). Daarnaast wordt het feit bena-drukt, dat er met de komst van het SHG nu één herkenbaar loket is voor diverse achterliggende problematiek. Hiermee worden cliënten minder van het kastje naar de muur gestuurd, worden zij minder heen en weer geschoven tussen de verschillende ketenpartners. De professionals bij het SHG zijn, zoals ze ook in het empirische deel van dit onderzoek in Eindhoven zullen zijn, vaak werkzaam in een rol als casemanager, waarbij ze als contact – en doorverwijspersoon tussen de cliënt en de verschillende ketenpartners fungeren.

Een ander punt dat door de onderzoekers werd gesignaleerd, is het feit, dat steeds meer plegers van huiselijk geweld zich melden. Het SHG dat werd onderzocht, biedt ook een speciaal traject voor plegers van huiselijk geweld, om te voorkomen dat ze op een wachtlijst terecht komen. Wanneer een pleger zich meldt, wil men hier direct behandeling inzetten, en niet afhankelijk zijn van beschikbare behan-delplaatsen bij bijvoorbeeld de forensische psychiatrie. Dit heeft ook te maken met de systeemgericht aanpak, welke wordt voorgestaan door de SHG’s: het in kaart brengen van familie en betrokkenen rondom slachtoffer, en hier zo nodig hulp bieden. “Bringing in the family’, zoals Dijkstra (2008) het ook wel omschrijft.

outreachende aanpak

We benoemden hierboven al, dat – mede met de komst van de SHG’s – er meer nadruk komt op de outreachende attitude, die professionals zouden moeten heb-ben. De nadrukkelijke vraag om deze attitude te verstevigen klinkt overigens niet alleen bij de aanpak van huiselijk geweld, ze is sectorbreed te horen (zie bij-voorbeeld Van der Lans et al., 2003; Van Doorn, Etten, & Gademan, 2008). Van Doorn en Karmakers beargumenteren, dat een outreachende attitude van groot belang is bij de aanpak van huiselijk geweld (2010). Waar het bij een outreachende attitude volgens hen op de eerste plaats om gaat, is het hanteren van een ruime en inclusieve opvatting van de taak of functie. ‘Hokjesdenken’, denken vanuit dichtgetimmerde procedures en protocollen past volgens hen niet binnen een outreachende attitude. Daarnaast is het bij een outreachende attitude van groot belang om het systeem van de cliënt in kaart te brengen, en te houden. Dat lijkt evident: outreachend werken betekent ‘op pad’ gaan en de cliënten opzoeken. Hiermee komt men dus logischerwijs ook in aanraking met het systeem. Maar outreachend werken is meer dan dat: vaak is huiselijk geweld het gevolg, of het brandpunt van een aantal achterliggende thema’s in het systeem van slachtoffer en dader, zoals verslaving, opvoedproblemen, schulden of psychiatrische proble-matiek. Dit vraagt van de professionals, dat ze snel kunnen signaleren, snel ver-banden kunnen leggen, en ook vaak verver-banden tussen zaken die niet expliciteert worden uitgesproken. Professionals, die zich bezig houden met huiselijk geweld, moeten met andere woorden in staat zijn om de problemen achter de problemen (achter de problemen) in kaart te kunnen brengen.

Een ander belangrijk aspect van een outreachende attitude is volgens Van Doorn en Karsmakers het feit, dat de professionals zich voortdurend ook te verhouden hebben tot hun eigen organisatie, en hun ketenpartners. Outreachend werken is ook netwerken; je begeeft je op andermans terrein, of loopt in ieder geval een weloverwogen risico dit te doen, en dit betekent dat voortdurende afstemming noodzakelijk is. Outreachend werken is ook proactief werken, en hiervoor is een zekere sensitiviteit ten opzichte van de ketenpartners van belang. En ten slotte wordt bij een outreachende attitude de samenleving nadrukkelijk als (indirecte) cliënt meegenomen. Huiselijk geweld is niet alleen een probleem voor slacht offer en de pleger, maar kan ook overlast veroorzaken voor de directe omgeving. Een outreachende benadering vereist dat ook deze samenleving het probleem onder-kent, en uit de taboesfeer haalt.

Professionals ‘komen en gaan’, zo schrijft Dijkstra (2007). Hiermee bedoelt ze, dat de inbreng en invloed van professionals op gezinnen vaak fragmentarisch en tijdelijk van aard is. Probleemgezinnen zien vaak in korte tijd veel hulpverleners, die elk een stukje van de totale problematiek adresseren, waardoor deze hulp-verleners een fragmentarisch blik hebben. Dit maakt de communicatie tussen de verschillende diensten kwetsbaar. Collega’s werken onwetend langs elkaar heen. Een “vuistdik dossier” (2007: 165) biedt geen garantie voor goede hulpverlening. Een outreachende attitude, zoals hierboven omschreven, in termen van proactief werken, inclusiviteit en systeembenadering, kan dan soelaas bieden.

wet tijdelijk huisverbod

Eén van de meest recente Nederlandse innovaties in de aanpak van huiselijk geweld is het instellen van het zogeheten tijdelijk huisverbod (januari 2009). Dit huisverbod houdt in, dat de dader voor een periode van – in eerste instantie – tien dagen – zijn/haar huis niet mag betreden. Tevens mag er in die periode geen con-tact zijn met het slachtoffer en eventuele kinderen. Doel van het huisverbod is het faciliteren van een ‘afkoelperiode’ voor alle partijen en, om in de tijd waarin het huisverbod van kracht is, een vliegende start te maken met de noodzakelijke zorg en behandeltrajecten. Het huisverbod kan eventueel door de plaatselijke burge-meester worden verlengd tot een periode van maximaal vier weken.

Deze wet is in 2009 landelijk van kracht gegaan. Ook in Eindhoven wordt er sindsdien mee gewerkt. In de eerste vier maanden van 2009 zijn er in Eindhoven op deze manier meer dan twintig huisverboden opgelegd. Het opleggen en effec-tueren van een tijdelijk huisgebod gaat in Eindhoven als volgt: De eerste stap is altijd een melding van huiselijk geweld, die binnenkomt bij de politie. Ter plekke beoordeelt de politie de situatie en bepaalt of er wel of niet wordt overgegaan tot het opleggen van een huisverbod. Indien er een huisverbod wordt opgelegd, dan reikt de politie – in samenwerking met de dienstdoende hulpofficier van justi-tie – aan de betrokkenen een beschikking uit, vordert ze de huissleutels van de uithuis geplaatste in en informeert de betrokkenen over de aanpak. Tegelijkertijd schakelt de politie de hulpverlening in: de casemanager vanuit Welzijn Eindhoven

is (ook buiten kantooruren) binnen één uur ter plaatse. In het kader van de veilig-heid blijft de politie ter plaatste, in ieder geval tot de uithuisgeplaatste zich niet meer in de buurt van de woning bevindt en, indien noodzakelijk, ook daarna. Het idee achter deze aanpak is, dat de politie (handhaving en openbare veilig-heid) in samenwerking met Welzijn Eindhoven (hulpverlening) tot een gezamen-lijke aanpak komen, gebruikmakend van elkaars expertise en mogelijk heden. De politie is ter plaatse nodig voor de veiligheid, als contactpersoon met het O.M. en soms ook als ‘breekijzer’. Welzijn Eindhoven is er voor de opvang van slachtoffer(s), maar ook voor de pleger. Bij een uithuisplaatsing wordt er ,altijd in overleg met de uithuisgeplaatste, op zoek gegaan naar passend onderdak. Dat kunnen familie of vrienden zijn, maar ook bijvoorbeeld de crisisopvang van Neos, de lokale instelling voor maatschappelijke opvang, behoort tot de mogelijkheden. In het empirisch deel van dit hoofdstuk zal een getailleerde beschrijving volgen van een praktijkvoorbeeld van een Tijdelijk Huisverbod.