• No results found

empirische opzet

5.5 leicester: leicester anti-social behaviour unit

De Leicester Anti-Social Behaviour Unit (Lasbo) is een organisatie in Leicester, gelieerd aan de plaatselijke gemeente, die als belangrijkste doelstelling heeft het terugdringen van anti­social behaviour (overlast). Typen van overlast waar de organisatie zich onder andere op richt zijn, volgens de eigen site, geluidsoverlast, overlastgevende huisdieren, drugsmisbruik, vandalisme en verbaal geweld. De observaties hier hebben plaatsgevonden in mei 2010.

Het hoofdkantoor van Lasbo is gevestigd in een onopvallend kantorenpand aan de rand van de stad. Er staat aan de buitenkant nergens aangeven dat dit het kantoor is van Lasbo. De reden hiervoor heeft te maken met vertrouwelijkheid en veiligheid. Een medewerkster van de street-based teams (later meer over deze teams) licht dit verder toe: “Our real office is in the streets, there is no need for people to know where our office is based”. De ochtend begint met een gesprek met Jennie Skalding, de coördinator van ‘Challenge and Support’, een noemer waaronder diverse activiteiten van Lasbo vallen, alle gericht op het voorkomen en aanpakken van overlast. Voor de term ‘Challenge and Support’ is gekozen om de tweeledigheid van het werk te benadrukken. Aan de ene kant worden plegers van overlast (Lasbo richt zich vooral op kinderen vanaf 11 jaar en jongvolwassenen) en hun gezinnen ge-’challenged’ om hun gedrag te verbeteren. Dat kan gebeuren door middel van ‘adviesbrieven’ aan de ouders (“tell your child to behave!, or…”),

voorwaardelijke ASBOs of andere dwangmiddelen. Daarnaast, en tegelijkertijd, is er ook ‘Support” – ondersteuning – voor daders, slachtoffers en hun omgeving. Jennie vertelt dat Lasbo bestaat uit twee ‘poten’. De ene poot, die rechtstreeks onder Jennie valt, bestaat onder andere uit de ‘Think Family Workers’ en de ‘Street-Based Teams’. De andere poot valt onder haar collega Jo Russel, senior investigator bij Lasbo. Hieronder vallen een aantal medewerkers, die zich vooral bezig houden met onderzoek naar anti-social behaviour, en dan vooral de ‘legal issues’ die hiermee verband houden. Kort gezegd is volgens Jennie de taak van de eerste ‘poot’ van Lasbo om te voorkomen, dat de doelgroep in de ‘tweede’ poot terechtkomt. Dit is te illustreren met onderstaande figuur, de ‘continuum of need’. Kinderen die zich in het linker kwadrant van de cirkel bevinden (Tier 1) hebben, naast de ‘normale’ voorzieningen als school en sportverenigingen, geen extra voorzieningen nodig. Naarmate er echter verder naar rechts wordt bewogen op deze halve cirkel, zal het bewuste kind of jongvolwassene meer specialistische aandacht (of straf) nodig hebben. De eerste poot van Lasbo richt zich vooral op Tier 1 en 2a (de volledige linkerhelft van de cirkel), de tweede poot op Tier 2b. Vanaf Tier 3 gaat het veeleer om daadwerkelijk crimineel gedrag, en niet meer om overlast.

Afbeelding 5.2 ‘Continuum of need’

Bij dit punt in ons gesprek blijkt dat ook hier discussie plaatsvindt ten opzichte van het begrip overlast. Jennie noemt een voorbeeld in Beaumont Leys, een wijk in Leicester. Hier is recentelijk een groepje van vier jongens (11-13 jaar) actief geworden als zelfbenoemde ‘gang’. Ze zorgen voor veel overlast in het plaatselijke winkelcentrum. Ze vallen voorbijgangers lastig en er sneuvelen nogal eens wat

ruiten sinds ze actief zijn. Volgens Jennie is precies bij deze groep de vraag aan de orde: is dit nog overlast, of gaat het hier om daadwerkelijk crimineel gedrag? Interessant bijeffect van deze vraag: van het antwoord erop hangt af wiens pro-bleem deze jongens zijn, op wiens caseload ze terecht gaan komen (in dit geval dus bij de politie / justitiële inrichting, of bij het sociaal werk). De assessments op basis waarvan de daders in de categorieën worden ingedeeld, blijken zodanig manipuleerbaar te zijn, dat er in wezen met dader ‘heen en weer’ kan worden geschoven op de halve cirkel.

We zien dat ook hier de ambiguïteit van het begrip overlast speelt. Het schema kan gezien worden als een poging om structuur in deze ambiguïteit te brengen, om bijvoorbeeld overlast en crimineel gedrag organisatorisch van elkaar te schei-den. De professionals trachten om structuur in hun werk te krijgen door middel van deze en vergelijkbare schema’s, net zoals we dat bij huiselijk geweld zagen. Het blijft echter ingewikkeld om dit te bewerkstelligen. Dat kan verklaard wor-den vanuit de street-level theorie, maar het concept van normatieve professio-naliteit levert hier ook inzichten voor. Professionals in de sociale sector werken met mensen en hiermee is dit werk onlosmakelijk verbonden met (conflicterende) normen. De stroomschema’s, echter, gaan veelal over feiten, over kenmerken en over causale relaties. Normatieve professionaliteit pleit daarentegen juist voor het belang van de dialoog; om het loslaten van patronen wanneer de praktijk daarom vraagt, en om creatief en pro-actief te kunnen reageren op een gegeven situatie. De normatieve professional durft zichzelf de vraag te stellen: “ga ik het aan of ga ik het uit de weg?” (G. Jacobs, 2008: 49). Tonkens (2006) beschrijft deze dynamiek als een voortdurend zoeken van professionals naar een balans tussen afzijdigheid aan de ene kant, en dwang aan de andere kant. (In Antwerpen heeft men het dan, zoals we zagen, over sensibiliseren en handhaven). Deze afwegingen zijn niet te vangen in stroomschema’s.

de cirkel doorbreken

Jennie praat verder over de Think Family Workers en over de Street-Based Teams. “Remember: it is think familiy – not think child!”, zegt ze onmiddellijk, waarmee ze aan wil geven dat het uitgangspunt van Think Family is om het hele gezin in beeld te hebben. Volgens het uitgangspunt van de Think Family Workers staat overlast nooit op zichzelf. “Anti-social behaviour”, zo formuleert Jennie, “is just the tip of the iceberg. Anti-social behaviour is often caused by issues that remain under the surface, such as poverty, domestic violence and alcohol abuse”. Om overlast effectief aan te pakken moeten de gezinnen van de daders hierbij actief worden betrokken. Daarom houden de Think Family Workers zich bezig met het in kaart brengen van deze gezinnen en zorgen ze voor de nodige ondersteuning (en ‘ challenge’!) voor deze gezinnen. Het gaat hierbij nadrukkelijk ook om een ketenaanpak. Diverse instanties zoals de school, het sociaal-maatschappelijk werk en reeds aanwezige professionals worden betrokken bij de aanpak. “Preventing it down the chain”, is volgens Jennie kort en bondig het doel van de Think Family Workers. Ook benadrukt ze nogmaals de integrale aanpak ervan: “These families

are dealing with multiple issues, poverty, domestic violence, and so on. And most professionals only address one part of that”.

Vervolgens zijn er de ‘street-based teams’. Jennie over deze teams: “These teams have their grassroots in the streets; they feed on the street”. De street-based teams zijn teams van twee personen, die drie avonden per week aanwezig zijn ‘in de wijk’. Ze wandelen door de wijk, praten met lokale jeugd en identificeren even-tuele ‘hot spots’. Dezelfde avond nog zal ik met één van deze teams meelopen. “I hope you have cosy shoes on”, grapt Jennie als ze me dit mededeelt. De street-based teams zijn tevens de ogen en de oren van de BackOffice. Ze hebben de ‘ feeling’ met datgene wat er in de straat gebeurt.

Een ander project, waar Lasbo bij betrokken is, zijn de zogenaamde ‘After School Patrols’. Het blijkt uit onderzoek, dat veel overlast plaatsvindt als de scholen net uit zijn en, de scholieren onderweg zijn van deze scholen naar huis. Hiervoor zijn dus de ‘after school patrols’ in het leven roepen. Het doel van deze patrouil-les is om de overlast aan te pakken die ontstaat meteen na het einde van de patrouil- les-sen en die zich concentreert rondom bepaalde busroutes, overstapplekken en andere ‘hot spots’. Hierin wordt ook weer samengewerkt met de ouders, scholen en andere professionals, om zo als het ware een soort van ‘net’ over de doelgroep te werpen, zodat deze zoveel mogelijk in de aandacht is. Daarbij vertelt Jennie dat de samenwerking met de lokale politie over het algemeen erg goed is. Er is veel contact met de politie en met lokale representanten ervan: de wijkagenten. Wat volgens Jennie ook cruciaal is voor een integrale aanpak van de overlast, is dat de slachtoffers goed worden begeleid. Niet alleen omdat een ieder die slachtoffer is geworden van een misdrijf recht heeft op enigerlei begeleiding, maar ook omdat jonge slachtoffers anders regelmatig evolueren tot daders: “I’ve got my phone nicked – I will nick someone else’s phone!”

huisbezoek

Dan word ik voorgesteld aan Harvey, één van de ‘challenge and support workers’. Ik zal haar deze middag vergezellen bij een van haar hoofdtaken: het afleggen van huisbezoeken bij kinderen die op een of andere manier onder de aandacht van Lasbo zijn gekomen. Dat kan bijvoorbeeld zijn door probleemgedrag op school, maar ook door klachten vanuit lokale winkeliers over (vermeende) winkeldief-stal, hinderlijk rondhangen of het storen en bedreigen van winkelpersoneel en klanten. Tijdens deze huisbezoeken spreekt ze de kinderen, maar ook de ouders, en doet ze verschillende activiteiten met de kinderen. Deze activiteiten hebben als doel om vertrouwen te creëren, maar ook om de kinderen bewust te maken van hun gedrag. Ook wordt er bij deze opdrachten dieper ingegaan op de leef-wereld van de kinderen: wat houdt hen bezig, welke dingen vinden ze leuk om te doen en wat niet? Met welke aspecten van hun situatie zijn ze gelukkig; wat zouden ze eventueel willen veranderen? Als ik de dossiers doorlees, dan blijkt dat de kinderen die Harvey bezoekt tijdens de gesprekken aangeven helemaal niet zo gelukkig te zijn met hun gedrag als het gaat om het veroorzaken van overlast.

De reden hiervoor is, volgens Harvey, dat de kinderen bij haar meer zichzelf te zijn, en niet ‘stoer’ doen zoals op straat of op school. Ze gaat ook nadrukkelijk ‘naast’ de kinderen staan, zeker in eerste instantie (‘support’) om zo een vertrou-wensbasis te creëren. “It all begins with trust”, vertelt ze, “you’re not going to change anyone’s behaviour if you don’t work on a base of trust”.

Het begrip ‘trust’ komen we niet tegen in de stroomschema’s. We constateerden hierboven al dat het werk van de professionals zich moeilijk laat vangen in struc-turen. In zekere zin doet het denken aan het moeras van Schön; de professional moet van de hoger gelegen droge gebieden als het ware afdalen van de leefwereld van de cliënt (Schön, 1983).

Deze middag heeft Harvey een afspraak met Harry, een jongen van twaalf jaar die bij zijn grootouders woont. Zijn moeder is overleden bij zijn geboorte en zijn vader heeft depressieve klachten. Harry heeft in het verleden wel ‘on and off’ bij zijn vader gewoond, maar werd steeds weer naar zijn grootouders gebracht als zijn vader de zorg voor hem niet meer aankon. Bovendien is de vader in de loop der jaren diverse relaties met verschillende vrouwen aangegaan. Op een gegeven moment heeft de oma van Harry besloten dat het zo genoeg was met het heen en weer gesleep van Harry en hebben ze hem permanent in huis genomen. Harry vertoont op school onbeleefd en agressief gedrag naar leraren en medeleerlingen. Daarnaast lijkt hij last te hebben van concentratieproblemen. In het dossier van Harry staan, naast zijn persoongegevens en korte biografie, een aantal documen-ten waarin zijn ‘zorggeschiedenis’ is te lezen. Mijn oog valt op het risk assesment, dat ingevuld is vóór het eerste huisbezoek aan de familie. In dit risk assesment wordt een inschatting gemaakt over eventuele gevaren waaraan diegene die het huisbezoek aflegt bloot kan komen staan. Zo wordt er gevraagd in wat voor buurt het huis ligt, of de toegangsweg en/of pad naar de voordeur zichtbaar is vanaf de straat en goed verlicht is, of het pand goed betreedbaar is en er bijvoorbeeld geen losse elektriciteitsdraden rondhangen. Ook is er de vraag of er huisdieren zijn die eventueel gevaar op zouden kunnen leveren.

Het huis van zijn grootouders ligt op ongeveer vijftien minuten rijden van het kantoor van Lasbo. We worden binnengelaten door de grootmoeder van Harry, een zeer vriendelijk ogende dame met een leeftijd van tussen de vijftig en zes-tig. Via de kleine hal komen we de woonkamer binnen, klein en vol. De twaalf vierkante meter worden zowel als zitkamer, computerkamer en opslagruimte (de muren staan vol met opgestapelde plastic opberg containers) gebruikt. Op de schouw prijken diverse foto’s van diverse generaties. De grootvader was bezig achter de computer met een kaartjespelletje en draait zich bij onze binnenkomst om richting het bezoek. In een andere hoek staat een flatscreen, die weliswaar meteen zachter wordt gezet, maar niet uitgaat. Terwijl Harvey en ik plaatsnemen op de bank gaat oma naar boven om Harry te roepen. Hij wil echter niet naar beneden komen. “Oh dear”, reageert Harvey, “is he not in the mood?” “He’s never in the mood!”, reageert opa hier stellig overheen. Dan, terwijl hij half overeind

komt van zijn bureaustoel bij de computer: “I’ll kick him up the ass!”. Oma rea-geert sussend en vertelt dat Harry niet zo’n goede dag heeft gehad op school en dat hij niet lekker was toen hij thuiskwam. Hij klaagde over hoofdpijn. Opa weer: “He didn’t have a good day at school? Maybe because someone had him sit down and learn something for a change”. Hij vertelt verder over hoe het vroeger op scholen was: vroeger mochten ze kinderen nog slaan en hen respect bijbrengen. Tegenwoordig is daar niets meer van over. Kinderen leren alleen van elkaar van-daag de dag en zo leren ze, volgens opa, de verkeerde dingen. Was er vroeger dan geen “peer pressure?”, vraagt Harvey terug. “There was punishment at school”, reageert opa nadrukkelijk, en dat is waar het hem om lijkt te gaan.

Dan wil Harvey zelf even proberen of ze Harry zover kan krijgen dat hij naar beneden komt. Ze loopt de kamer uit, richting het trapgat en roept naar Harry of hij even naar beneden wil komen. Harry roept wat wel wat terug en er is boven ons ook wat gestommel te horen, maar toch komt hij vooralsnog niet naar bene-den. “I’ll bring him in, and make him sit!”, reageert zijn grootvader, maar hij staat niet op om daad bij woord te voegen.

Het gesprek gaat dus even verder zonder Harry. Zijn oma vertelt dat er gisteren op school tijdens de pauze wat voor was gevallen. Het blijkt dat er een vechtpartijtje was geweest tussen een aantal kinderen. Harry kreeg hier de schuld van en werd in ‘isolation’ gezet; wat inhoudt dat hij een poos apart een in lokaal moest zit-ten. Harry zelf beweert echter bij hoog en bij laag part nog deel te hebben gehad aan het incident. Zijn grootvader, ondanks het feit dat hij vrij streng is richting Harry, neemt het hier toch voor hem op: “They pick on certain children. They give them a label. Guilty by association, that’s what this is!”. Harry’s grootmoeder gaat hierop door, volgens haar gebeurt het namelijk vaker, dat Harry de schuld krijgt van dingen die hij niet heeft gedaan. De afgelopen week was er een incident in de wijk, waarbij er met stenen naar een auto was gegooid. Er werd bij Harry thuis aangebeld, om hierover verhaal te halen. Maar Harry “couldn’t have pos-sibly done it, ‘cause he was at the other side of the borough at that moment! But they blame him anyways, ‘cause they did not know who did it”. Grootvader heeft nog een voorbeeld van een maand terug, toen er in de wijk wat ruiten waren ingegooid. Ook toen kwam de politie bij hen aan de deur, omdat Harry hiervan werd verdacht. Maar Harry kon dit volgens zijn grootvader nooit gedaan hebben: “because he was bloody grounded that week, that’s what he was!…”. Zijn oma voegt daaraan toe, dat deze agenten aan de kinderen in de straat rond hadden gevraagd, wie volgens hen de ruiten in hadden gegooid en zij hadden naar Harry verwezen. Opa valt weer in: “They didn’t have any evidence in the first place!” Harvey vraagt aan de grootouders of deze willen dat zij over het bovengenoemde voorval naar de school belt. “They don’t listen”, reageert opa, waarop Harvey rea-geert: “Maybe, but it is anyways good to get your point across”. Harvey mag het van Harry’s opa best proberen. En vervolgens laat hij weer zijn harde kant zien. Als Harvey dan toch met de school in gesprek is: “You want to get my point

across? Tell ‘em to punish him!”. Voor Harvey is het nog niet helemaal duidelijk en ze vraagt nogmaals of Harry’s grootouders willen dat ze de school belt. Ondertussen is er boven ons beweging, Harry komt de trap af en steekt even zijn neus om de hoek. Harry is een voor zijn leeftijd vrij kleine jongen met kort, blond haar. Zijn school uniform heeft hij nog aan, hoewel het overhemd wel uit de broek hangt en hij de bijbehorende stropdas niet meer aanheeft. Harvey groet hem vriendelijk en vraagt of hij er niet even bij wil komen zitten. Dat wil hij echter niet en hij blijft in de deuropening staan, half verscholen achter de deur, en zo te zien klaar om zich bij een eventuele dreiging onmiddellijk weer terug te trekken. Harvey informeert even naar het incident op school, maar Harry lijkt daar niet al teveel over kwijt te willen. Vervolgens vraagt Harvey hoe het met de hoofdpijn van Harry is en er komt een, voor mij in ieder geval, onduidelijk antwoord. Ten slotte vraagt Harvey of Harry het goed vindt om een nieuwe afspraak te maken en hier stemt hij mee in. Dan worden Harvey en ik door de oma van Harry uitge-laten en rijden we weer terug naar Lasbo.

Terug op het kantoor praten we even na over het bezoek, waarbij Harvey vertelt dat het in haar functie belangrijk is om een communicatiekanaal tussen school en thuis te zijn: “You are an advocate between home and school”. Ook hier dus het belang van netwerken; en van het gaande houden van de communicatie tussen de verschillende partijen. Feitelijk is Harvey niet zozeer bezig met ervoor te zorgen dat de cliënt in kwestie ophoudt met het veroorzaken van overlast, maar is ze veeleer bezig om de partijen (weer) rond de tafel te krijgen en (weer) vertrouwen in elkaar te doen hebben. Niet het topje van de ijsberg dus, maar dat deel dat zich normaal gesproken onder water bevindt. Dit past ook in het verhaal over sociaal werk als ondernemend handelen en bij duurzaamheid: beide begrippen gaan ook hier op, maar tegelijkertijd maakt dit gegeven het wel lastig om de effectiviteit van het werk te meten. Hoe meet je duurzame indicatoren als ‘relatie’, of ‘vertrouwen’? het street-based team

Inmiddels zit de werkdag van Harvey erop, maar die van mij nog niet. Deze