• No results found

empirische opzet

4.6 resultaten: wel het ‘wat’, niet het ‘hoe’

5.2.2 aanpak: enkele voorbeelden krachtwijken

In 2007 introduceerde Ella Vogelaar, de toenmalige minister van Wonen, Wijken en Integratie, een lijst van veertig zogeheten ‘Krachtwijken’. Deze wijken, ver-spreid over in totaal achttien Nederlandse steden, behoefden in de ogen van de minister extra aandacht voor de sociale, economische en samenlevingsproble-men die in deze wijken heersten. Het feit, dat een Nederlandse minister destijds deze wijken aanwees, en dat er dus nationaal beleid nodig werd gevonden, zegt veel over de ervaren urgentie van het probleem op dat moment. Net zoals het instellen van een minister voor Wonen, Wijken en Integratie dat overigens deed. De term ‘Krachtwijken’ werd bewust gekozen om het potentieel van deze wijken te markeren, in plaats van (weer) de focus te leggen op wat er in deze wijken niet goed gaat. Er werden centraal extra middelen beschikbaar gesteld voor deze wijken om de specifieke problematiek in deze wijken structureel aan te pakken. (Ministerie van VROM, 2007; Van den Brink, 2008). Daarnaast werden er, mede naar aanleiding van gesprekken met inwoners van deze wijken, een aantal con-stateringen gedaan (Ministerie van VROM, 2007: 5-6):

– Het werd opmerkelijk geacht, dat de moeilijke en uitdagende taken over het algemeen niet werden uitgevoerd door de ‘beste’ mensen. In deze wijken vond het ‘zwaarste’ werk op straat plaats, in rechtstreek contact met de bewoners. Echter, mensen die hier ‘goed’ in waren, werden over het algemeen overge-plaatst naar ‘hogere’ functies, weg van de straat (zie ook Lipsky, 1980; Tops, 2007b);

– De professionals ‘op straat’ hadden onvoldoende financiële middelen en onvoldoende mandaat om hun taken effectief uit te voeren;

– Er was te weinig beslissingsbevoegdheid bij de verantwoordelijke instanties om families of individuen, die overlast plegen, stevig aan te pakken. Mensen werden aangesproken, maar er werd niet geregistreerd of dit hielp;

– De interdisciplinaire aanpak stond nog in haar kinderschoenen.

Eindhoven was in deze lijst van veertig prachtwijken relatief goed vertegenwoor-digd met drie wijken: Doornakkers, Woensel West en Bennekel. De gemeente besloot naar aanleiding hiervan tot het formuleren van zogeheten ‘wijkactieplan-nen’ voor deze drie wijken. Hierbij was het de bedoeling, dat de inwoners van deze wijken actief zouden worden betrokken, omdat werd aangenomen dat dit motiverend en activerend zou werken (zie bijvoorbeeld De Graaf, 2007). Door middel van een aantal bijeenkomsten met wijkbewoners werd er gediscussi-eerd over de specifieke problemen in de wijk. Er werd getracht om de deelname

hieraan te optimaliseren, bijvoorbeeld door de bewoners te voorzien van een gratis busverbinding naar de locatie waar de bijeenkomsten werden gehouden. Uiteindelijk ontstonden er op die manier wijkactieplannen waarbij sprake was van actieve inbreng van de wijkbewoners (Van Hulst, Van de Wijdeven, Karsten, & Hendriks, 2008).

In 2010 werd deze aanpak door de Gemeente Eindhoven geëvalueerd. De conclu-sies waren voorzichtig positief: er vonden grote verbeteringen plaats met betrek-king tot de leefbaarheid in de drie wijken. Maar daarnaast werd er ook geconsta-teerd dat de achterstanden in de wijken blijvend zijn en dat zaken als bevorderen van werk en onderwijs maar langzaam verlopen. Hierop werd nog extra inzet nodig geacht (“Werk in Uitvoering: Voortgangsrapportage Krachtwijken,” 2010).

‘skaeve huse’

De Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV), een denktank, die zich bezighoudt met thematiek rond volkshuisvesting, kwam in 2005 met het idee van ‘Skaeve Huse’. Dit idee was overgewaaid uit Denemarken. De stuurgroep rede-neerde als volgt: Het ‘buiten de gemeenschap’ plaatsen van bepaalde doelgroe-pen is in Nederland een impopulaire gedachte. Men focust liever op participatie, integratie en vermaatschappelijking. Hiermee bleef volgens de SEV echter wel de vraag staan: “wat doen we met die doelgroep, die zich echt niet aanpast, die voortdurend extreme overlast veroorzaakt en die niet te corrigeren is hierop? En hoe gaan we om met mensen, die zichzelf en hun omgeving zodanig verwaar-lozen, dat er onleefbare situaties ontstaan?” (zie ook Teunissen, 2006). Hoe klein deze groep ook is (schattingen gaan uit van 3 à 4 promille van de totale bevol-king), de overlast die deze groep veroorzaakt is buitenproportioneel en kan niet worden genegeerd (Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting, 2005).

De SEV karakteriseerde deze doelgroep vervolgens als mensen die werden gecon-fronteerd met een uithuisplaatsing als resultaat van het veroorzaken van extreme overlast en/of huurschuld. Daarnaast zijn het vaak ‘zorgmijders’ en komen ze ook niet in aanmerking voor een gedwongen opname. Het idee waar de SEV mee kwam was om voor deze doelgroep een omgeving te creëren, waarin ze hun ‘rare’ gedrag uit kunnen oefenen zonder dat dit tot overlast en vervelende reactie van en voor omwonenden zou leiden. ‘Rare huizen voor rare mensen’ dus. Ofwel: ‘Skaeve Huse’. Wel gaf de SEV aan dat met name het vinden van een geschikte locatie voor dit soort initiatieven problematisch is. Men neigt ernaar om deze Skaeve Huse aan de rand van de stad of op een industrieterrein te plaatsen om op die manier de overlast voor omwonenden te minimaliseren. Maar ook ‘rare mensen’ moeten soms boodschappen, of andere inkopen doen, dus helemaal in de ‘middle of nowhere’ is geen optie volgens de SEV. Daarnaast moeten er ook voor deze groep bepaalde ‘minimale’ gedragsregels worden geformuleerd en gehandhaafd. Dat is lastig, omdat er voor deze groep weinig pressiemiddelen zijn. Uitzetting is uiteraard geen optie; het hele idee was nu juist om voor deze groep

een plek te creëren zodat de overlast die ze anders op straat veroorzaken minder wordt (Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting, 2005).

In Eindhoven is momenteel (november 2011) ook het plan opgevat om een aantal Skaeve Huse te realiseren. In 2009 werd er door de Eindhovense gemeenteraad een werkgroep ingesteld, die onderzoek moest doen naar mogelijke voorzienin-gen voor maatschappelijke opvang in de stad. Dit onderzoek werd ‘vraaggericht’ aangepakt, dat wil zeggen dat er nadrukkelijk werd gevraagd naar ervaringen en wensen van de doelgroep. Op basis hiervan werd het invoeren van Skaeve Huse als mogelijkheid geopperd. Naar aanleiding van een werkbezoek bij de Skaeve Huse in Tilburg wordt er momenteel aan een raadsvoorstel gewerkt om deze innovatie ook in Eindhoven in te voeren (H. Jacobs, Weijs, & Richters, 2011).

asbos

Overlast is uiteraard geen typisch Nederlands probleem. Zo heeft de Britse poli-tiek dit thema al sinds het begin van de jaren negentig stevig op de agenda staan. ‘Tough on crime, tough on the causes of crime’, was midden jaren negentig een veelgehoorde uitspraak tijdens toespraken van de toenmalige Britse premier Tony Blair. Labour koos voor een nieuwe en harde aanpak van overlast. Eerder was het de focus van de partij geweest om de nadruk te leggen op de sociale oorzaken van criminaliteit en overlast; en dus ook om met sociale oplossingen hiervoor te komen. Deze wijziging van visie en aanpak van Labour was volgens de Britse onderzoekster Elisabeth Burney een van de belangrijkste speerpunten van Labour in aanloop naar de verkiezingen van 1997 (Burney, 2005).

De ‘harde’ aanpak van overlast kreeg dus een prominente plek op de agenda en hierbij werd er meteen een typisch geval van ‘gluren bij de buren’ in de praktijk gebracht: er werd voor theorieën en remedies te rade gegaan bij de Amerikanen. De al eerder genoemde ‘broken window theory’ was overgewaaid uit Amerika, maar ook andere Britse maatregelen, zoals Anti-Social Behavioural Orders (ASBOs) en het instellen van een avondklok voor jongeren in bepaalde wijken hebben Amerikaanse voorgangers (Burney, 2005).

Deze ASBOs zijn interessant, omdat ze een treffend voorbeeld zijn van hoe straf-recht en sociaal werk elkaar tegen kunnen komen. De ASBOs, geïmplementeerd in Groot-Brittannië in 1999 (Youth Justice Board for England and Wales, 2006), kunnen worden omschreven als voorwaardelijk straf. In een ASBO, geschreven op een persoon, staat omschreven welk storend gedrag deze persoon niet meer mag vertonen en welke straf er staat (tot maximaal vijf jaar) op het schenden van deze afspraak. ASBOs kunnen dus worden beschouwd als het criminaliseren van ergernissen (Squires, 2008). Na een moeizame start (slechts vijf uitgereikte ASBOs in oktober 2009) werd de procedure om ASBOs uit te schrijven aanzienlijk ver-eenvoudigd (Bryman, 2004; Field, 2003; Flint, 2006). Daarnaast werden, naast politieagenten en gemeentelijke ambtenaren, ook huisbazen bevoegd tot het uit-schrijven van ASBOs. In totaal zijn er, tot en met december 2006, 12.675 ASBOs

uitgeschreven. De algemene boodschap die men met de ASBOs uit wil dragen lijkt de volgende: wie gedrag vertoont dat (al dan niet bewust) leidt tot overlast, gevoelens van onveiligheid en rommel op straat, wordt hierop aangesproken. En wanneer het bewuste gedrag niet verandert, riskeert men straffen (Steyaert & Harris, 2006).

Het criminaliseren van ergernissen en onaangepast gedrag heeft ook zijn weg gevonden naar Nederland (in de vorm van bijvoorbeeld de Rotterdamse Persoonsgerichte Aanpak (PGA) en Vlaanderen (in de vorm van de gemeente-lijke administratieve sancties (GAS).

Bij de PGAs worden dossiers van notoire veroorzakers van overlast door de gemeente bijgehouden. Denk hierbij onder andere aan hangjongeren, drugs-verslaafden en illegalen. De boodschap hier is: ‘je wordt niet vervolgd als je doet wat wij zeggen’ (Burney, 2005: 148 en verder). De invoering van deze PGAs in Rotterdam markeerde overigens – zeker als het gaat om de aanpak van drugs-verslaafden – een ommekeer in de gehanteerde beleidsvisie. Voorheen was het credo: ‘van deze doelgroep accepteren we de verslaving en we zoomen in op het terugdringen van de overlast die erdoor wordt veroorzaakt’. Bij de PGA aanpak werd juist de verslaving niet meer geaccepteerd: er werd ingezet op langdurige zorgtrajecten, weer in combinatie met een justitiële aanpak (Tops, 2007b: 78). Wat de gemeentelijke administratieve sancties betreft, deze werden in 1999 in Vlaanderen ingevoerd om juist ook weer die misdragingen, waarin het strafrecht niet voorziet, te kunnen sanctioneren. Specifiek moet daarbij worden gedacht aan wildplassen, wildplakken en sluikstort. Met de beëdiging van een groot aantal ambtenaren, waarmee ze bevoegd werden om boetes uit te schrijven, werd het voor de gemeentes mogelijk om sneller en meer accuraat op te treden tegen dit soort ‘kleine’ misdragingen (Cammaert, 2006; Tournel, 2007). In het empirische deel van deze rapportage meer over deze GASsen.

5.2.3 ‘veel geschreeuw, weinig wol’

Afsluitend voor dit deel kunnen we concluderen, dat er veel wordt geschreven over overlast, de oorzaken en over de mogelijke aanpak ervan. We zouden deze beschrijving nog aan kunnen vullen met het invoeren van de zogeheten mosqui­

to’s, met het ‘overlastquotum’, met ‘krachtteams’, et cetera (cf. Boonstra & Ham,

2010; Scholte & Sprinkhuizen, 2010; Van Lanen, 2011a).

In ieder geval kunnen we concluderen, dat overlast een gecompliceerd thema is, waar men nog geen sluitende oplossingen voor heeft gevonden. Ondanks dat wordt er wel vaak gesuggereerd, dat deze oplossingen er wel zouden zijn. Dit wordt uitstekend weergegeven in de woorden van David Prior (2009: 20):

‘Anti­Social behaviour has rapidly become a major problem for government, yet it has done so in the absence of a comprehensive body of empirical data that describes the nature and the extent of the problem.’