• No results found

NON-COGNITIVISME: MOTIVATIE & VOORSCHRIFT In het vorige hoofdstuk heb ik proberen te laten zien hoe Moore het unieke karakter

3. Het Naturalisme bij de non-cognitivisten

Indien de vraag in het open-vraag-argument open is, omdat er een verschil bestaat tussen prescriptieve en descriptieve termen, en niet omdat de eigenschap ‘goed’ een simpele eigenschap is zoals Moore voorstelt, dan betekent dit ook dat de opvatting dat deze vraag gesloten is een andere invulling krijgt. Voor Moore werd de vraag gesloten op het moment dat de term ‘goed’ gedefinieerd werd. Voor de non-cognitivist wordt de vraag gesloten wanneer er ontkend wordt dat de term ‘goed’ bij uitstek een prescriptieve term is. Deze positie heet bij Hare descriptivisme, maar wordt bij hem ook wel naturalisme genoemd:

“What is wrong with naturalist theories is that they leave out the prescriptive or commendatory element in value-judgements, by seeking to make them derivable from statements of fact. If I am right in this opinion, my own theory, which preserves this element, is not naturalist.”(Hare 1952: 82).

Met de bovenstaande interpretatie van het open-vraag-argument is dus ook een tweede mogelijke betekenis van de term ‘naturalisme’ gegeven. Het naturalisme in de ethiek zou die positie zijn die meent dat ethische oordelen feitelijke oordelen zijn.

Daarbij moet echter wel worden opgemerkt dat het non-cognitivisme in zekere zin ook een naturalistische positie genoemd kan worden81. Het gaat dan echter om ‘de

81 Dit is de overtuiging van Mark van Roojen die schrijft: “They [non-cognitivists] offer a reduction of the attitude

of accepting a moral judgment to a perfectly naturalistic sort of attitude such as the attitude of approval or disapproval. And they do not postulate any properties which cannot be reduced to natural properties. Thus another motivation for accepting non-cognitivism has been naturalism” (Van Rooijen 2014). Een ander voorbeeld is Allan Gibbard die als non-cognitivist in het voorwoord van een boek schrijft: “I try sketching a naturalistic picture of human normative life” (Gibbard 1990: viii).

zin’ waarin dit mogelijk is. Het non-cognitivisme is namelijk zelf naturalistisch, in die zin, dat haar schets van de ethiek geen beroep doet op bovennatuurlijke entiteiten, of eigenaardige loszwevende ideaaltypes. Volgens Gibbard kan ook de ethiek daarom beschreven worden als een product van de natuur. In dit opzicht is het non- cognitivisme een metafysisch naturalistische positie.

Tegelijkertijd probeert de ethiek volgens de non-cognitivist geen feiten weer te geven over de natuur. Ethische oordelen zijn geen beschrijvingen van hoe de wereld er uit ziet. De non-cognitivist is daarom geen ethisch naturalist82: “Normative talk is part

of nature, but it does not describe nature.”(Gibbard 1990: 8).

Indien het naturalisme ethische termen als beschrijvingen van bepaalde feiten beschouwt, dan kan de non-cognitivist zich hier vanzelfsprekend niet in vinden. Het is de moeite waard enkele opmerkingen aan te halen die vanuit een non-cognitivistisch kamp wel gemaakt worden ten aanzien van het naturalisme.

1. Conventie en relativisme

Richard Hare meent dat het naturalisme, als verwarring van prescriptieve en descriptieve termen, een begrijpelijk verschijnsel is. Immers, omdat iedereen gewoon is dezelfde zaken op dezelfde manier te waarderen, lijkt het alsof we met onze waardering slechts aanwijzen dat deze zaken er op een bepaalde manier aan toe zijn. Iemand die oplet welke (descriptieve) kwaliteiten de aardbeien die voortdurend ‘goed’ worden genoemd steeds bezitten, kan op een gegeven moment heel nauwkeurig ook zelf de ‘goede’ aardbeien aanwijzen (Hare 1997: 67)83. (Hij riskeert dan niet in te zien

wat goede auto’s gemeen hebben met goede aardbeien, maar dit doet aan zijn succesvolle spreken geen afbreuk).

Hare vermoedt echter dat de naturalist geen houdbare analyse kan geven van ethische conflicten. Hij lijkt geen plek te kunnen maken voor iemand die een zaak die hij hoog waardeert juist laag waardeert. Voor de naturalist moet een dergelijke situatie overkomen als een linguistisch conflict84. Het leidt daarom – meer dan het non-

cognitivisme! – tot een vorm van relativisme, omdat de meest voor de hand liggende conclusie voor een dergelijk conflict is, om ieder zijn eigen descriptieve betekenis voor het woord ‘goed’ uit te laten maken.

2. Internalisme

Daarnaast ontstaan er ook moeilijkheden met internalisme dat volgens Hare en Gibbard typisch is voor de ethiek. Wanneer de naturalist meent dat ‘goed’ een descriptieve term is, heeft hij ten aanzien van het handelen immers twee opties.

Ten eerste kan hij het internalisme laten vallen, zodat iets ‘goed’ noemen slechts een beschrijving geeft van een zaak, zonder dat we automatisch een bepaalde waardering van de zaak geven. Vanuit een non-congnitivistische achtergrond verschijnt dit echter als een karikatuur van wat we werkelijk uitdrukken met de prescriptieve termen, omdat werkelijk gebruik van prescriptieve termen altijd een

82 Het onderscheid tussen metafysisch en ethisch naturalisme komt uit Darwall, even als het bovenstaande

gebruik van het word ‘metafysisch’.

83 “We shall have discovered a rule for the application of the predicate ‘wrong’ such that, if we follow it, we shall

conform perfectly to the usage we were studying, that is, of native speakers of English.”

zekere relatie houdt tot het handelen. Ten tweede kan dit internalisme ook volgehouden worden. In dat geval riskeert het naturalisme echter om te worden tot een soort vlucht voor de eigen verantwoordelijkheid voor het handelen. We lijken immers weerloos te zijn ten aanzien van de feiten, terwijl we ethische oordelen steeds zelf moeten maken. Hare schrijft: “That the principle is well-established (i.e. that everyone would agree with it) and that I have feelings of compunction if I break it, are facts; but when I subscribe to the principle, I do not state a fact, but make a moral decision.”(Hare 1952: 196) 85.

De opvatting dat oordelen over wat er zoal ‘goed’ is slechts feiten weergeven kan ertoe leiden dat de morele keuze worden weggeanalyseerd als een morele waarneming.

Allan Gibbard merkt daarbij bovendien op, dat wanneer we onze typische prescriptieve termen slechts op een descriptieve manier begrijpen, we vervolgens moeten verklaren wat de relatie tussen onze prescriptieve termen en ons handelen is. Het maakt een opmerking als ‘deze aardbei is goed’ tot een beschrijving van hoe de wereld er aan toe is. Maar in dat geval missen we de reden86 om aan te geven waarom

we deze aardbei zouden kiezen, - is ook dit een waarneming? Gibbard: “These positions just change the subject, we can see. We ask what to do, and they hand us analyses of a different question.” (Gibbard 2003: 15) 87. De non-cognitivist voorkomt

deze moeilijkheid door de kern van de betekenis van prescriptieve termen rechtstreeks aan het handelen te koppelen.