• No results found

KORSGAARD: VRIJHEID EN AUTONOMIE

3. Het normatieve probleem

Het bovenstaande schema van hoe autonomie en normatieve oordelen werken moet volgens Korsgaard een klein beetje worden aangepast wanneer het aankomt op de mens. Want hoewel de gelijkenis tussen mensen en dieren naar haar mening vele malen groter is dan we meestal vermoeden116, beaccentueert ze ook dat er precies op

het punt van autonomie er een scherpe lijn is tussen mensen en dieren.

1. Autonomie II

Hoewel dieren autonoom kunnen worden genoemd, kent dit volgens Korsgaard namelijk grenzen. Een dier heeft instincten en verlangens, en zal in sommige gevallen bijzonder vindingrijk en verstandig zijn in het bedenken van strategieën om zijn verlangens te bevredigen. Het kiest naar haar mening echter niet welke verlangens überhaupt de moeite waard zijn. Hoogstens kiest een dier op een intelligente wijze voor het verlangen wat hem ‘nu eenmaal’ het sterkst trekt.

Een gevolg hiervan is dat de autonomie van een dier beperkt lijkt te zijn, want: “for a non-human animal’s way of life is mapped out for her, at least broadly, by her instincts” (2015a: 22). Een dier kent geen vermogen om zelf vast te stellen wat hij de moeite waard vindt: “A non-human animal does not choose to pursue a certain object. Rather, his purposes are given to him by his instincts and his affective states: his emotions and his instinctual or learned desires.”(2015b: 15; = Korsgaard 1996b: 110).

Precies dit is wat volgens Korsgaard bij mensen anders is. Niet alleen hebben mensen verlangens in het licht waarvan bepaalde zaken in de wereld verschijnen als afstotelijk of aantrekkelijk, maar bovendien kunnen zij zich ook afvragen of het feit dat zij iets enorm verlangen wel echt een reden is om een bepaalde handeling te verrichten. Dat wil zeggen, wanneer de instincten bepaalde handelingen voorstellen, dan is dit niet onmiddellijk een reden om deze handelingen ook te verrichten.

Ook dieren wijzen bepaalde doelstellingen af, en kunnen bepaalde voorkeuren ontwikkelen, maar zij zijn volgens Korsgaard niet in staat om te reflecteren op de

cause a certain effect is to say that the animal determines himself to be the cause of that effect. Action is self- determination, and, to that extent, it is autonomous. And as I have said before, it is only because action is autonomous that the question of its efficacy can come up.” (SC: 107).

115 Waarna hij vermoedelijk vervolgens zelf enorm veel kabaal zal maken.

116 “In fact I think it makes most sense to see the kind of intentionality that characterizes human action as being at

the extreme end of a continuum.” (SC: 98). Vergelijk ook: “Many of the traditional candidates for distinctively human attributes seem to have given way to recent discoveries or rediscoveries about the other animals. Animal scientists have established that many of the other animals acquire much of their know-how through learning rather than innate instinct, that some of the other animals use and manufacture tools, that some of them have local cultural traditions concerning what to eat, how to prepare it, and how to medicate themselves, and so on, and that a few can be taught some of the basic elements of language.” (Korsgaard 2010: 3)

geldigheid van de doelstellingen die hun verlangens aan hen aanbieden. In ieder geval niet zonder dat er een groter verlangen aanwezig is. Dit kunnen mensen volgens Korsgaard wel: “[to reject] an action along with its purpose, not because there is something else she wants (or fears) even more, but simply because she judges that doing that sort of act for that purpose is wrong.” (1996b: 111).

Dit is een hogere vorm van autonomie die onderscheiden is van autonomie die bij dieren te vinden is, dus: “There are actually two senses of autonomy or self- determination. In one sense, to be autonomous or self-determined is to be governed by the principles of your own causality, principles that are definite of our will. In another, deeper, sense to be autonomous or self-determining is to choose the principles that are definitive of your will.”(SC: 108).

2. Distantie

De bron van dit vermogen gaat volgens Korsgaard schuil in het feit dat mensen zich bewustzijn van hun eigen neigingen117. Een mens is zich er (in potentie) van bewust

dat hij zich aangetrokken voelt tot bepaalde zaken, en dat hij daarom geneigd is bepaalde handelingen te verrichten (1996b: 113). Maar precies dit inzicht maakt het mogelijk de vanzelfsprekende gevolgtrekking van aantrekkelijk object naar handeling te doorbreken: “When you are aware that you are tempted, say, to do a certain action because you are experiencing a certain desire, you can step back from that connection and reflect on it.” (SC: 19).

De mens kent daarom een distantie ten aanzien van zijn instincten en verlangens (SoN: 93118, 113; SC: 116, 119, 124, 213 ; CA: 4119). Hij kan, in potentie, er

altijd toe beslissen om juist niet hetgeen te doen waar hij een neiging toe heeft, iets wat volgens Korsgaard deels blijkt uit het menselijke vermogen tot zelfmoord120.

Daarbovenop, zelfs wanneer een verlangen onweerstaanbaar is, en het hoe dan ook tot bepaalde handelingen zal dwingen, dan nog is de mens in staat om dit verlangen dat hem overheerst te waarderen als ongewenst en zichzelf te beschouwen als een verscheurd wezen (SoN: 15, 120; SC: ).

Een gevolg hiervan is dat onze instincten voor ons functioneren als voorstellen (proposals: SC: 153) voor bepaalde handelingen. Ze schrijft: “Once you are aware that you are being moved in a certain way, you have a certain reflective distance from the motive, and you are in a position to ask yourself ‘but should I be moved in that way?

117 En niet dat zij zich bewust zijn van zichzelf: “An animal might be aware of her experiences and of herself as the

subject of those experiences, and yet her attitudes might still be invisible to her, because they are a lens through which she sees the world, rather than being parts of the world that she sees. In that case, she would still function in the way I have called “instinctive.” The experiences that she was aware of having would still be experiences of things as “to-be-eaten” “to-be-fled” “to-be-cared-for” and so on; and her responses to those things would still be governed by the teleological content of her experiences.” (Korsgaard 2010: 17)

118 “our capacity to turn our attention on to our own mental activies is also a capacity to distance ourselves from

them, and to call them into question. I perceive, and if find myself with a powerful impulse to believe. But I back up and bring that impulse into view and then I have a certain distance.” (SoN: 93).

119 “And this awareness is the source of Reason. For once we are aware that we are inclined to believe on the

ground of a certain perception, or to act on the ground of a certain desire, we find ourselves faced with a decision, namely, whether we should do that—whether we should draw the conclusion, or perform the action, on the ground in question, or not.” (CA: 4)

120 “For even the reasons that spring from our animal nature are optional – for unlike the other animals, we can

Wanting that end inclines me to do that act, but does it really give me a reason to do that act?’” (1996b: 113).

Een gevolg van deze distantie is dat de mens een probleem kent dat andere dieren niet kennen: “it gives us a problem that the other animals do not face – the problem of deciding what to count as a reason for belief or action.” (SC: xi). Dit noemt Korsgaard het normatieve probleem, en het komt voort uit de onbepaaldheid van wat er nu eigenlijk als goed mag tellen121. Een dier kan zich druk maken over hoe hij dat

kan verkrijgen wat hij nodig heeft of wat hij wil, en hij kan dit op een bijzonder intelligente manier doen, maar hij volgt eenvoudigweg de wetten van zijn vorm op. De mens kan zich daarboven druk maken over wat hij, ongeacht zijn vorm, moet willen: “It is up to us to decide what we will do for the sake of what.” (SC: 110). In Aristoteleaanse termen: tot op zekere hoogte kiest de mens zijn eigen vorm (SC: 127).

Tegelijkertijd behoort precies dit vermogen tot de vorm (identiteit) van een mens. Hij kan de keuze wat hij zal doen niet van zich afzetten, omdat hij als mens zich met deze keuze geconfronteerd weet. Het is deel van de menselijke conditie: “the simple inexorable fact of the human condition.” (SC: 2).

3. Identiteit

De vraag wat als een antwoord geldt op de vraag wat we moeten doen, of wat we ons dan als doel moeten stellen, kent volgens Korsgaard overigens wel degelijk een antwoord. Dit antwoord wortelt in de identiteiten die een mens op zich neemt122: “your

obligations spring from what that identity forbids”(SoN: 107). Als student is het je plicht om bepaalde teksten te lezen. Als ouder dien je voor je kind te zorgen. En dit beantwoordt de vraag wat je moet doen, en welke concrete doelen je jezelf moet stellen (SoN: ; SC: 169 ).

De wijze waarop identiteiten normatieve oordelen mogelijk maken, is vergelijkbaar met de wijze waarop de vorm van levende wezens en functionele objecten normatieve oordelen over deze wezens en objecten mogelijk maakt123. En net

als bij deze twee andere gevallen betekent je plichten volkomen negeren, dat je ernaar neigt deze identiteit niet langer te bezitten. Een dergelijke specifieke identiteit die kan worden ingezet om de vraag ‘wat we moeten doen’ te beantwoorden noemt Korsgaard een praktische identiteit (SoN: 101; SC: 20)

Deze praktische identiteiten veranderen echter ook niets aan de distantie die een mens bezit, omdat zij ook aan de distantie onderhevig zijn. De praktische identiteiten die ons plichten toeschrijven zijn afhankelijk van de praktische acceptatie van deze identiteiten. In het licht van de distantie die de mens karakteriseert, zijn de identiteiten die een mens bezit daarom contingent: “the sorts of identities I am talking

121 “once you are aware of the influence of a potential ground of action, you are in a position to decide whether to

allow yourself to be influenced in that way or not. As I have put it elsewhere, you now have a certain reflective distance from the impulse that is influencing you, and you are in a position to ask yourself, “but should I be influenced in that way?” You are now in a position to raise a normative question, a question about whether the action you find yourself inclined to perform is justified.” (Korsgaard 2010: 18)

122 Onora O’Neill merkt op dat de typisch Kantiaans denkende Christine Korsgaard op dit punt iets geheel nieuws

verbindt met het Kantiaanse project: “Korsgaard notes that the Kantian approach leaves it unclear what the scope of universal laws must be, and makes the partly unKantian suggestion that this must be settled by considering an agent’s practical identity. Practical identities are those under which we act: as a member of a family, or of a community, as a citizen, or as a Member of the Kingdom of Ends.” (O’Neill 1996: xiv)

123 Het is verleidelijk de identiteiten waar Korsgaard over spreekt te beschouwen als een bijzonder soort van

about remain contingent in this sense: whether you treat them as a source of reasons and obligations is up to you.” (SC: 23).

Het hebben van een identiteit is daarom niet zomaar een feit dat ons handelen beheerst (zoals bij dieren het geval lijkt), maar gaat terug op het accepteren ervan: “Whenever I act in accordance with these roles and identities, whenever I allow them to govern my will, I endorse them, I embrace them, I affirm once again that I am them. In choosing in accordance with these forms of identity, I make them my own.” (43). Het normatieve probleem strekt zich daarom uit naar de vraag welke identiteit het voor een mens de moeite waar is om te bezitten: “identity as a problem that human beings have to solve” (SC: xiii).

Dat aan sommige identiteiten niet te ontkomen lijkt te zijn (iemands kind zijn, ooit een relatie met iemand gehad hebben, student nummer 5974712 zijn, etc) doet hier volgens Korsgaard geen afbreuk aan, omdat in verband met de normatieve vraag het gaat om praktische identiteiten. Het gaat om de identiteiten die we accepteren als geldig voor ons handelen, en de gelding van deze identiteiten over ons handelen is niet in dezelfde zin eenvoudigweg een feit. Anders gezegd, we kunnen de plichten die een dergelijke identiteit over ons afroept ook juist negeren, en in dat opzicht in praktische zin niet langer aan deze identiteit deelhebben (SC: 23124)125.

Voor Korsgaard is al het bovenstaande een opstap naar een wijdere thematiek die ik in deze scriptie zal laten liggen. Deze thematiek circuleert rondom de vraag of er bepaalde plichten zijn die niet te ontkennen zijn. De sleutel voor Korsgaards aanpak lijkt te zijn dat de mens bepaalde identiteiten bezit of processen voltrekt die niet te ontkennen zijn126. Om te beginnen dat hij een praktisch wezen is dat handelingen

verricht, dat hij een mens is, en dat hij om te handelen toch een of andere identiteit zal moeten beslissen127 (SoN: ). Haar meta-ethische project begint in zekere zin pas hier.

Naar mijn mening is het bovenstaande echter al genoeg om duidelijk te maken hoe Korsgaard denkt over het naturalisme en het open-vraag-argument.