• No results found

Londen, zomer ’44

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I O a (pagina 140-144)

Op D-Day, 6 juni 1944, had het Nederlandse kabinet (het tweede minis- terie-Gerbrandy, dat in juli '41 tot stand was gekomen) juist een gevaar­ lijke crisis doorstaan die in allerlei politieke en persoonlijke tegenstel­ lingen haar oorsprong had gevonden.' Zo er al eenstemmigheid heerste onder de ministers dat op het gebied van de oorlogvoering alle krachten (maar dat waren slechts weinige) moesten worden ingezet, er was ver­ deeldheid inzake tal van belangrijke regelingen welke bij de bevrijding van kracht zouden worden. Bovendien werd over een aantal van die regelingen allerminst gelijk-op gedacht door de koningin en het kabinet, ja het was een hartewens van de vorstin om van het kabinet-Gerbrandy verlost te worden; zij had alle vertrouwen in de minister-president verloren, zij wenste te kunnen gaan regeren met een kabinet dat reeds in Londen de uitdrukking zou zijn van het ‘vernieuwde’ Nederland dat, zo hoopte zij vurig, na de bevrijding zou kunnen worden opgebouwd.

Een deel van de regelingen die bij die bevrijding in werking moesten treden, lag klaar in de vorm van wetsbesluiten waaromtrent de in '42 door de regering ingestelde Buitengewone Raad van Advies positief had gerapporteerd en welke vervolgens door de koningin waren ondertekend en door de betrokken ministers (en de minister van justitie) gecontrasig­ neerd; onder de belangrijkste van die wetsbesluiten hadden zelfs alle ministers hun handtekening geplaatst.

Geregeld was in de eerste plaats dat in bevrijd Nederland een bijzon­ dere staat van beleg zou worden afgekondigd, onder welke een nieuw, in Londen gevormd gezagsapparaat: het Militair Gezag, vérgaande be­ voegdheden zou hebben. Dat Militair Gezag zou in de z.g. eerste fase van de bevrijding (men zou kunnen zeggen: de fase vóór en onmiddellijk na de wapenstilstand) generaal Eisenhower als Supreme Commander van de

Allied Expeditionary Forces ten dienste staan; hij zou in Nederland de

hoogste instantie zijn. In de z.g. tweede fase zou alle gezag weer bij de Nederlandse regering komen te berusten. Nederlandse instanties en

1 Men vindt de samenstelling van het tweede en derde kabinet-Gerbrandy als bijlage achter in dit deel.

D E L O N D E N S E W E T S B E S L U I T E N

Eisenhowers hoofdkwartier Shaef (Supreme Headquarters Allied Expeditio-

nary Forces) zouden met elkaar in contact staan via het Militair Gezag en

de Civil Affairs Division van Shaef.1 Dat alles was vastgelegd in accoorden die de Nederlandse regering in mei had gesloten met de Britse regering (voor Groot-Brittannië) en met Eisenhower (voor de Verenigde Staten). Het apparaat van het Militair Gezag was in Londen voorbereid door kolonel Kruis; dat apparaat, dat geheel gemilitariseerd was, telde in juni '44 ruim zevenhonderd krachten (onder wie honderdvijf-en-zeventig officieren). De bedoeling was dat het in bevrijd gebied met aldaar aan te trekken personen zou worden uitgebreid; dat was ook noodzakelijk, want het Militair Gezag zou boven de provinciale en gemeentelijke besturen komen te staan en een veelheid aan taken te verrichten krijgen. Kruis had het niet zonder tegenkanting opgebouwd: van den Tempel, minister van sociale zaken, wilde eigenlijk van dat Militair Gezag niets weten (hij had voor de repatriëring van Nederlanders die zich, als Duitsland verslagen was, buiten Nederland zouden bevinden, een apart Regeringscommis- sariaat opgericht dat niet gemilitariseerd en door de Geallieerden ook nog niet ‘erkend’ was) en Kruis had persoonlijk geen zekerheid dat hij in bevrijd gebied aan het hoofd van het Militair Gezag zou komen te staan - de koningin kon hem niet vergeven dat hij zich in '40 niet had gekeerd tegen zijn defaitistische minister van defensie Dijxhoorn, wiens adjudant hij was geweest.

In '43 hadden de betrokken ministers gemeend dat het Militair Gezag een orgaan zou worden van een (onder de regering geplaatste) Opper­ bevelhebber van Land- en Zeemacht — een functie welke de (ministeriële) Commissie-Terugkeer had toegedacht aan prins Bernhard. Die benoe­ ming kon evenwel niet doorgaan; in april '44 had Eisenhower doen weten dat hij voor zulk een opperbevelhebber geen zinvolle taak zag en dat hij bovendien meende dat de prins beter Chief Liaison Officer kon blijven; nadien had men overwogen, voor bevrijd gebied (het was de bedoeling dat daar onmiddellijk z.g. gezagsbataljons geformeerd zouden worden) niet een opperbevelhebber van land- en zeemacht maar een Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten te benoemen. Wie dat zou worden, was begin juni '44 nog een open vraag.

Geregeld was toen voorts de instelling, na de bevrijding, van Bijzon­ dere Gerechtshoven die een buitengewoon strafrecht zouden gaan toe­ passen — niet geregeld was de instelling van Tribunalen (rechtbanken met

1 Daartoe had die C ivil Affairs Division een aparte verbindingsstaf gevormd, de z.g. Shaef-Mission Netherlands; meer hierover in hoofdstuk 8.

L O N D E N , Z O M E R ' 4 4

leken er in, voor welke bijvoorbeeld personen die slechts lid van de N SB waren geweest, zich zouden moeten verantwoorden). Over dat Tribu- naalbesluit heerste nog verdeeldheid doordat Burger, die in augustus '43 op wens van de koningin in het kabinet was opgenomen, bezwaar maakte tegen de centrale aangifte, bij de minister van justitie, van Tribunaalzaken en er zich bovendien (als enig lid van het kabinet overigens) niet mee kon verenigen dat Justitie en het Militair Gezag ‘in zeer bijzondere gevallen’ bevoegd zouden zijn, de internering van personen die volgens een Tribunaal vrijgelaten moesten worden, te verlengen.

Geregeld was verder de z.g. zuivering van het overheidspersoneel: functionarissen die ‘fout’ waren geweest o f anderszins aanstoot hadden gegeven, zouden ‘gestaakt’ dan wel ‘geschorst’ en tenslotte ook ontslagen kunnen worden. Over de perszuivering (Burger had voorgesteld dat aan alle z.g. legale bladen die nog na 1 januari '43 waren blijven verschijnen, een publikatieverbod zou worden opgelegd en dat de z.g. illegale pers legaal zou kunnen worden) was het kabinet het nog niet eens geworden, evenmin over wat er met de radio-omroep diende te geschieden.

Ook op financieel, economisch en sociaal gebied waren tal van rege­ lingen getroffen, en in vergevorderde staat van voorbereiding verkeerden weer andere regelingen op het gebied van het rechtsherstel; geen van deze had onder de ministers tot diepgaande meningsverschillen geleid.

Die meningsverschillen waren wèl gerezen op het gebied van de bestuursvoorziening. Enkele dagen voor D-Day had de Buitengewone Raad van Advies met tien tegen vijf stemmen besloten, geen positief advies te hechten aan de concept-wetsbesluiten der ministers en de Raad had zich tegelijk met acht tegen zeven stemmen uitgesproken voor een nieuwe regeling waarin voorzien zou worden in de onmiddellijke terug­ keer van het ‘oude’ parlement (ook Burger en van den Tempel waren daar voorstander van). Die terugkeer werd door de overige ministers en met name ook door de koningin hoogst ongewenst geacht; men kon daarbij wijzen op betogen in een groot deel van de illegale pers waarin bepleit was dat een soort noodparlement zou worden gevormd waarin ook vertegenwoordigers van de illegaliteit zitting zouden krijgen. Uit de kring dier illegaliteit wenste de koningin bij de bevrijding haar eerste adviseurs aan te trekken en ter bevordering daarvan werd enkele dagen na D-Day het al eerder gememoreerde telegram naar bezet gebied ge­ zonden waarin werd aangedrongen op coördinatie der illegale organisa­ ties, zodat een groep van voormannen zou ontstaan die, om te beginnen, bij een ‘vacuüm’ opdracht zou krijgen, ‘één o f meer personen aan te wijzen als tijdelijke vertegenwoordigers der regering tot handhaving van

S P A N N I N G E N I N H E T K A B I N E T

orde en rust’ (die vertegenwoordigers zouden dus boven de OD worden geplaatst) en vervolgens verzocht zou worden, in de eerste tijd na de bevrijding ‘de Kroon van advies te dienen’. Wat de ministers betrof, waren van dat telegram slechts Gerbrandy en de minister van oorlog, van Lidth, op de hoogte — beiden meenden dat het nodeloze risico’s schiep, aangelegenheden met betrekking tot de illegaliteit in de ministerraad te bespreken; de wens om een zo groot mogelijke beveiliging te bieden aan diegenen die in bezet gebied hun leven waagden in de strijd tegen de bezetter, nam ook in het denken van de koningin een belangrijke plaats in.

In het persoonlijke vlak ontbrak veel aan de goede verhoudingen in het kabinet, waartoe de hevige spanningen waarmee de oorlog gepaard ging (van negen van de twaalf ministers woonden gezinsleden o f zelfs het gehele gezin in bezet gebied), hadden bijgedragen. Er waren krachtige weerstanden tegen de eigenzinnig geachte minister van koloniën, van Mook, die overigens telkens lange perioden in Australië werkzaam was. Van den Tempel had zich in sterke mate geïsoleerd, Gerbrandy en Burger konden in het geheel niet met elkaar opschieten, van Kleffens (buiten­ landse zaken) en admiraal Furstner (marine) evenmin. Gerbrandy, door velen in Nederlandse kring in Engeland, door de ambtenaren met wie hij het meest te maken had (onder hen de redacteuren van Radio Oranje van wie ik er een was) en door talrijke luisteraars in bezet gebied nog steeds warm gewaardeerd om zijn strijdbaarheid (zijn radiotoespraken getuigden er van), had een groot deel van zijn greep op de regeringsploeg verloren, mede door zijn impulsiviteit en door zijn neiging, belangrijke beslissingen zelf o f met slechts enkele andere ministers te nemen. Door­ dat hij op menig punt klem zat tussen de koningin en sommige ambt­ genoten, had hij het extra moeilijk gekregen. Hij voerde een worsteling op twee fronten: één met de koningin die al bij de formatie van zijn eerste kabinet (zomer '40) graag gezien had dat hij een deel van zijn ambtgenoten (vertegenwoordigers van partijen die, zo meende zij, hun tijd hadden gehad) had laten vallen — een tweede worsteling met minis­ ters die van oordeel waren dat hij teveel aan de koningin toegaf. Om te voorkomen dat drie ministers: van den Broek (financiën), van Kleffens en Michiels van Verduynen (minister zonder portefeuille, tevens ambas­ sadeur te Londen) het kabinet zouden verlaten, had hij in april de minister van handel, nijverheid en scheepvaart alsmede van landbouw en visserij, Kerstens, de wacht moeten aanzeggen — met deze had zich evenwel de minister van justitie, van Angeren, solidair verklaard; van Angeren had in een nieuwe regeling voor de politie een bevoegdheid tot internering

L O N D E N , Z O M E R ' 4 4

opgenomen (Burger was daar weer de enige tegenstander van) welke de koningin hem niet wilde toevertrouwen. Op 2 juni was bekendgemaakt dat Kerstens het kabinet had verlaten (Scheepvaart en Visserij waren aan de Booy, tevoren lid van de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscom­ missie, toebedeeld, Handel, Nijverheid en Landbouw ad interim aan van den Broek), dat Burger Binnenlandse Zaken had overgenomen van de gegriefde van Boeyen (gegriefd omdat hij wegens zijn doofheid onge­ schikt was geoordeeld om tot de z.g. kwartiermakers te behoren: de ministers die als eersten naar bevrijd gebied zouden oversteken)1 en dat de ontslagaanvraag van van Angeren voorshands was geweigerd.

Die ministeriële crisis, zich voordoend terwijl kennelijk een climax in de oorlog op handen was, had bij de Nederlanders in Engeland en ook in bezet gebied een akelige indruk gemaakt. Bovendien: nadat in novem­ ber '41 de twee vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Staatspar­ tij, Steenberghe en Welter, hun portefeuilles hadden neergelegd, had zich dus nu weer een scherp conflict voorgedaan met de enige twee ministers die als katholieken bekend waren (dat ook Michiels van katholieke afkomst was, was niet algemeen bekend); in Londen werd geprotesteerd door de katholieke leden van de Buitengewone Raad van Advies en uit bezet gebied zond het Vaderlands Comité een bezorgd telegram2 aan­ gaande ‘de wijzigingen in regering . . . Geheel ontbreken van vertegen­ woordiger van zo groot volksdeel wordt ook door niet-rooms-katholie- ken pijnlijk gevoeld als versmalling van vertrouwensbasis.’

Toen dit telegram verzonden werd, 17 augustus, was van Angerens opvolger van Heuven Goedhart ruim een maand in functie als minister van justitie; deze was evenwel zozeer in tegenstellingen verwikkeld geraakt dat hij wellicht toen reeds niet zonder nostalgie terugdacht aan de tijd waarin hij, vervolgd door de ‘SD ’, in bezet gebied redactionele leiding had gegeven aan Het Parool.

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I O a (pagina 140-144)