• No results found

Dagelijks leven/Duitse druk

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I O a (pagina 68-88)

Sinds mei '40 was de Nederlandse economie onderdeel van de Duitse oorlogseconomie; mèt Duitsland was Nederland onderworpen aan de Geallieerde blokkade. Wat nog ingevoerd werd, kwam in de zomer van '44 wellicht voor drie-vierde uit Duitsland, uitvoer vond bijna uitsluitend naar Duitsland plaats. In- en uitvoer beide waren, vergeleken met vóór de oorlog, drastisch ingekrompen, in '43 tot 40% en in de zomer van '44 (precieze gegevens ontbreken) stellig tot een nog lager peil. De zee­

1 ‘N u het einde der onderdrukking met zulke schreden naderkomt, dat zelfs de meest twijfelmoedige zich het hart sneller voelt slaan, is’, schreef de al eerder geciteerde vooraanstaande illegale werker uit Kampen medio augustus in zijn dagboek, ‘onder Neêrlands ambtenarij een wedren in vaderlanderschap losgebarsten . . . De een legt een dossier aan waaruit zijn onvervaarde administratieve heldenmoed straks onwe- dersprekelijk blijken moet, een tweede verricht (toevallig onder de ogen van gere­ nommeerde saboteurs) enige stoute stukjes teneinde alsnog de bij deze heren geves­ tigde indruk gunstig te beïnvloeden; nummer drie, alom wegens vierjarige loyaliteit zwart aangeschreven, offert plotsklaps meerdere penningen voor ’t binnenlandse front; een volgende is altijd van mening geweest dat alle werk zo slecht mogelijk moet verricht, enzovoorts, enzovoorts.’ (A. van Boven: Ja n Jansen in bezet gebied, p. 3 52 -5 3)

P R O D U C T I E V O O R D U I T S L A N D

scheepvaart lag vrijwel stil (in de haven van Rotterdam, waar in '39 meer dan 10 000 zeeschepen waren binnengelopen, kwamen er in '43 welgeteld 457 aan), in de internationale handel ging vrijwel niets meer om. De industriële productie was in de lente van '44 door het tekort aan buiten­ landse grond- en hulpstoffen tot de helft van het vooroorlogse peil gedaald en wat nog werd geproduceerd, was in de eerste plaats voor Duitsland bestemd, vooral voor de Wehrmacht', daar waren ook militaire goederen onder die op last van de Rüstungs-Inspektion in productie waren genomen.1 Nederland behield daarentegen het veruit grootste deel van de gedolven steenkool, maar de productie daarvan was niet groot genoeg voor de behoeften; een van de gevolgen daarvan was dat de openbare

1 In 40, kort na de capitulatie, hadden Hirschfeld en een aantal topfiguren uit de metaalnijverheid vergeefs bezwaar gemaakt tegen de productie van oorlogstuig ten behoeve van de vijand. In augustus '44 kwam het op een bepaalde sector tot een vorm van verzet die ditmaal door de omstandigheden succes had.

Vermoedelijk als gevolg van Geallieerde bombardementen op de Duitse chemische industrie dreigde in Duitsland in het midden van die maand een tekort aan ammoniak en ammoniak-derivaten — producten die nodig waren voor de vervaardiging van bommen en granaten. Fiebig eiste toen dat de twee Nederlandse bedrijven die nog stikstofmeststoffen produceerden voor de Nederlandse land- en tuinbouw: het Stik- stofbindingsbedrijf van de Staatsmijnen te Lutterade en de Mekog te Velsen, hun productie onmiddellijk volledig zouden omschakelen op ammoniak en ammoniak- derivaten. De directie van de Staatsmijnen en aanvankelijk ook die van de veel kleinere Mekog (meer dan 90% van de kunstmeststoffen werd in Lutterade geproduceerd) weigerden medewerking. Hirschfeld schaarde zich achter die weigering en verzocht Seyss-lnquart om een onderhoud; deze verwees hem naar Fiebig die met de scherpste represailles ging dreigen: er zouden bij voortgezette weigering (de twee Nederlandse bedrijven zouden voldoende producten kunnen leveren om er per dag ruim 1 000 ton aan bommen en granaten mee te vervaardigen) strafmaatregelen genomen worden tegen de directies, de ingenieurs en de arbeiders, zelfs zou een deel van de bevolking van Zuid-Limburg gedeporteerd worden.

De Mekog lag in een gebied waar Duitse militairen het militaire standrecht konden toepassen en gegeven dat feit, schikte de directie van het Velsense bedrijf zich in de Duitse eis, maar bij het zoveel grotere bedrijf te Lutterade kwam van de omschakeling van de productie niets terecht. De president-directeur van de Staatsmijnen, dr. ir. D. P. Ross van Lennep, dook onder met medeweten van Hirschfeld (en van de Referent fü r Chemie bij de Rüstungs-Inspektion) en hetzelfde deden de belangrijkste ingenieurs en technici van het Stikstofbindingsbedrijf, allen met hun gezinnen. Een door Fiebig uit Duitsland aangetrokken ingenieur kon de productie van de voor de Duitse explosieven benodigde chemicaliën niet op gang brengen; op 1 september werd vervolgens de grote gashouder van de cokesfabriek van de Staatsmijn Maurits door de R A F (Londen was over het gebeurde ingelicht) in brand geschoten waarna het Stikstofbindingsbedrijf dat met gas uit die Staatsmijn werkte, de productie moest staken.

B E Z E T N E D E R L A N D , Z O M E R ' 4 4

nutsbedrijven de productie van gas en electriciteit hadden moeten in­ krimpen. Aan particuliere gebruikers werd dagelijks slechts gedurende bepaalde uren gas geleverd; het verbruik van gas en electriciteit was bovendien strikt gerantsoeneerd — wie de rantsoenen veelvuldig over­ schreed, werd van de toevoer afgesneden.

Ernstige moeilijkheden waren ontstaan op de vervoerssector. De Duit­ sers hadden grote aantallen personen- en vrachtauto’s gevorderd en wat nog mocht rijden (hoogstens enkele duizenden personenauto’s en mis­ schien 15 000 tot 20 000 vrachtauto’s), reed in de regel op pers- o f leidinggas o f met een met anthraciet, hout o f zelfs turf gestookte gas­ generator. Lekke banden kwamen vaak voor. Het meeste interlokale vervoer vond via de spoorwegen plaats — de passagierstreinen (de dienst was ingekrompen) waren meestal propvol; hetzelfde gold voor de in de steden nog rijdende trams en voor de schaarse autobussen. Die volte was vooral gevolg van het feit dat meer dan de helft, misschien wel twee­ derde, van alle fietsbezitters hun fiets niet langer konden gebruiken bij gebrek aan fietsbanden.'

Ook de agrarische productie was gedaald: in de lente van '44 wellicht tot drie-vierde van het vooroorlogse peil en daarvan moest ongeveer een tiende (wat fruit en groente betrof: de helft) aan de Wehrmacht en aan Duitsland geleverd worden. Vrijwel alle levensmiddelen waren slechts ‘op de bon’ verkrijgbaar — voor die bonnen werd gezorgd door het Centraal Distributiekantoor en zij werden uitgereikt door gemeentelijke distributiediensten waarbij in den lande twaalfduizend krachten in vaste dienst waren. De rantsoenen werden op voorstel van het door ir. S. L. Louwes met grote bekwaamheid geleide rijksbureau voor de voedsel­ voorziening in oorlogstijd door de bezetter vastgesteld. Op papier had elke z.g. normaalverbruiker in de zomer van '44 recht op levensmiddelen met een calorische waarde van ca. 1 700 per dag (een mager rantsoen maar men kon er mee in leven blijven) — in werkelijkheid kon wie er het geld voor had, zich méér aanschaffen. De zwarte handel had, alle bestrijding door de Duitse autoriteiten en de Nederlandse overheid ten spijt, een enorme omvang aangenomen — van de agrarische productie werd in de zomer van '44 misschien wel een kwart niet via de officiële kanalen verhandeld. Een groot deel van de bevolking was evenwel financieel niet in staat, zich op de zwarte markt levensmiddelen aan te schaffen;

gemid-1 Onder diegenen die nog wel bruikbare banden bezaten, waren er bovendien niet weinigen die hun fiets hadden verborgen o f zelfs geheel gedemonteerd teneinde er in elk geval na de bevrijding over te kunnen beschikken.

D A L I N G V A N D E P R O D U C T I E

deld waren de prijzen er in die zomer ongeveer twintigmaal zo hoog als de officieel vastgestelde.

Door al deze factoren was het dagelijks leven voor vrijwel alle gezin­ nen in de zomer van '44 heel wat moeilijker geworden dan vóór de bezetting. De woning was verwaarloosd (bouw van nieuwe woningen vond niet plaats, verf was niet te krijgen), de rantsoenen waren krap en eentonig, vooral met te weinig vetten en te weinig vitaminen, wat men kon aanschaffen was veelal van slechte kwaliteit (klef brood, afgeroomde, melk) en de huisvrouw o f een ander gezinslid moest dagelijks in de winkels lang in de rij staan. Nieuwe kleding en nieuwe schoenen waren vrijwel niet te krijgen — hetzelfde gold voor de simpelste huishoudelijke artikelen: lucifers waren schaars geworden, wc-papier was in de zomer van '44 nergens meer te koop, zeep en waspoeder kreeg men maar weinig en wat men kreeg, was van bedroevende hoedanigheid. De winter werd met bezorgdheid tegemoet gezien omdat gevreesd werd dat men de woning onvoldoende o f zelfs in het geheel niet zou kunnen verwarmen — eind augustus had de helft van de gezinnen nog geen brandstof gekregen; per gezin moest men 7 hectoliter ontvangen, in mei '44 waren de bonnen voor 4 hectoliter geldig verklaard maar als gevolg van de vervoersproblemen was de aflevering vertraagd.

Niet alleen moeilijker was het dagelijks leven geworden maar ook grauwer. Er was weinig afwisseling meer in. Thee en koffie waren uit de distributie verdwenen, sterke drank was schaars. De ingekrompen kran­ ten, alle vehikels van Duitse propaganda, waren als geheel genomen nauwelijks het lezen meer waard — misschien bezat één op de vier gezinnen nog een verborgen radio maar in lang niet alle gevallen durfde o f kon men daarmee naar de Londense uitzendingen luisteren. Van midden juli af mocht men zich, tenzij men een speciale vergunning bezat, ’s avond na tien uur niet meer op straat bevinden — de geheel verduisterde steden en dorpen lagen er dan doods en verlaten bij. Vóór tien uur vonden nog wel concerten en toneelvoorstellingen plaats en kon men ook de bioscoop bezoeken - velen deden dat, alle vertogen in de illegale pers ten spijt, en het bioscoopbezoek nam na D-Day nog toe, toen rondverteld werd dat het Duitse filmjournaal beelden toonde van de gevechten in Normandië. De informatie die men kreeg over het verloop van de oorlog (en welk nieuws was belangrijker dan dat?) was schaars en dat wakkerde de vatbaarheid voor geruchten aan. De verificatie van die geruchten (als men daar al behoefte aan had!) was moeilijker geworden; de Wehrmacht, bezorgd voor het doorgeven van spionageberichten, had eind '43 door­ gezet dat de telefoonaansluitingen van de meeste particulieren

afgesne-B E Z E T N E D E R L A N D , Z O M E R ' 4 4

den waren en in juni, na D-Day, vonden nieuwe afsnijdingen plaats. Uit die vatbaarheid voor geruchten sprak vooral de hoop op een spoedige bevrijding. Hoe begrijpelijk was zij! De overgrote meerderheid van de bevolking had steeds meer moeite om het hoofd boven water te houden, was ongeduldig, was geïrriteerd, snakte naar het einde van de bezetting; velen waren er die bovendien door de bezetter van hun persoonlijke vrijheid beroofd waren o f zich daarin bedreigd achtten dan wel met verlangen uitkeken naar de dag waarop zij familieleden o f vrienden die opgepakt en weggevoerd waren, zouden weerzien. Het begrip ‘bevrijding’ had voor elk een eigen inhoud; het betekende voor het volk als geheel dat het uit zou zijn met de oorlog en met dwang en terreur, maar het betekende voor velen vooral dat zijzelf en personen die hun na stonden, niet langer gevaar zouden lopen, het leven te verliezen.

Niemand wist wat uit de oorlog nog aan rampspoed zou voortvloeien. Geallieerde luchtbombardementen hadden bij verscheidene gelegen­ heden slachtoffers gemaakt onder de burgerij — in Nijmegen waren in februari '44 bij een Amerikaans bombardement zelfs achthonderd doden gevallen' en men wist dat de Geallieerde bombardementen van de spoorwegcentra in Frankrijk aan veel Fransen het leven hadden gekost. Zou het ook in Nederland tot zulke Geallieerde oorlogshandelingen komen? Zouden de Duitsers wellicht de inundaties uitbreiden o f zelfs een groot deel van het westen des lands onder water zetten? Veel zou kennelijk afhangen van het tempo waarin Nederland zou worden bevrijd. Reden tot bezorgdheid was er; dat was duidelijk.

Bezorgdheid was er voorts in al die gezinnen, vele tienduizenden, die zich verbonden voelden met personen die in Nederlands-Indië onder de Japanners waren komen te leven; niets hoorde men van hen — de Londense radio berichtte maar weinig over hun lot en dat weinige klonk niet opwekkend. Bezorgd waren weer anderen over het lot van

opvaren-1 In deel 7 schreven wij abusievelijk van zeshonderd doden; wij voegden er toen aan toe dat het grote aantal slachtoffers gevolg was van het feit dat de luchtbescherming niet tijdig de alarm-sirenes in werking had gesteld. Ter voorkoming van misverstand: die Nederlandse luchtbescherming was aangewezen op Duitse waarschuwingen; de oorsprong van dit verzuim lag dus aan Duitse kant.

J A C H T O P O N D E R D U I K E R S

den bij de Nederlandse koopvaardij o f bij de Koninklijke Marine o f van personen van wie men wist o f aannam dat zij dienden in andere Neder­ landse strijdkrachten. Voorts: in Duitsland en de door Duitsland bezette delen van Europa werkten enkele honderdduizenden Nederlanders, de meesten in Duitsland zelf. Brieven kwamen met steeds grotere vertraging door, verlof werd niet meer gegeven. Velen hadden zich aan die arbeids­ inzet onttrokken: sommigen hadden hun arbeidsplaats in Duitsland eigener beweging verlaten, anderen waren, met verlof in Nederland, niet naar die arbeidsplaats teruggekeerd, nog anderen waren voor hun eerste uitzending niet opgekomen.1 Al die z.g. ‘contractbrekers’ en ‘weigeraars’ van de arbeidsinzet vormden het gros van de onderduikers, maar onder dezen bevonden zich in de zomer van '44 ook anderen: ruim vijfduizend mannelijke studenten die in mei '43 niet voor afvoer naar Duitsland waren opgekomen, wellicht vijftienhonderd vrouwelijke studenten die enige tijd later verplicht werk in Nederland hadden geweigerd, enkele duizenden andere jongeren die weggebleven waren van de Nederlandse Arbeidsdienst, op zijn minst tienduizend ex-militairen die zich in mei en juni '43 niet hadden aangemeld voor eventuele wegvoering als krijgs­ gevangenen, omstreeks achttienduizend Joden die zich met blijvend succes aan deportatie hadden weten te onttrekken, en duizenden anderen die op weer andere wijzen verzet hadden geboden dan wel betrokken waren bij de activiteit van illegale groepen. Al die onderduikers trachtte de bezetter in handen te krijgen, medio '44 vooral doordat hij de Ord­

nungspolizei, de Arbeitskontrolldienst en de Landwacht razzia’s liet uitvoe­

ren. Begin augustus vonden twee extra-grote razzia’s plaats in de Noord- oostpolder, ‘Nederlands Onderduikers-Paradijs’ (de bezetter was er op zoek naar arbeidskrachten die hij naar Zuid-Limburg wilde overbrengen waar grote grotten gemaakt moesten worden om er Duitse bedrijven in onder te brengen), en later in augustus werd het gebied van de Biesbos op onderduikers doorzocht door het Tilburgse bataljon van de Ordnungs­

polizei en militairen van de Kriegsmarine; in de Noordoostpolder werden

slechts ruim honderd, in de Biesbos slechts ruim twintig onderduikers gegrepen.

Dergelijke grote razzia’s hadden zich vooral in de zomer en herfst van '43 voorgedaan — wij hebben de indruk dat zij in de periode juni—augustus

1 In het kader van de arbeidsinzet, d.w.z. door de Gewestelijke Arbeidsbureaus, werden in '44 in de maanden januari t.e.m. mei in totaal bijna twaalfduizend arbeids­ krachten naar Duitsland ‘bemiddeld’, in juni en juli nog eens drieduizend; Seyss- lnquart had vertrouwd dat het er per maand tienduizend zouden zijn.

B E Z E T N E D E R L A N D , Z O M E R ' 4 4

'44 minder veelvuldig voorkwamen. Dat nam niet weg dat de angst voor razzia’s was blijven hangen; menigeen had, om zich aan het gevaar van wegvoering te onttrekken, een min o f meer vernuftige schuilplaats ge­ construeerd o f laten construeren in de eigen woning.

Dan was er de bezorgdheid om allen die de bezetter had weten te grijpen en van wie zo velen over de grens waren afgevoerd. Ca. twee­ duizend beroepsofficieren, ruim vijfhonderd reserve-officieren en ca. tienduizend militairen van lager rang bevonden zich als krijgsgevangenen in Duitsland. Van de militairen van lager rang waren velen werkzaam in bedrijven welke bloot konden staan aan Geallieerde bombardementen. Voorts waren meer dan honderdduizend Joden afgevoerd, de meesten uit het Judendurchgangslager Westerbork, en ook bijna tweehonderd vijftig Zigeuners die in mei '44 datzelfde Westerbork hadden moeten verlaten; van velen van deze gedeporteerden leefden familieleden, vrienden en bekenden in bezet Nederland — vrijwel geen van dezen ontving ooit bericht van al die weggevoerden.

Tenslotte zaten er in Duitsland nog andere groepen Nederlanders gevangen: vele honderden, tot lange gevangenisstraffen veroordeeld, in gevangenissen en tuchthuizen, enkele duizenden in de z.g. Arbeitserzieh-

ungslager (strafkampen voor dwangarbeiders), en in de concentratiekam­

pen in Duitsland waren medio augustus '44 ruim drieduizend Neder­ landse gevangenen nog in leven: bijna negen-en-twintighonderd man­ nen, ruim tweehonderd vrouwen. Van die concentratiekamp-gevangenen werd meestal bitter weinig en van een groep hunner, de z.g. Nacht-und-

Nebel-gevangenen, zelfs in het geheel niets vernomen.

Meer contact was er, gepermitteerd maar daarnaast ook clandestien, met de gevangenen die in Nederland opgesloten waren. In Westerbork bevonden zich in augustus 44 ca. drieduizendzevenhonderd Joden (van wie op 3 september, de dag van de bevrijding van Brussel, ruim duizend naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau en op 4 september, de dag van de bevrijding van Antwerpen, ruim tweeduizend naar het z.g.

Altersghetto Theresienstadt werden gedeporteerd). Medio augustus telde

voorts het concentratiekamp Vught ruim tweeduizend, het concentratie­ kamp Amersfoort ruim drieduizend gevangenen, zaten er in Vught en in twee kampen in St. Michielsgestel ruim vierhonderdzestig gijzelaars vast en waren in de ‘SD ’-gevangenis in het Grootseminarie te Haaren, in de

Polizeigefangnisse in Scheveningen (‘het Oranjehotel’), Amsterdam en

Rotterdam alsmede in de Duitse afdelingen van gevangenissen elders ruim zesduizend gevangenen van de ‘SD ’ opgesloten.

G E V A N G E N E N

op de overgrote meerderheid der bevolking. Niemand was zeker wat de dag van morgen zou brengen — zolang men de gehate Duitse uniformen zag, kon dat niet veel goeds zijn. In een land waar tevoren recht had geheerst, had het onrecht zijn intocht gedaan in steeds scherper, steeds stuitender vormen — een onrecht waarmee men telkens opnieuw gecon­ fronteerd werd wanneer men in de dagbladen de lijsten zag met de namen van diegenen die door de een o f andere Duitse rechtbank ter dood veroordeeld waren en gefusilleerd. Erger nog: van eind september '43 af waren in tal van plaatsen in den lande, telkens wanneer illegale groepen gevaarlijke ‘foute’ elementen hadden uitgeschakeld, willekeurige ‘goede’ Nederlanders pardoes doodgeschoten, kennelijk als wraak (zij waren slachtoffer geworden van de z.g. Silbertanne-a.cx.its die op impuls vooral van Rauter door vrijwilligers uit de Germaanse SS werden uitgevoerd) en in de zomer van '44 bleek dat het tussenstadium van de berechting was komen te vervallen en dat de ‘SD ’ er toe was overgegaan, gevangen genomen illegale werkers zonder vorm van proces te executeren.

Wij moeten hier iets schrijven over een nieuwe figuur aan Duitse kant die in juni '44 zijn intrede had gedaan in bezet Nederland en die een belangrijke rol zou spelen in de Duitse terreur waartoe het in de hongerwinter kwam: de nieuwe Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des

SD, dr. Karl Georg Eberhard Schöngarth. Hij was sinds mei '40 de vierde

functionaris op deze hoogst belangrijke post. De eerste, Nockemann, was gestruikeld over de demonstraties op ‘Anjerdag’ (29 juni '40), de tweede, Harster, die tot volle tevredenheid van Rauter en Seyss-lnquart zijn arbeid had verricht, was begin september '43 naar het toen door de Duitsers bezette Noord-Italië overgeplaatst (hij werd er Befehlshaber der

Sicherheitspolizei und des SD met als standplaats Verona), de derde, Nau-

mann, een plompe en recalcitrante figuur, was in allerlei conflicten met Rauter verstrikt geraakt welke er toe hadden geleid dat hij per 1 juni '44 in Duitsland op een zijspoor was gerangeerd en het was deze Naumann die door Schöngarth werd opgevolgd.1

1 Wat wij over Schöngarth schrijven, is in de eerste plaats gebaseerd op dr. A. E. Cohens studie: ‘Een onbekende tijdgenoot: de laatste Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des S D in Nederland’, opgenomen in een uitgave van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie: Studies over Nederland in oorlogstijd, dl. I (1972), pag. 170-90.

B E Z E T N E D E R L A N D , Z O M E R ' 4 4

Schöngarth was in 1903 geboren, was dus te jong geweest om in de eerste wereldoorlog dienst te kunnen doen maar haalde wat hij wel als

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I O a (pagina 68-88)