• No results found

Coördinatie / Wie krijgt hulp uit Engeland?

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I O a (pagina 111-121)

Wij hebben in het voorafgaande enkele malen melding gemaakt van vormen van coördinatie die in de zomer van '44 in de illegaliteit beston­ den. Dat waren er, afgezien van contacten die leidende figuren van illegale organisaties rechtstreeks onderhielden, drie: de bijeenkomsten

B E Z E T N E D E R L A N D , Z O M E R ' 4 4

van de op 3 juli in Amsterdam gevormde Contact-Commissie, de bij­ eenkomsten van de Kern en de z.g. Donderdagmiddag-bijeenkomsten. Omtrent de Contact-Commissie (zij kwam blijkens de bewaardgeble- ven beknopte verslagen in ju li vijf-, in augustus viermaal bijeen) willen wij hier vermelden dat zij, zich er van bewust dat zij niet de gehele illegaliteit representeerde, besloot om behalve de twintig organisaties die bij de oprichting vertegenwoordigd waren geweest en die zich in een linker-, een midden- en een rechter-sectie hadden gesplitst', andere illegale organisaties te ‘erkennen’, d.w.z. ze te vragen, zich in de vergade­ ringen van de secties te doen vertegenwoordigen; van die ‘erkenning’ zou evenwel alleen sprake zijn wanneer de vijf leden van de Contact- Commissie (de drie sectie-vertegenwoordigers en de vertegenwoordi­ gers van het Vaderlands Comité en van de OD) eenstemmig van mening waren dat die organisaties bonafide waren en een reëel aandeel hadden aan het illegale werk. ‘Erkend’ werden in augustus de ‘Natura’-organisatie en het Belastingverzet.2 Wij voegen hieraan toe dat het in die Contact- Commissie van meet af aan tot een duidelijke politieke worsteling kwam, waarbij de vertegenwoordiger van de linker-sectie, Jan Meijer, tegenover de andere vier kwam te staan: voorzitter Drees (Vaderlands Comité), Caljé (OD), Neher (midden-sectie) en Bruins Slot (rechter-sectie). Die worsteling heeft voortgeduurd tot in de eerste maanden van '45 en zij vormt één geheel; wij willen haar derhalve van juli '44 af in deel 10 b beschrijven.

Over de bijeenkomsten van de Kern moeten wij kort zijn omdat er geen verslagen van bewaard zijn gebleven en er ook uit andere bronnen maar heel weinig van bekend is. De Kern was, zoals wij in deel 7 vermeldden, in februari '44 tot stand gekomen op initiatief van Walraven van Hall; hij had het nuttig gevonden dat vertegenwoordigers van enkele

1 Linker-sectie: Christofoor, Katholiek Kompas, J e Maintiendrai, Ons Volk, Het Parool, de Raad van Verzet, Vrij Nederland, D e Vrije Katheder, D e Vrije Kunstenaar, D e Waarheid.

Midden-sectie: Medisch Contact, het Nationaal Comité van Verzet, het Nationaal Steunfonds, de Persoonsbewijzencentrale, het Studentenverzet (de ‘Raad van Negen’) en de Zeemanspot.

Rechter-sectie: de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers, de Lande­ lijke Knokploegen, het Schoolverzet en Trouw. 2 Beide kwamen in de midden- sectie terecht. Wij voegen daaraan toe dat het, vermoedelijk in de eerste plaats als gevolg van allerlei arrestaties, niet bij alle organisaties bekend bleef dat zij al op de oprichtingsvergadering vertegenwoordigd waren geweest. In september vroegen de Persoonsbewijzencentrale en Ons Volk om ‘erkenning’ , in november deden dat Christofoor en D e Vrije Katheder.

‘d e k e r n’ / ‘d o n d e r d a g m i d d a g-b i j e e n k o m s t e n’

grote illegale organisaties elkaar eens per week zouden ontmoeten om informatie uit te wisselen en gemeenschappelijke oplossingen te zoeken voor urgente problemen. Hoe kon men de arbeidsinzet het beste tegen­ gaan, hoe inlichtingen over verraders snel doorgeven, hoe voorkomen dat voor onderduikers bestemde rantsoenbonnen in de zwarte handel terechtkwamen, hoe waarborgen dat wie geld nodig had, dat inderdaad kreeg, hoe bereiken dat tijdig officiële stukken, vrijstellingspapieren bijvoorbeeld, nagemaakt werden? Over deze en dergelijke vraagstukken vond elke donderdagochtend in Amsterdam een gesprek plaats tussen vertegenwoordigers van het NSF, de LO, de LKP, de Persoonsbewijzen­ centrale, de Trouw-groep (niet de redactie was er vertegenwoordigd maar het productie- annex distributie-apparaat') en de Raad van Verzet. Wij nemen aan dat de Kern zich ook in de zomer van '44 met practische vraagstukken als de genoemde heeft beziggehouden; stellig zijn daar ‘actuele’ vraagstukken bijgekomen die met het naderen der Geallieerde bevrijdingslegers samenhingen, maar wij weten niet welke dat zijn ge­ weest en evenmin welke conclusies men bereikte.

Die ‘actuele’ vraagstukken kwamen er bij uitstek voor in aanmerking om op de Donderdagmiddag-bijeenkomsten behandeld te worden; aan die bijeenkomsten, die in mei '44 begonnen, werd namelijk deelgeno­ men door vertegenwoordigers van de drie organisaties welke tijdens de bevrijding en in de daaraan onmiddellijk voorafgaande periode een belangrijke taak hadden o f alsnog konden krijgen: de Ordedienst, de Landelijke Knokploegen en de Raad van Verzet. De bijeenkomsten vonden op voorstel van Six plaats en hij was er o.ok zelf bij aanwezig; bij hem voegden zich aanvankelijk Johannes Post (LKP) en Gerben Wagenaar (RVV) die dan des ochtends aan het beraad in de Kern hadden deelgenomen. Spoedig liet Six zich vergezellen door een van zijn naaste medewerkers, Caljé, het hoofd van de sectie Juridische Zaken van zijn Algemeen Hoofdkwartier, en door het hoofd van sectie V, majoor Kok, die zich evenwel spoedig liet vervangen door een van de andere naaste medewerkers van Six, kapitein M. de Boer, die specialist was op het gebied van springmiddelen en -technieken; de Boer had een functie bij de Nederlandse Spoorwegen en nam aan de Donderdagmiddag-bijeen­ komsten deel met medeweten van de feitelijke president-directeur der Nederlandse Spoorwegen, ir. W. Hupkes. Ook Wagenaar ging slechts korte tijd naar de Donderdagmiddag-bijeenkomsten toe; in zijn plaats verscheen toen van der Gaag, een andersgeaarde figuur en een man ook

B E Z E T N E D E R L A N D , Z O M E R ' 4 4

van andere politieke opvattingen, niet erg duidelijke maar nogal conser­ vatieve (hij had steeds anti-revolutionair gestemd).

Op die donderdagmiddagen stond bij Six centraal dat er coördinatie moest komen in de sabotage-acties; hij bereikte dat de Raad van Verzet (de Knokploegen bedreven toen nog geen sabotage) zijn eigen plannen ter sprake bracht. Toen de RVV, aldus Caljé, ‘kwam met plannen tot vernieling van de sluizen in Vreeswijk, hebben wij dit door onze technici laten nagaan en op grond van hun adviezen werd besloten, de sluizen niet te vernielen.’ 1 Veel aandacht werd besteed aan de Spoorwegen. Inzake een spoorwegstaking (meer hierover in hoofdstuk 6) ging men er van uit dat het sein daartoe door Londen zou worden gegeven (men wilde dan tegelijk het rollend materieel op grote schaal saboteren waartoe een handleiding werd opgesteld en verspreid); voorts werd nagegaan hoe men, zodra dit voor de Geallieerden van militaire betekenis was, de treinenloop kon verstoren. Voor die verstoring waren sabotagemiddelen nodig - de Knokploegen bezaten ze niet, de Raad van Verzet had er maar weinig en ook wapens waren er nauwelijks.2 Bij gebrek aan explosieven werd besloten, aanwijzingen op te stellen hoe treinen met het grootst mogelijke effect met andere middelen tot ontsporing konden worden gebracht. Overleg met enkele spoorwegtechnici leidde op 24 augustus tot de aanbeveling om in een bocht bij dubbelsporige banen de rails in de binnenbaan los te maken en buitenwaarts af te leiden — een trein welke die binnenbaan volgde, kwam dan tot ontsporing en versperde en be­ schadigde tegelijk de buitenbaan. Ook werden aanwijzingen opgesteld hoe men de gereedschappen die men voor deze vorm van sabotage nodig had, o f hoe men metalen derailleurs die hetzelfde effect hadden, kon vervaardigen. In dit verband werd ook nog een opzichter van de Dienst Weg en Werken van de Spoorwegen in de arm genomen die zijn vertrouwde collega’s ging opwekken, naar vermogen aan de sabotage mee te werken en het herstel van de schade te vertragen. De Spoorwegen hadden namelijk een eigen hersteldienst die zijn aanwijzingen uit Utrecht kreeg (en daar zou de Duitse Bahnbevollmachtigte op de directie stellig

' Getuige C. J. F. Caljé, Enq., dl. VII c, p. 226. 2 In de eerste dagen van juni zond Six, wiens laatste zender toen nog in werking was, op verzoek van Johannes Post een telegram naar het Bureau Inlichtingen met enkele gegevens over het werk van de Knokploegen (men wist daar kennelijk in Londen niets van) en ‘waarin’, vertelde Six aan de Enquêtecommissie, ‘tevens verzocht werd om een dertigtal wapens, zo be­ scheiden waren wij toen nog. Het kunnen er ook zestig zijn geweest . . . Dit geeft u een beeld hoe buitengewoon karig men toen in de wapenen zat.’ (getuige P. J. Six, a.v., dl. IV c, p. 859)

grote druk uitoefenen om met spoed de nodige reparaties uit te voeren), alsmede de z.g. Railwacht: een in ’42 onder pressie van Rauter opgericht corps van zestienhonderd ‘schouwers’ en honderd ‘controleurs’ ; door die ‘schouwers’ werd op de hoofdlijnen elk baanvak dag en nacht elke drie uur gecontroleerd o f er iets verdachts viel waar te nemen (de sabotage­ acties moesten uiteraard des nachts ondernomen worden, maar, gelijk gezegd, ’s nachts mocht men zich zonder speciale vergunning niet bui­ tenshuis bevinden).

Het beraad aangaande deze spoorwegsabotage was nuttig (de opzet was dat zij door de groepen van de Raad van Verzet en door de Knokploegen zou worden bedreven) maar voor Six was dit rechtstreekse contact met de RVV en de LKP van nog veel algemener betekenis. Hij wilde namelijk bereiken dat, zodra tot semi-militaire acties zou worden overgegaan, de groepen van de RVV en de Knokploegen zouden optreden volgens de bevelen van de gewestelijke commandanten van de O D ; dat zou bete­ kenen dat de RVV-groepen en de Knokploegen in de dagen van de bevrijding min o f meer in de OD zouden zijn ingevoegd; de OD zou ze dus in de hand kunnen houden.1 Hij betoogde dat voor semi-militaire acties militaire deskundigheid nodig was, anders gezegd: officieren moes­ ten er leiding aan geven en zijn gewestelijke commandanten waren officieren; hij betoogde óók dat in de bevrijdingsdagen rust en orde moesten heersen — de staat van beleg zou dan zijn afgekondigd, het gehele land zou dus onder militair gezag komen en het was niet wenselijk dat men dan nog aparte formaties zou kennen van de R W en van de LKP. Deze argumenten maakten indruk op Johannes Post die als gereformeer­ de en anti-revolutionair een zeer gezagsgetrouw man was, en Post deed in juni o f begin juli, zonder overleg overigens met de overige leden van de Top-LKP, aan Six de toezegging dat zodra men tot grootscheepse

1 De kijk die veel O D ’ers op de LKP hadden, vindt men duidelijk uitgedrukt in de volgende passage in Ik draag u op, een werk over de geschiedenis (en voorgeschiedenis) van de Binnenlandse Strijdkrachten in Apeldoorn en omgeving: ‘De getalsterkte van deze organisatie’ (de LKP) ‘ . . . was zeer klein. Afgezien van het bestaansrecht en de noodzakelijkheid van dit nieuwe lichaam, hield het vele gevaren in. De geestelijke instelling van vele leden was te avontuurlijk in die zin dat hun zucht naar avontuur overheersend was. Het waren geen soldaten en ze hadden dus geen goed begrip van tucht en verhoudingen. Deze geestelijke instelling was niet gevaarlijk zolang de leiders van deze groepen op hun beurt ondergeschikt waren aan een verstandige topleiding, die te allen tijde het belang van het land in het oog hield. Het grootste gevaar van tegenacties van de bezetter was nl. een onvermijdelijk gevolg.’ (Ik draag uop . . . Systeem en werk der Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, getoetst aan de lotgevallen van locale eenheden (Apeldoorn en omgeving) (1945), p. 153)

B E Z E T N E D E R L A N D , Z O M E R ' 4 4

sabotage en semi-militaire acties zou overgaan, de Knokploegen onder de OD zouden opereren. Midden juli werd Post gearresteerd en dood­ geschoten. Enkele weken lang was de Top van de LKP niet op de Donderdagmiddag-bijeenkomsten vertegenwoordigd, ‘de nieuwe verte­ genwoordiger’, aldus Six (dat was voorzitter Rombouts die wel niet vóór donderdag 17 augustus voor de eerste maal zal zijn verschenen) ‘luisterde toe, zei niet veel, en als men hem vroeg een beslissing te nemen, ant­ woordde hij: ‘Beslissen kan ik niet, dat moet ik eerst thuis bespreken.” 1 Nu, ‘thuis’, d.w.z. in de Top van de LKP, werd er door niemand voor gevoeld, de leiding van de Knokploegen aan O D ’ers toe te vertrouwen.

Niet anders lag het bij de Raad van Verzet: daar heerste verontwaar­ diging over de pretenties van de OD die, zo zag men het, het zware en gevaarlijke sabotage- en ‘kraak’-werk aan de groepen van de R W en aan de Knokploegen had overgelaten en blijkbaar op het allerlaatst ‘met de eer wilde gaan strijken’. Onderschikking onder de OD wees de Raad van Verzet af (vooral Jan Thijssen had voor de OD slechts schampere woor­ den over) — de Raad voelde er wèl voor, alle krachten met de Knokploe­ gen te bundelen, hetgeen door Thijssen warm werd bepleit. Binnen de Top van de LKP vond hij een medestander in van Bijnen die met de voorbereiding van de grootscheepse sabotage was belast, maar van Bijnen bleef binnen de Top alleen staan: die Top was er niet van overtuigd dat de Raad van Verzet een gelijkwaardige partner was, d.w.z. veel krachten op de been kon brengen, en hij wenste in elk geval dat de Knokploegen hun zelfstandigheid niet zouden prijsgeven.

Dat Thijssen het samengaan met de Knokploegen had bepleit, hing samen met zijn verwachting dat dan in feite de Raad van Verzet, d.w.z. het Operatie-Centrum, d.w.z. hijzelf, de opperleiding zou krijgen. Zonder het te beseffen was hij bezig, met zijn driftige dadendrang, maar ook met zijn autoritair optreden en met wat als zijn eerzucht werd gezien, sterke weerstanden tegen zich te wekken ook binnen de Raad van Verzet — het kan zijn dat van der Gaag precies als Johannes Post gedaan had, aan Six had toegezegd dat ook de groepen van de Raad van Verzet aan de OD ondergeschikt gemaakt zouden worden2, althans: op maandag 4 septem­ ber, daags voor ‘Dolle Dinsdag’ dus, lichtte Six zijn gewestelijke com­ mandanten in,

1 Getuige P. J. Six, Enq. , dl. VII c, p. 53. 2 Van der Gaag schreef ons in januari ’8o dat hij geen toezegging had gedaan maar slechts had geluisterd naar de herhaalde uiteenzettingen van Six zonder hierop te reageren; men kan zich indenken dat, als dat juist is, Six er de conclusie aan verbond: wie zwijgt, stemt toe.

S I X W I L D E L E I D I N G

‘dat in het bijzonder met de R W is overeengekomen, dat zodra moet worden opgetreden in georganiseerd verband de onderdelen van de R W zich volledig scharen onder de leiding van de Gewestelijke Commandanten van de O D , zulks teneinde coördinatie in te voeren acties te verkrijgen. M et de K P ’s is in principe dezelfde overeenstemming bereikt. Echter is door het uitvallen van het grootste deel der leiders van de K P ’s ca. 2 maanden geleden deze overeenstem m ing niet bij alle onderdelen der K P ’s bekend . . . H oew el op het ogenblik noch de O D , noch de R W , noch de K P ’s over wapens van enige betekenis beschikken, is het in verschillende onderdelen van ons land, gezien de uiterst geringe Duitse bezetting, ongetwijfeld m ogelijk als maquis op te treden. In dat geval ligt dan de leiding in handen van de gewestelijke, districts- o f plaatselijke commandanten [van de O D ]. U gelieve zich terzake te verstaan met de commandanten van de R W en van de K P ’s . . . ter verzekering van een doeltreffende coördinatie’.1

Met dat al had de OD aan de vooravond van ‘Dolle Dinsdag’, hoewel Six al enkele malen geschikte droppingterreinen aan Londen had opge­ geven, nog in het geheel geen explosieven en wapens ontvangen — de Raad van Verzet en de Knokploegen wèl. In Londen was namelijk eind juni besloten, opnieuw te pogen wat in ’42-’43 door het Englandspiel zo deerlijk was mislukt: na het uitzenden van speciale agenten explosieven en wapens boven bezet Nederland te droppen die volgens de aanwijzin­ gen van de Geallieerde militaire leiding gebruikt zouden kunnen worden. In ’42-’43 had de Dutch Section van de Special Operations Executive (SOE) getracht, daartoe een aparte organisatie op te richten — nu werd de zaak anders aangepakt, zulks in samenwerking met het begin februari '44 opgerichte, onder Oorlog ressorterende Bureau Bijzondere Opdrachten (het BBO). Aangezien de Nederlandse regering voor de OD slechts een taak weggelegd zag wanneer de bevrijding eenmaal daar was, werd vastgesteld dat men zich niet tot de OD zou wenden; wat de Raad van Verzet precies vermocht, was in Londen niet geheel duidelijk en wat de Landelijke Knokploegen waard waren, was aan niemand bekend. Zo geviel het dat aan de twee geheime agenten L. G. Mulholland en L. A. de Goede die samen met de marconist A. van Duyn in de nacht van 5 op 6 juli bij Epe landden2, een zeer algemene opdracht was gegeven: te

1 Tekst in Doc II-582, b -i. 2 In diezelfde nacht werd een toestel met vier andere BBO-agenten boven het IJsselmeer neergeschoten; allen verdronken.

Wat het latere lot van de Goede, Mulholland en van Duyn betreft, vermelden wij dat de Goede tot de bevrijding actief bleef; Mulholland werd als gevolg van de grote razzia te Rotterdam (10 en 11 november '44) naar Duitsland afgevoerd waar hij in Bamberg terecht kwam; van Duyn werd medio december '44 gearresteerd maar kort voor de bevrijding uit de Cellenbarakken te Scheveningen vrijgelaten.

B E Z E T N E D E R L A N D , Z O M E R ' 4 4

zoeken naar illegale groepen die, anders dan de OD, geschikt werden geacht om explosieven en wapens in ontvangst te nemen; men had hun gewezen op de Raad van Verzet en de bedoeling was dat zij zich via de RVV nader zouden oriënteren. Zij konden, schijnt het, de RVV niet vinden. Beiden hadden in bezet gebied deelgenomen aan het illegale werk en Mulholland had daarbij nauw samengewerkt met ‘Witte Piet’ oftewel Piet de Beer, een vooraanstaand K P’er maar in juli '4 4 nog niet lid van de Top van de LKP. Mulholland gaf bericht door naar Rotterdam en kon zich bij de Beer melden. Deze nam onmiddellijk contact op met Scheepstra die er uiteraard van Bijnen (‘Frank’) bijhaalde. ‘Bij die bespre­ king zei ik’, aldus Scheepstra aan de Enquêtecommissie,

‘ dat ik op dat ogenblik niet alle wapens het land in durfde brengen en direct met sabotage aanvangen. Frank w ilde dat w el en Piet zat tussen ons in met zijn mening. Ik w ilde daarom niet direct beginnen omdat ik de mensen zeer goed kende en ik w ist dat er een aantal was dat zodanig zou beginnen te saboteren dat wij hier binnen zeer korte tijd, terwijl de Geallieerden nog in N orm andië zaten opgeslo­ ten, een bloedbad zouden hebben . . . Ik heb gezocht naar richtlijnen. Ik heb ook gezocht naar een figuur die ons kon vertellen in hoeverre wij verantwoord waren om aan de sabotage te beginnen vóórdat de Geallieerde legers onze grenzen naderden. Ik heb toen aan mr. Donner . . . advies gevraagd. D ie heeft gezegd: ‘Ik kan het niet direct zeggen, ik w il daarover eens een dagje denken.’ Uiteindelijk heeft ‘W itte Piet’ . . . bij mr. Donner . . . een briefje vandaan gehaald waarin deze ons adviseerde, via de O D -lijn contact op te nemen met Londen om de mening van de regering te vernemen. D it was eind ju li 1944.’ 1

Dat advies werd door Scheepstra niet opgevolgd. Los nog van het feit dat de Beer en van Bijnen (en wellicht ook andere leden van de Top van de LKP) vonden dat hij te veel scrupules had, bleek al uit het radionieuws van de eerste drie weken van augustus dat de voorwaarde die Scheepstra had gesteld, bezig was werkelijkheid te worden: het Duitse front in Normandië stortte ineen, Parijs werd bevrijd, de Geallieerden passeerden de Seine en leken onweerstaanbaar op te rukken, anders gezegd: zij naderden Nederland. Scheepstra hakte de knoop door: op 25 augustus benoemde de Top van de LKP met zijn volledige instemming van Bijnen tot Landelijk Sabotage-Commandant (deze mocht als zodanig over alle

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I O a (pagina 111-121)