• No results found

Marcel stortte zich op zijn studie in de biologie. Zijn propedeuse- en kandidaatsjaar sloot hij beide af metla plus grande distinction. Hij meldde zich als lid bij het Kruidkundig Genootschap Dodonaea, de schepping van de bioloog Julius Mac Leod. In december 1910 hield hij zijn eerste voordracht overDe verdediging der bladeren tegen dieren door middel van doornen en stekels. Een samenvatting kwam in het Botanisch Jaarboek terecht: ‘De flora van een streek hangt min of meer af van de fauna. Op de plaatsen waar het minste voedsel voor een diersoort te vinden is, zijn de planten het best gewapend tegen die soort.’ Hij zou met eigen onderzoek op dit darwinistische thema voortborduren.1

Marcel verzorgde voorDodonaea tal van voordrachten. Het aantal deelnemers lag tussen de tien en de dertig. In 1911 bezocht hij veertien bijeenkomsten en excursies en nam hij vier inleidingen voor zijn rekening. Die van 4 april betrof reeds zijn promotieonderzoek naarLichten schaduwbladen bij Pinus laricio.2Dat jaar stond behalve zijn voordracht overGossypium een lezing over Lichtgevende organismen in hetJaarboek. Hij haalde het geval aan van Schistostega osmundacea, een korstmos waarvan de voorkiem bestaat uit ‘bolvormige cellen die ál het licht verzamelen op de enkele bladgroenkorrels welke de cel bevat; deze verlichte korrels glanzen smaragdgroen, alsof ze zelf licht uitstralen’.

Marcel wijdde aan dit mos een sprookje inDe Goedendag voordat hij het op een bergtocht wist te vinden. In 1912 gaf hij zes lezingen, waarvan die overLicht- en schaduwbladen bij Ilex aquifolium weer in het Jaarboek terechtkwam. Hij ging na of hetaantal stekels van die boom afhankelijk is van de intensiteit van het opvallende licht. Hij plukte in de Plantentuin, hetLaboratoire de Botanie, enkele honderden ‘lichtbladeren’ en ‘schaduwbladeren’ en stelde vast dat de schaduwbladeren meer stekels hebben.3

Het jaar erop hield hij een rede op hetVlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres over De invloed van het licht op het geotropisme der waterplanten.4Hij stuurde de leden vanDodonaea een overdruk van zijn toespraak. Hij liet zien dat waterplanten omhoogschieten als het donker wordt: ze worden lichter doordat ze meer luchtholtes krijgen. Marcel sprak van ‘aanpassing’. Een andere keer meldde hij opgetogen de vindplaatsen in de provincie Namen van deCarum verticillatum, deOphrys apifera en de zeldzame orchideeën Aceras anthropophora en Loroglossum hircinum.

Hij werd in 1913 bestuurslid, was tien keer aanwezig en hield evenveel

voordrachten. Op 22 december verzorgde hij een ‘hartelijk toegejuichte’ lezing over De hulpwetenschappen van de plantkunde. Vooraf aan zijn promotie in de

ongelukzalige zomer van 1914 leidde hij onder meer in opCharltons onderzoekingen betreffende de oorsprong van het leven, Het openspringen der antherieën en Sprookjes en legenden betreffende de leefwijzen der dieren. In deze periode waren Minnaert en Cesar De Bruyker de steunpilaren van hetGenootschap: de laatste was de rechterhand van Mac Leod. Ongewild zou De Bruyker Marcels

wetenschappelijke loopbaan bepalen.

InDe Goedendag waagde Marcel zich wel eens op natuurwetenschappelijk terrein. Hij schreef over kansberekening en over de zonsverduistering van 1912. Hij organiseerde eenprijskamp over de zoneclips en ontving daarop twee reacties5die hij niet kon goedkeuren. Zijn mederedacteuren verweten hem dat de vraagstelling te moeilijk was. Zijn verweer luidde: ‘Het eerste gedeelte - schijnbare beweging - had tot doel na te gaan in hoeverre de leerlingen der athenea hun ogen weten te gebruiken; het was eenvoudig een kwestie van opmerkingsgeest. Het tweede gedeelte - uitlegging der schijnbare beweging - was een vraag, die reeds in de geest van elke leerling moest zijn opgerezen en sedert lang beantwoord. Een verschijnsel, dat men vermoedelijk

slechts eens in zijn ganse leven kan waarnemen, zou men laten voorbijgaan zonder even over de reden ervan na te denken? De allereerste beginselen van sterrenkunde zijn de enige vereisten tot het vinden der oplossing, en... een weinig wetenschappelijk denkvermogen.’ Daarop volgde zijn ingewikkelde antwoord, dat volgens hem ‘allereenvoudigst’ was.6Marcel stond geestelijk mijlenver af van zijn leeftijdgenoten.

Marcels necrologie van de Nederlander Jakob Hendrik van 't Hoff7anticipeerde op zijn beroepskeuze. Hij voelde aan dat de eerste Nobelprijswinnaar in de scheikunde (1901) in Berlijn een nieuwe weg was ingeslagen. Hij citeerde Van 't Hoff7: ‘Moeten er geen mannen bestaan, wier plicht het is te onderzoeken en die, als ze daarvoor lust en tijd hebben, ook wat mogen onderwijzen?’ De professie van onderzoeker bestond nog niet, maar Marcel voelde zich al aangesproken. Hij besprak deskundig Van 't Hoffs levenswerk: ‘Overal treft ons zijn heldere taal, zijn geniaal opvattingsvermogen, de sierlijkheid zijner proefnemingen, de verbeeldingskracht gepaard met praktische zin.’ Van 't Hoffs Nederlandstalige opleiding was een aanbeveling voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Een curieuze passage verdient vermelding: ‘Wellicht is het van belang te vermelden dat, noch van vaders, noch van moeders zijde, vreemd bloed door zijn aderen vloeide.’ Marcel werd indertijd gebiologeerd door opvattingen over de zuiverheid van het Germaanse ras.

Hij wijdde zich de laatste twee jaar van zijn studie aan eigen onderzoek, waardoor hij zowel kon afstuderen als promoveren.