• No results found

Jozef had ingezien dat de gidsrol naar Marcels volwassenheid hem niet beschoren was. Hij schreef daarom eenAfscheidsbrief. Op de envelop stond: ‘Aan mijn dierbare zoon Marcel. Te openen na mijn dood.’ De brief was een wilsbeschikking, vol aanwijzingen en geboden die een grote indruk op het kind gemaakt moeten hebben.31

Jozef beval de jongen het vrije veld en de ruimte aan: ‘Heb de natuur lief; zij weet te troosten, te ontroeren en voor wat groot en heilig is op te leiden; wat kleingeestig is, muf of vuil wordt door haar frisse levensadem gereinigd; edele gedachten komen u toegewaaid en doordringen u, de ganse ziel wordt verjongd. Er ligt iets aangrijpends in de aanblik van het oneindige luchtruim met zijn miljoenen zonnen, iets waarbij de nietige wereldse gedachten vervliegen, elke kommer verdwijnt. Terecht mocht men van het leven in de natuur zeggen: Men

voelt zich de godheid meer nabij.’ Deze zinnen zou Marcel wel degelijk in zijn oren knopen.

Hoofdzaak was de christelijke liefde. Er lag weinig verheffends in het materialisme. Aan de neiging van de ziel naar iets volmaakts moest worden voldaan: ‘Gedenk dan dat godsdienst niet bestaat inwoord, maar in daad, dat er slechts twee geboden zijn: God en de naaste lief te hebben.’ Door zijn plicht te vervullen, zou Marcel vrede vinden. Tot die plicht behoorden rechtvaardigheid, goede trouw, toewijding, geduld, zelfverloochening, eerlijkheid, betoon van liefde, eenvoud, arbeidzaamheid, alle ‘edelstenen in de schakels van de keten, die rond de volmaaktheid, rond God, straalt.’

Jozef waarschuwde voor de opvliegende aard van de Minnaerts: ‘Ook driften en neigingen hebt gij overgeërfd. Bewaar uw kalmte; langs vaderszijde zijt gij van een oplopend geslacht, ofschoon verscheidene familieleden beproefden deze hartstocht te beteugelen. Blijf rein en eerbaar; ons geslacht heeft een harde kamp tegen die kwaal te strijden. Laat u niet verblinden door die ijdele verzekering van anderen, dat gij een der kalmste mensen zijt; uw gemoed zal u luidop anders leren; in onze familie smeult, voor beide voornoemde driften, het vuur onder de as.’

Jozef vaardigde ook richtlijnen omtrent de kuisheid uit: ‘Wacht u voor de eerste stap, hij is gevaarvol en leidt op de weg vanwaar men moeilijk terugkeert.’ Het belangrijkste was het kiezen van een goede partner: ‘Er komt een tijd, dat gij - naar alle waarschijnlijkheid - ene levensgezellin zult kiezen. Doe zulks niet te vroeg. Best vind ik het van 28 tot 30 jaar ongeveer: dan is het lichaam volledig gevormd en in zijn kracht; dan zijn de kinderschoenen uitgetrokken en nadert de tijd van rijpheid, van ware ernst.’ Jozef waarschuwde voor de seksuele hartstocht: ‘Met welk een zorg bereidt men zich voor op een examen, want het levensbestaan hangt er veelal van af. Maar met welk een dwaasheid, oprechte krankzinnigheid, wordt er gehandeld als er sprake is van het huwelijk. Men ziet eenmaal of enkele keren een lieve persoon. Haar bevalligheid bekoort (bijtijds werken zinnen en driften), men redeneert of oordeelt niet meer, men verslingert zich en meent zich ernstig verliefd en... later komen de rampen, onherstelbaar, gevolgen der dwaasheid.’

Vandaar zijn recept: ‘Als ge 27 jaar omstreeks oud zijt, zie rond, zonder dat gij iets van een plan laat blijken; kies tussen eerbare meisjes

(‘Eens licht, blijft meestal licht’, luidt het spreekwoord), neem iemand van een paar jaren jonger dan gij; bijna van uw stand en geestesontwikkeling (wat zoudt gij in uw gezin kunnen zeggen, waar een gezellig onderhoud met een vrouw kunnen hebben, die weinig verstandelijk gevormd is en niet vatten kan), man en vrouw moeten voor elkander eerbied hebben en in elkaar werkelijk de wederhelft vinden, zoekende tot volmaking te komen. Acht dus de vrouw hoog, verneder haar nooit; wacht u voor schelden. Mocht ooit een misverstand tussen u beiden ontstaan zijn, laat nooit de nacht over uw onmin gaan, maar verzoen u zo spoedig mogelijk. Elke onenigheid moet binnenshuis bijgelegd worden en dit enkel tussen man en vrouw; zijt ge nog gram, zoek in de natuur kalmte en weet dat de grootste van beiden die is, welke het eerst het woord van verzoening spreekt of de hand daartoe aanbiedt. Neem zulke echtgenote, die goed naaien ennuttige handwerken kent (verstellen, mazen, een nieuw stuk kindergoed maken kan). Bid om zulke vrouw en woon niet bij andere lieden (schoonouders of familie) binnen.’

Jozef goot zijn lessen in gebodsbepalingen, waarover geen communicatie mogelijk was. Hij had het kind bij zijn leven nodig gehad om zich staande te houden. Nu wilde hij over zijn graf heen Marcels lot bepalen. Die kon rebelleren tegen de dwang van zijn vader, maar zou daarmee zijn moeder treffen. Die werd vervolgens afgeschermd door wat Jozefhet hoogste gebod noemde: ‘Zij de steun van uw moeder, want gij kunt nimmer beseffen hoe zij u lief gehad heeft, wat zij voor u heeft geleden, angst en zorgen doorstaan heeft; hoe moedig zij is geweest om uwentwille. Veel kinderen hebben hun moeder lief, velen achten de hunne de beste, maar plechtig kan ik u verklaren, kind, dat de uwe onder de besten een der besten is, dat ze mijn eigen moeder evenaart en dat is haar hoogste roem. Ware er een woord om krachtig genoeg uit te drukken al hare edele gaven, hare zelfverloochening, vlijt, warme verkleefdheid voor u en mij, dan sprak ik, en schreef ik dit woord als getuige van mijn verering, mijn dank, als krachtig bewijs, als plechtig beroep dat gij uw moeder dient te eren en haar op handen dient te dragen.’ Hier legde Jozef een bekentenis af. Zijn eigen moeder was de beste van alle vrouwen geweest. Zijn vrouw Jozefina had zijn moeder Coleta slechts geëvenaard. Jozef, die zich laatdunkend over zijn vader Judocus kon uitlaten, had zich nooit van zijn moeder bevrijd. Hij verplichtte Marcel evenzeer tot levenslange moederbinding.

Toch had hij overvloedig gezaaid: hij had het kind de liefde voor ‘onverpoosde’ arbeid, de toewijding aan de wetenschap en het natuuronderzoek ingeprent. Veel zaad was in goede aarde gevallen en zou een veelvoud aan vrucht dragen.

Jozefina Van Overberge pakte in hetDagboek de pen op. Zij zou schrijven tot Marcel kon overnemen: ‘Zo zullen wij alle drie in uwLevensboekje hebben gewerkt... Hier, bij ons, werd nooit iets uitgevoerd, of we hadden er allen ons deel aan.’ Jozefina was kennelijk op de hoogte van deAfscheidsbrief en had ingestemd met haar rol in de gezinsdriehoek en met de levensloop die voor Marcel was uitgestippeld. Tot voor kort had ze bestuurlijke ambities gekoesterd. Haar ziekte en Jozefs dood hadden haar levensdoel veranderd. Zij nam vervroegd pensioen en besloot op haar beurt alle energie op Marcel te richten.