• No results found

De projecten met Marcel kwamen in een stroomversnelling: zijn kooi werd verguld. Jozefina stimuleerde zijn wetenschappelijke belangstelling door de aanschaf van prijzige apparatuur. Voor Sinterklaas 1905 mocht hij aan elektrische apparatuur onder meer een elektromotor, enkele bichromaatbatterijen, een Ruhmkorffinductor, een elektro-

magneet, twee Geisslerbuizen en een Leidse fles kopen. De spectaculaire proeven met dit elektromagnetische instrumentarium voerden ze ‘samen’ uit.

Ze kocht als garnering voor de tweede salon een biljarttafel van 550 frank, waarop Marcel zijn moeder les moest geven: ‘Ge begint met elke week haar een nieuwe carambole te tonen; ge schijnt een goed professor, ik een goede leerlinge en we zijn beste vrienden.’ Er kwam een kloeke ‘gasbek’ boven het biljart te hangen met een ‘grootvuur’ om de plaats te verwarmen. Jozefina liet deuren met spiegelglas plaatsen en richtte een badkamer in met verwarmingstoestel.

Een nieuwe verstrooiing kwam voorjaar 1906 toen Marcel ‘een schoon rijwiel’ kreeg, eerste klas, met ‘vrije tweefreins en pneu Englebert’. Hij stond erop dat zijn moeder er zelf ook een kocht: ‘Ik besloot mij er in te schikken, en het te leren. Wat al angst en hartkloppingen ik eerst heb gevoeld, wat al zweet mij eerst heeft afgedropen, zal ik niet zeggen.’ Ze oefenden op hetVélodrome en maakten fietstochten langs de Leie. Eén keer fietsten ze heen en weer naar Brugge, ruim 90 kilometer: ‘De bekommernissen maken me wel wat zenuwachtig, maar welke vergelding vind ik in u, hoe lief, vriendelijk voor mij, hoe dienstvaardig voor plichtsvervulling zijt ge! Een gouden kind zijt ge, vol heerlijke beloften.’

Ze leefden teruggetrokken. Waarschijnlijk vond Jozefina dat haar jongen alle vertier thuis kon vinden. Als er op zondagen eens bezoek langskwam dat de eentonigheid doorbrak, draafde Marcel op met een heel programma: ‘Wat ge dan al uitvindt om uw volk aangenaam te zijn, is niet te geloven: allerlei proeven van fysica en chemie, elektriciteit, trucs met kaarten, spel op de piano: ik beleef werkelijk plezier aan u!’ Hij zonderde zich niet af, maar voelde zich verplicht het bezoek te vermaken.

Jozefina dacht dat het tijd werd voor het maken van plannen voor hun gezamenlijke toekomst: ‘We nemen het besluit u op te leiden tot hofbouwkundige.34De redenen die daarvoor pleiten zijn: 1e het is een gezonde bezigheid; 2e een aangename; 3e een zeer geachte,bien considérée; 4e ge bezit er de nodige geschiktheid voor: lust naar reizen, gemak voor het leren van talen, zucht naar opzoekingen en taaie wil om te vinden wat ge wilt bekomen, liefde voor de natuur en de bloemen; 5e ge hebt een klein kapitaal dat u toelaten zal u te plaatsen en het gelukken der onderneming af te wachten. Wat wil men meer? Ge stemt

volkomen in, met genoegen ziet ge de onderneming in en we maken ons plan: tot 15 jaar minstens, dus tot het eind van het derde jaar grieks-latijn, in het atheneum voort, misschien tot het einde van het tweede, dan drie jaren in de Hofbouwschool, aan de universiteit gehecht, terwijl ge aan Engelse en Duitse talen voortzet, misschien wel het Spaans begint en als vrije leerling een cursus van scheikunde volgt aan de Hogeschool, een jaar bij de tuiniers rond Gent, een in Duitsland, een in Versailles, een in Londen. We vestigen ons samen aldaar en terwijl we daarna uw installering maken, doet ge een reis alleen, deels in Amerika, deels in Zuid-Europa, ofn'importe, zodat ge u volmaakt in uw ambt. Goede raad, die ik inwon, zei me: ‘Er zijn vele hofbouwkundigen, doch weinigen zijn geleerd.’’

Zij legde deze onderneming voor aan Marcel, die er volgens haar mee instemde. Ze ging daarmee een stap verder dan haar man, die zijn toekomstplannen in de verborgenheid van hetDagboek had gekoesterd. Marcel zou het atheneum niet afmaken, terwijl hij de beste leerling van zijn jaar was! Van Jozefina's plan werd nooit meer vernomen. De dertienjarige Marcel deed kennelijk geen moeite met zijn moeder in discussie te gaan.

Ze bereidde in 1906 een vakantiereis naar Duitsland voor, ‘met ons beidjes voor een vijftal weken’, die nuttig zou zijn voor Marcels spreekvaardigheid. Het werd een reis met tante Nathalie en neef Emiel Minnaert. Ze bezochten Kassel, Berlijn, Potsdam, Dresden, liepen langs de Elbe, zagen de Schwedenlöcker, de Tyssaër rotswanden die ‘zo overweldigend groots en wild waren dat niets wat we op reis ooit zagen, zelfs niet in Zwitserland, erbij halen kan’, Chemnitz en het Thüringerwald. In Berlijn zagen zeDas Rheingold van Wagner: ‘Onnodig te zeggen dat het bij u de gunstigste indruk liet.’

Marcel had nog een maand vakantie en besloot zich toe te leggen op de chemie. Jozefina haakte erop in: ‘Ik gaf u de balkonkamer, kocht u tal van producten en ge hadt een nieuwe pret.’ Dat laboratorium, straks de studeerkamer, werd het heiligdom van Marcel: de vrijplaats voor de ontplooiing van zijn persoonlijke leven.

Eindnoten:

1 Het citaat is de eerste zin van De Coster in de schitterende, Vlaamse vertaling van Richard Delbecq (1914). De laatste zin van deel I sluit hierop aan.

2 EenNormaalschool heette in Nederland een kweekschool en heet thans een pedagogische academie of PABO. In Vlaanderen is eenregent of regentes een docent aan de pedagogische academie, die tevens bevoegd is les te geven in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. 3 De bron is hetDagboek voor Marcel van Jozef en Jozefina. In dit hoofdstuk wordt hieruit veel

geciteerd. Jozef hield het bij van 1893-1902 en Jozefina van 1902-1916. Archief-Minnaert. 4 Het woord ‘Vlaams’ wordt gebruikt voor de taal die indertijd in Vlaanderen werd gesproken en

die nu ‘Nederlands’ wordt genoemd. De auteur kiest de term ‘vernederlandsing’ voor het toenmalige streven van de Vlaamse Beweging, tenzij hij citaten gebruikt. Dat was al heel vroeg het oogmerk van de vrijzinnige tak van de Vlaamse Beweging, waartoe Minnaert zich aanvankelijk zou rekenen.

5 Weinigen vragen zich af wie die laatste woorden gehoord kan hebben...

6 De Vlamingen gebruiken ‘professor’ voor het Nederlandse leraar of docent. In Nederland heette Jozefs cursus waarschijnlijkhoofdacte; indertijd een uiterst degelijke voorwaarde voor het directeurschap van een basisschool.

7 Laurent, 1880. Minnaert, G.D., 1919.

8 Portret van Jozef Minnaert in het fotokatern. De linkerzijde toont een strenge aristocraat, de rechterzijde een serene, dienstvaardige man: Judocus en Coleta ineen?

in zijn omrekening naar eigentijdse valuta. Voor de gulden geldt dan een

vermeningvuldigingsfactor van omstreeks tien, voor de euro van vijf. Het jaarlijkse cursusgeld bedraagt 400 frank in 1880 of omstreeks 4000 gulden in 2000. Die factor 10 naar guldens is erg handig, al is ze inmiddels een anachronisme.

12 De Clerck, 1979, 13-15, 21-22. 13 De Clerck, 1979, 46-49. 14 De Clerck, 1979, 54-62, 67-71. 15 De Clerck, 1979, 38 en volgende.

16 Van de Woestijne, 1902, in De Bom, 1939. Een mooi beeld van het Brugge van een generatie voor Minnaert geeft Michel van der Plas in zijn biografie van Guido Gezelle.

17 Van der Plas, 1990, toont Gezelle als politieke straatvechter. Vooral de hoofdstukken X en XI. 18 Het gemeentelijke onderwijs kende gratis scholen énbetaalscholen waaraan de ouders moesten

bijdragen. Het laatste onderwijs was beter verzorgd.

19 De enige terugblik op Minnaerts jeugd staat in brieven van 8 en 12 oktober 1943 aan zijn jongste zoon Boudewijn vanuit het gijzelaarskamp Sint Michielsgestel. Daaruit komt ook de passage over het spelen in Brugge even verderop.

20 Bertha Von Suttner,Krieg und Frieden, München 1900, in het Nederlands De Wapens neer! 21 Karel Lodewijk Ledeganck,Aan Brugge, 1883.

22 Stijn Streuvels, 1954.

23 Karel van de Woestijne in De Bom, 1902.

24 Georges Rodenbach, Parijs 1893. Nota bene het geboortejaar van Marcel! 25 Marcel in matrozenpak in het fotokatern.

26 Gillis Desideer Minnaert in het fotokatern. 27 Minnaert, Gillis D. en Jozef, 1901.

28 Het maandblad van MeertsAlgemeen Nederlands Verbond (ANV), Neerlandia, was gewijd aan de Boerenzaak. In die kampen zouden meer dan 20.000 kinderen overlijden.

29 Eén van zijn aforismen. 30 Minnaert, J., 1903b. 31 Minnaert, J., 1903a.

32 Gegevens ontleend aan Jozefina'sLevensboekje voor Marcel, de voortzetting van het Dagboek. 33 Interview met Dé Fornier. Zie bij de noten van deel I.

34 De cursiveringwe is van de biograaf.

Hoofdstuk 2