• No results found

Minnaert kwam via deze zuivere denkstappen toe aan zijn behandeling van de houding jegens de staat. De staat was onmisbaar bij het verspreiden van het geestelijk bezit en daartoe functioneerde een netwerk van ambtenaren. De staat had een diepe culturele waarde als ‘organisatie van de samenwerking en van de arbeidsverdeling onder de mensen. De Staat werd de verbinding van nationalisme en internatio-

nalisme.’ Daaruit vielen dan weer twee beginselen af te leiden: ‘de noodzaak der ontwapening’ en ‘het verdwijnen van oorlogen’, die de samenwerking der staten immers in hoge mate belemmerden.

Op nationaal gebied was de staat er voor het volk. Zij kon de eigenschappen van het volk tot bloei brengen. De historie van de staat liet zien dat haar rol gaandeweg verkeerd was opgevat. De staat was tot doel verworden: ‘Van zijn financiële en economische macht maakt de Staat misbruik om een klein aantal kapitalisten te bevoordelen, welke dan op hun beurt de steunpilaren van de Staat worden; in zijn scholen richt hij er het hele onderwijs naar om ontzag en eerbied voor zichzelf aan te kweken; zijn beambten worden gesalarieerde verdedigers van de bestaande staatsvorm: decoraties, staatslied, officieel vertoon, worden ingevoerd. En tenslotte gaat de Staat een onnoemelijke hoeveelheid energie verspillen aan het inrichten van legers, vloten, forten, welke tot niets anders dienen dan om zijn eigen gezag te versterken door hypnotiseren van het volk en tot het veroveren van macht over andere staten. Op dit ogenblik heerst nu helaas nog rondom ons heen deze misdadige, verkeerd opgevatte staatspolitiek, gesteund op geweld en bedriegerij...’

In haar territoriumdrift trok de staat zich niets aan van de nationaliteiten, trachtte die zelfs uit te roeien als zij het wenselijk achtte voor haar eenheid: ‘Waar ongeveer gelijk sterke volkeren de Staat bewonen, kan het ene meestal moeilijk door het andere helemaal onderdrukt worden; en daar spant de Staat dan alle mogelijke pogingen in om door vermenging een kunstmatig halfslachtig staatsvolkad hoc op te bouwen, en taalverwarring te begunstigen, niet aarzelend hierdoor voor eeuwen alle ware beschaving en edele cultuur in zijn gebied onmogelijk te maken.’ Dat laatste ging over België, al moest alles impliciet blijven.

Hij constateerde dat ook het nationaliteitsgevoel dienstbaar aan de staat werd gemaakt: ‘Meer dan eens hebben we gezien hoe het innigste, heiligste nationaal gevoel door de Staat gebruikt wordt om een volk op te zwepen tegen eigen broeders en eigen belangen, trots alle banden van taal of geschiedenis en godsdienst; en hoe men juist om het op te jagen de liederen en de sagen van dat volk, de dichters en denkers te hulp roept, terwijl men de nationale trots gaat vleien. Zo ontstaat een heilloze verwarring tussen Volk en Staat. Zo heeft men meer dan eens een volk vermoord,destroyed by means of her best affec-

tions.’ Volgens Minnaert stonden miljoenen mensen voor een niet te ontwijken conflict. Ze moesten kiezen of ze loyaal bleven aan de bestaande staatsvorm waaraan hun volk te gronde ging of dat ze trouw bleven aan hun nationaliteit.

Hij sprak hier in ieder geval over vier miljoen Vlamingen. De staat steunde op oorlog en diplomatie en gehoorzaamde aan de wensen van enkele zelfzuchtigen: ‘De heilige vaderlandsliefde laat zich niet kluisteren aan een Staat die omgrensd is geworden aan de groene tafel. Zij maakt geen deel uit van de inventaris die overgaat van de voormalige bezitter op de aanrukkende overwinnaar. Zij blijft eeuwig en altijd trouw.’

Minnaert ging er destijds vanuit dat België, net als de grote mogendheden, zelf schuld had aan het uitbreken van de Wereldoorlog door in de Franse diplomatieke kaart te spelen. Dat was een leerstuk van het activisme, maar het miste elke grond.13 Zijn conclusies waren: ‘De ernstige oplossing van het nationaliteitenvraagstuk is de eerste en onontbeerlijke voorwaarde voor de wereldvrede, en dus een interniet intranationale aangelegenheid.’ En: ‘De oplossing kan alleen zijn: het volledig parallellisme tussen de beschavingsgroepen en de staatsinrichting.’

Minnaert pleitte in dit slotzinnetje voor een scheiding van naties op basis van de taal zoals in België die tussen Vlaanderen en Wallonië. Op het terrein van de internationale verhoudingen kon dezelfde stellingname inlijvingen bevorderen. Zouden de Duitssprekende Zwitsers echt willen toetreden tot Duitsland om te vechten voor WilhelmII? Ooit waren die kantons uit het Duitse rijk getreden om de

permanente oorlogsconflicten te vermijden.

Hij propageerde ten slotte een wereld vanwederkerig dienstbetoon en verdeling van de arbeid. Hij voegde toe dat hij zich bewust op een ahistorisch standpunt had geplaatst, omdat hij zich richtteop de toekomst en niet op het verleden. Als men de ‘frisse energie en de dadendrang der jeugdig strevende geesten wil remmen, dan misbruikt men de geschiedenis om de evolutie tegen te houden. En dat gebeurt maar al te dikwijls!’ Minnaert had dat destijds aan Gerretson geschreven en dit keer sloot hij zich aan bij een redevoering van de socialiste Henriette Roland Holst14 waarin zij had gepleit voor een ‘onverschrokken idealisme’ om onaanvaardbare sociale toestanden te lijf te gaan en de slavenmentaliteit af te schudden: ‘Wij weten over welke onbereken-

bare energie de mensheid kan beschikken, wanneer haar een groot doel voor ogen staat.’