• No results found

Het jaar 1927 bracht een nieuw succes. Het jaar ervoor had een eclipsreis van vier maanden naar Sumatra met onder anderen de Amsterdamse sterrenkundige Anton Pannekoek vanwege een bewolkte hemel niets opgeleverd; een expeditie met Pannekoek naar Lapland slaagde schitterend.49DeAkademie bracht in 1928 het lijvige rapport van Pannekoek en Minnaert uit. Zij slaagden ervoor het eerst in de ‘absolute’ intensiteiten te meten van emissielijnen in de chromosfeer door die te vergelijken met een door Ornstein ontwikkelde standaardlamp. Het was

monnikenwerk: ze verwerkten in 30 pagina's minuscule

letters duizend metingen aan emissielijnen tussen 4154 en 4768 Å. Veel lijnen konden ze met behulp van Saha's theorie identificeren als meerwaardige ionen zoals yttrium 10+ of ijzer 6+. Ze interpreteerden de emissielijnen van de meest markante elementen als kwantumsprongen van elektronen. Dat nam met 300 detailleringen twaalf pagina's in beslag.

De beide astrofysici redeneerden in termen van stralingsovergangen tussen elektronenniveaus, ‘somregels’, ‘multipletintensiteiten’ en

‘overgangswaarschijnlijkheden’: dat waren termen uit het kwantumfysische werk waarin hetFysisch Laboratorium van Ornstein, H.C. Burger en H.B. Dorgelo in samenwerking met theoretici zoals A. Sommerfeld, W. Pauli, H.A. Kramers en N. Bohr inmiddels was gespecialiseerd.50Hun boek verwijst inderdaad naar het werk van Ornstein en zijn medewerkers. Het bevat geen enkele toespeling op Julius. De publicatie vond plaats in 1928, het jaar van verschijnen van het Nederlandstalige Leerboek der Zonnefysica van Julius en Minnaert, en ze was wél in het Engels.

Pannekoek droeg in deze jaren behalve zijn kennis en ervaring ook een

scrupuleuze instelling op zijn jonge vriend Minnaert over. Pannekoek schreef in zijn Dagboek over Minnaert:51‘Hier, in Lapland, zowel als te voren bij de Indische eclips, heb ik Minnaert leren bewonderen zowel wegens zijn praktische bekwaamheid en theoretisch inzicht als ook zijn algehele toewijding: hij is bij elke der beide expedities feitelijk de ziel van het werk geweest.’ In zijn brieven kon hij soms terechtwijzen:52 ‘Daar ik je oorspronkelijke tekeningen zag, waarop wel de afwijkingen onderling te zien waren, heb ik geen ogenblik vermoed, dat je die hier in de uiteenzetting weg zou laten.’

Pannekoek kende veel vooraanstaande astronomen persoonlijk zoals E.A. Milne, J.S. Plaskett en H. Shapley. Sommigen waren kameraden uit zijn tijd als marxistisch theoreticus. Toen Milne hem in Bussum kwam opzoeken, nodigde hij Minnaert uit voor de discussie met de grote man. Hij schreef Minnaert over de Amerikaan H.N. Russell:53‘Hij heeft er slag van met groot materiaal handig om te springen en de hoofdtendensen eruit te halen; knap en dominerend; toch heb ik bij allerhande behandelingsmanieren een instinctief verzet. Hij beschikt ook over een ruimer materiaal van multipletten dan anderen omdat hij daarover veel mooi ongepubliceerd werk heeft.’ Hij leerde de jon-

geman de reuzen van het vak ook kritisch te bezien. Dat moet voor de dweperige Minnaert van belang geweest zijn.54

In 1927 publiceerde Minnaert samen met Ornstein55een artikel over de

intensiteitsverdeling in opnamen van spectrale lijnen. Het artikel gaf een overzicht van de manier waarop zij werkten met de spectrograaf en de microfotometer. Ze behandelden de invloed van de spleetbreedtes op de profielen en die van de ontwikkelaar op de fotografische platen. Het illustreerde slechts hun intensieve samenwerking. Een pikante voetnoot verraadt Minnaerts schrijverschap: de platen voor het artikel werden ‘door mejuffrouw M.B. Coelingh en mejuffrouw J.G. Eymers in dankenswerter Weise opgenomen en doorgemeten’. Het ging hier om Miep Coelingh en haar boezemvriendin Truus Eymers; met Miep had Minnaert zich zojuist verloofd.

Hij werkte gestaag verder aan een publicatie over zijn eigen experimenten. Hij vergeleek zijn ware intensiteiten voor zwakke fraunhoferlijnen met de intensiteiten volgens de door de Amerikanen gereviseerde Tabel van Rowland56en leidde een empirische formule af die de Rowlandse intensiteiten R omzette in Minnaertseware intensiteiten i. Hij kon voor het eerst door extrapolatie afleiden dat de fraunhoferlijnen naar schatting 15% van de energie van het zonnespectrum absorberen: ‘Alle theoretische beschouwingen over de vorm van de energiecurve van de zon waren gevaarlijk, zolang de depressie van die curve door de fraunhoferlijnen niet in rekening werd gebracht.’

Hij werd bij de eindredactie onaangenaam verrast door een artikel van de Duitser H. von Klüber over de profielen van emissielijnen uit de chromosfeer.57Dat bevatte metingen aan de intensiteiten van de lijnenK en H van het Ca+-ion, waaraan hij zelf had gewerkt met Pannekoek. Von Klüber werkte op deEinstein Turm te Potsdam, waar directeur Freundlich de fotometrische school van zijn in 1914 overleden voorganger Schwarzschild had voortgezet.58Minnaert haastte zich met het insturen van zijn artikel59en nam meteen een harde kritiek op de werkwijze van de Duitser mee. Diens intensiteiten verschilden te veel met zijn eigen waarden. Hij adviseerde de ‘spookbeelden’ van de tralie in rekening te brengen en vermaande hem beter te standaardiseren. Maareigenlijk kwamen de waarden aardig overeen, terwijl Von Klüber een eigenzinnige ‘halfwaardebreedte’ hanteerde. Misschien had dat Minnaert geërgerd.

De Duitser had geen kritiek op Minnaert geuit, had hem zelfs niet genoemd. Ook dat kan een punt geweest zijn. Minnaerts reactie maakt een hooghartige indruk. Dat was pijnlijk omdat hij een theoretische verklaring had proberen te vinden van de verhouding van de oppervlakken van de beide emissielijnen. Het lukte hem niet de theorie te laten aansluiten bij de gegevens. Zijn artikel had echter al veel te denken gegeven. Bij de correctie van de drukproef kreeg hij het eerste zetsel toegestuurd van een bijdrage van Albrecht Unsöld, een collega van Von Klüber: hij kon nog net in een voetnoot vermelden dat hij vermoedde dat die de kwestie bevredigend had opgelost.