• No results found

Joods-Argentijnse uitgaven

DEEL II: HET EERSTE ARGENTIJNSE GEZICHT VAN SPINOZA Inleiding

4.2. Joods-Argentijnse uitgaven

In twee recente artikelen over de Spinozastudies in Argentinië geschreven door Diego Tatián worden een paar artikelen in tijdschriften genoemd uit de jaren ’30 en ’40 en één roman, Los amores de Baruj Spinoza van Alberto Gerchunoff uit 1932.373 De tijdschriften zijn met name Judaica en Davar, Revista Literaria. Het laatste is het belangrijkste politiek-culturele tijdschrift van joods Latijns-Amerika, uitgegeven in Buenos Aires. Zowel Gerchunoff als León Dujovne zijn joodse Argentijnen. De eerste publicaties over Spinoza die na lange tijd in de jaren ’30 tegelijkertijd verschijnen zijn zowel van joodse immigranten als van andere auteurs en komen zowel uit de academische wereld als van daarbuiten. In deze paragraaf bespreek ik de joods-Argentijnse uitgaven.

Alberto Gerchunoff: Los amores de Baruch Spinoza

Alberto Gerchunoff (1883–1950) is in de Oekraïne geboren in een joodse familie van grootgrondbezitters, die in 1889 vanwege de pogroms naar een van de landbouwkolonies in Argentinië emigreerde. Deze kolonie, Rajil, was acht jaar daarvoor door de filantropische joods- Duitse baron Mauricio de Hirsch opgericht, speciaal voor de door de Russische tsaren vervolgde Asjkenazi joden. In 1895 vertrok Gerchunoff naar Buenos Aires en werd journalist, schrijver en hoogleraar. Hij werkte mee aan verschillende tijdschriften en kranten, waaronder het nog altijd bestaande landelijke dagblad La Nación. Hij publiceerde onder andere Los gauchos judios in 1910, het jaar van de herdenking van honderd jaar onafhankelijkheid en de Meirevolutie in 1810. Het is Gerchunoffs meest bekende werk over het leven van de joden in Latijns-Amerika.374 Gerchunoff werd geïnspireerd door de Nicaraguaanse modernistische dichter, Ruben Dario, die in zijn ‘Canto a la Argentina’ al had geschreven over het beloofde land, la Tierra Prometida, het op de Argentijnse pampa’s teruggevonden Zion. Gerchunoff legt in vierentwintig korte schetsen een relatie – zoals zijn vader hem voor hun vertrek had verteld - tussen het bewerken van de aarde in de kolonie en in het Oude Testament. In 1952 verscheen in Buenos Aires een vertaling in het Jiddisch en in 1955 een vertaling in het Engels in New York. Het boek wordt in Argentinië nog steeds herdrukt en er is bij gelegenheid van Gerchunoffs 50e sterfjaar een met achtergrondinformatie en foto’s uitgebreide versie van verschenen.375 In 1974 is er een speelfilm naar het boek gemaakt, door de regisseur Juan José Jusis, die inmiddels ook op DVD verkrijgbaar is.

373 Alberto Gerchunoff, Los amores de Baruj Spinoza, Buenos Aires: Babel, 1932.

374 Franse vert.: Alberto Gerchunoff, Les gauchos juifs, Paris: Cosmopolite, Stock, 2006.

375 Alberto Gerchunoff, Los gauchos judíos, Buenos Aires: Arenal, 2003; Ricardo Feierstein (red.), Alberto

De boeken van Gerchunoff werden, evenals een aantal andere werken over de visie op de utopie van de agrarische kolonies van ‘judeo-argentinos’ die naar het ‘andere’ beloofde land waren gegaan, in Israel graag gelezen. De Argentijnse ‘olim’ vormen in Israel de grootste Latijns-Amerikaanse gemeenschap. In 1977 werd door de ambassade van Argentinië in Tel Aviv een tweetalige editie (Spaans – Hebreeuws) uitgegeven. Met de aanduiding ‘gauchos judios’ en de parallel met het Oude Testament gaf Gerchunoff de joden in Argentinië een nieuwe gelegitimeerde identiteit. Hij gebruikte nog een andere manier om de joodse aanwezigheid in een Latijnse cultuur te legitimeren. Hij verwees namelijk vaak naar Spaans-Hebreeuwse filosofen en dichters als Maimonides en Sem Tov de Carrion, die zowel door Spaanse katholieken als Sefardische joden werden gewaardeerd. Misschien kan men zijn boekje over Spinoza, Los amores de Baruch Spinoza uit 1932 ook in dit licht zien. Maar noch dit boek, noch een ander van de vele boeken die hij heeft geschreven, is zo bekend geworden en gebleven als Los gauchos judios. Ook het jaar van uitgave van Los amores de Baruch Spinoza zat niet mee. In de jaren ’30 was er sprake van een nationalistische en zelfs xenofobe stemming in Argentinië en vervolgens kwam de Tweede Wereldoorlog. Daarin bleef Argentinië officieel neutraal, maar in feite stond het land tot bijna aan het einde van de oorlog aan de kant van Duitsland en Italië. Los amores de Baruch Spinoza kwam uit in de serie B.A.B.E.L., hetgeen staat voor Biblioteca Argentina de Buenas Ediciones Literarias. Eerder was in de serie al een boekje van Gerchunoff over Heinrich Heine verschenen. Hoewel overwegend literair, verschenen in de serie ook boekjes over het Hellenisme, en ook de Overwegingen van Marcus Aurelius. Voorin Los amores is een portret van Spinoza opgenomen, een ets of gravure, gemaakt door Gottselij, die nog het meeste gelijkenis vertoont met de kopergravure van Johann Heinrich Lips (1802/1803).376 In het voorwoord zegt Gerchunoff dat zijn bedoeling niet was een kritische studie te schrijven over de ideeën van Spinoza, noch een historisch verantwoorde, maar een kleine roman, over zijn relatie tot de vrouw die zijn rustige leven verstoorde. Hij heeft gelezen wat tijdgenoten over hem gezegd hebben, en wat er in de 19e en 20e eeuwse literatuur is geschreven over zijn liefde voor ‘Olimpia’ van den Ende. Hoewel de geschiedschrijvers hier sceptisch tegenover staan, is dat geen probleem voor de literator. Gerchunoff wil haar beeld schetsen, ‘weerspiegeld in de geest van de heilige lenzenslijper’ en hoe zij ‘de eentonige dagen en de eenzame nachten met haar verschijning wilde verlichten, van hem die de ‘Tractatus’ schreef, de man die, zoals Renan zegt, het dichtst de goddelijkheid benaderde’. In de gesprekjes van Baruch met Olimpia speelt het thema van hun verschillende religie een rol, en laat Gerchunoff Spinoza, die zowel met Baruj als met Benedicto aangesproken wordt, zeggen dat hij èn jood èn christen is.

Gerchunoff maakte deel uit van de kring van joods-Argentijnse intellectuelen van wie de namen steeds in de Spinozapublicaties opduiken, als schrijver, vertaler, uitgever of directeur. De kring bestond tot aan de tweede wereldoorlog en in de uitgaven rond het herdenkingsjaar 1977 komen nog bijdragen van een aantal van hen voor. Daarna stopt dit duidelijke spoor van Spinoza in Argentinië. Na een periode waarin incidentele uitgaven over en vooral herdrukken van de werken van Spinoza verschijnen, is er vanaf het jaar 2000 sprake van een nieuwe Argentijnse Spinozagroep, en volgen er veel nieuwe uitgaven. Over de laatste gaat hoofdstuk III.

Nu bespreek ik een paar andere leden van de joodse Spinozagroep uitvoeriger: León Dujovne, Samuel Glusberg die zichzelf omdoopte tot Enrique Espinoza, en de vertaler Oscar Cohan. Ook besteed ik aandacht aan de Duitse Spinozaonderzoeker en vertaler Carl Gebhardt met wie de leden van de kring contact hadden, getuige de vertaling van zijn boek over Spinoza en zijn inleidingen in de joods-Argentijnse uitgaven. In de volgende paragraaf over de uitgaven rond 1977 komen van deze groep nog Gregorio Weinberg en de al eerder genoemde Gregorio Bermann kort aan de orde.

376 Rudi Ekkart, Spinoza in beeld; Het onbekende gezicht/Spinoza in portrait; The unknown face, Voorschoten: Vereniging Het Spinozahuis, 1999, p. 18.

León Dujovne: ‘The forgotten book’377

León Dujovne wordt niet of nauwelijks genoemd in de geschiedenis van de filosofie in Latijns-Amerika of in Argentinië, ook niet in Argentinië zelf. Hij is wel erg relevant voor het Spinoza-onderzoek, niet alleen voor degenen die Spinoza in de filosofie van het Joodse volk willen plaatsen, maar ook voor een spiritualistische Spinozainterpretatie.378 Net als Gerchunoff is hij geboren in de Oekraïne (1899), als kind met zijn familie naar Argentinië geëmigreerd, en nauw verbonden met de joodse gemeenschap en actief in het academische leven. Hij was hoogleraar aan de Universiteit van Buenos Aires en bekleedde twee leerstoelen, Psychologie en Epistemologie en Geschiedenis van de Wetenschap en de Filosofie. In 1948 was Dujovne vanwege zijn monumentale vierdelige werk over Spinoza en het spinozisme kandidaat voor de Nationale Filosofieprijs. Zijn kandidatuur werd gesteund door Jorge Luis Borges, die dat jaar in de jury zat. Borges is een andere Argentijn die belangrijk is om de invloed van het werk van Spinoza in Argentinië te begrijpen. Juist de sympathie van Borges voor het werk van Dujovne was er echter debet aan dat hij de prijs niet kreeg. Toen president Perón van wie bekend is dat hij een anti-Semiet was, er lucht van kreeg greep hij hoogst persoonlijk in, ontbond de jury en benoemde een andere jury. De neo-thomistische filosoof pater Octavio Derisi kreeg de prijs.379 Borges vertelde later in een interview naar aanleiding van het ontvangen van de ‘Jeruzalemprijs’ het volgende hierover: ‘Wat betreft Dujovne herinner ik me, dat toen we op hem stemden voor de Nationale Filosofieprijs, een mevrouw met een illustere achternaam zich ertegen verzette, en zei: “Ik zal niet vervallen tot dat achterlijke vulgaire antisemitisme, maar de joden zou ik afschieten.” ’ Dujovne kreeg de prijs alsnog in 1961.

Dujovne heeft de intentie en pretentie om in vier boeken alles wat met Spinoza en het spinozisme te maken heeft te bespreken. De vier delen zijn uitgegeven als Monografias Universitarias (I) en Ensayos Filosóficos (II, III, IV) van het Instituto de Filosofía van de Facultad de Filosofía y Letras, van de Universidad de Buenos Aires, 1941 – 1945. Alleen in het eerste boek, Spinoza, Tomo I: La vida de Baruj Spinoza (1941) is voorin (p.5) een portret van Spinoza opgenomen (zonder verdere gegevens) met los daaronder zijn handtekening uit de brief aan Leibniz. Het is het portret dat in 1905 en ook nog door Altkirch werd toegeschreven aan Vaillant, maar volgens Ekkart een 18e eeuws anoniem portret van een onbekende is.380 Verder staan in boek I nog negen afbeeldingen. Ik geef hieronder aan, gebaseerd op Ekkart en Altkirch, hoe deze respectievelijk in het boek worden beschreven. Mijn aanvullende opmerkingen staan tussen […]. p. 76: de kleine Baruj Spinoza en Uriel Dacosta [schilderij van S. Hirszenberg)]

p. 104: Saul Levi Morteira

p. 152: Het huis waarin Spinoza in Rijnsburg woonde [nu Het Spinozahuis] p. 156: Spinoza op de leeftijd van 28 jaar 381

p. 162: Henry Oldenburg [portret van de Royal Society in Londen] p. 194: Johan de Witt

p. 216: Het huis waarin Spinoza de laatste 6 jaar van zijn leven woonde (nu Domus Spinozana) p. 259: Fragment van het manuscript van een brief van Spinoza aan Leibniz

p. 292: Baruj Spinoza [gravure van de Nationale Bibliotheek in Parijs]382

377 Dominguez (1985).

378 Florencia Gómez, ‘Léon Dujovne; una lectura de Spinoza en clave judía’. La Biblioteca 2-3(2005), 216-224, p. 217.

379 Tatián (2004), p. 124-125.

380 Zie over de portretten: Ekkart (1999), p. 6, 8; Ernst Altkirch, Spinoza im Porträt, Jena: Eugen Diederichs, 1913, p. 66.

381 Altkirch (1913), p. 55; Ekkart (1999), p. 7: portret van een anonieme, waarschijnlijk Duitse kunstenaar, van een onbekend iemand.

382 Dit portret lijkt een kopie van het portret door Franz Wulfhagen van een onbekend persoon; Ekkart (1999), p. 4.

Dujovne schrijft in zijn voorwoord van boek I dat er sinds het einde van de 19e eeuw veel aandacht is voor Spinoza en er een overvloed aan studies over hem is verschenen. De interpretaties van en de waardering voor zijn filosofie verschillen daarin nogal, en bovendien zijn sommige van zijn werken nog buiten beschouwing gebleven. Dujovne geeft een paar voorbeelden van meningen over Spinoza. Zo schrijft Herder: ‘...laten we geloven in Spinoza, die ongetwijfeld veel goddelijker was, en een filosofie en een ethiek heeft ontwikkeld, waarin alles om de liefde draait’. Daar tegenover staan echter velen, die beweren dat Spinoza het fundament onder het geloof heeft weggehaald en het gebouw van de godsdienst heeft geprobeerd te vernietigen. Daniel Mahrof, zo schrijft Dujovne, vraagt zich in zijn werk Polihistor (1688) al af of er iets meer pervers kan zijn dan de boeken van Spinoza, die toch aan een glorieuze opmars lijken te zijn begonnen. Een eeuw later verwoordt Voltaire wat velen hebben gezegd en geschreven: men moet zijn atheïsme verwerpen, maar zijn levenswijze loven. Schleiermacher beschrijft Spinoza als ‘...vervuld van religie en van heilige geest, en daarom bleef hij alleen en ontoegankelijk’. Goethe bewondert hem, Heine schrijft dat ‘alle hedendaagse filosofen de wereld zien door de lenzen die Baruj Spinoza geslepen heeft, misschien zelfs, zonder het te beseffen’. Ook over zijn historische betekenis zijn de meningen verdeeld: voor H.A. Wolfson is hij de laatste middeleeuwer, voor Gebhardt is hij de filosoof van de barok. Des te vreemder vindt Dujovne het, dat er nog geen werk bestaat dat alle werken, alle problemen en de doorwerking van Spinoza in het moderne denken beschrijft, zoals dat met Descartes en Kant wel het geval is. Er ontbreekt een overkoepelend werk, dat alle onderzoekingen en commentaren die er ondertussen wel zijn, verenigt. Dat is de opdracht die Dujovne zich zelf geeft; een studie over het leven, de filosofie en de invloed van Spinoza in de Europese cultuur.

Voor zijn biografie in boek I heeft hij gebruik gemaakt van al het beschikbare biografische materiaal: Lucas, Colerus, Jarig Jelles, Kortholt, Bayle, Monnikhof, Freudenthal, Gebhardt, Dunin Borkowski en de artikelen in de vijf delen van het Chronicum Spinozanum. Als secundaire literatuur noemt hij verder: Madeleine Francès, Paul Siwek (1937), Sir Frederick Pollock (1932), Lewis Browne (1932) en Jacob Schatzky (1927). Daarnaast maakt hij gebruik van fragmenten over Spinoza in Kuno Fischer, P.L. Couchoud en J.R. Carré. Voor de documenten heeft hij gebruik gemaakt van A.M. Vaz Diaz en W.G. van der Tak (1932). Omdat het in boek I om het leven en het karakter van Spinoza gaat is veelvuldig gebruik gemaakt van de brieven, in de Franse vertaling van Appuhn en de Duitse van Gebhardt, die meer brieven bevatten dan de Opera Posthuma. Boek I geeft een chronologische weergave van het leven van Spinoza, in zeven hoofdstukken: Zijn afkomst, zijn kinderjaren en adolescentie in de joodse gemeenschap in Amsterdam, wat voorafging aan zijn opstandigheid en de ban, Spinoza in Amsterdam na de ban, Spinoza in Rijnsburg, in Voorburg en in Den Haag. Dujovne besteedt relatief veel aandacht aan de religieuze invloeden op Spinoza, zowel de joodse uit zijn jeugd, als later de invloed van Juan de Prado voor zijn bijbelkritiek, als nog later de invloed van de collegianten.

Boek II (1942) heeft als titel ‘De tijd’ (la época) van Spinoza, waarmee Dujovne echter vooral de ‘tijdgeest’ bedoelt, zoals hij zelf aan het eind van zijn voorwoord opmerkt. De vragen die hij stelt zijn: hoe was zijn intellectuele vorming en wat waren de karakteristieken van het denken van zijn tijd? Welke invloeden onderging zijn filosofie van de ideeën uit de eeuw waarin hij leefde en de voorafgaande eeuwen? Voor hij die vragen kan beantwoorden, is het echter nodig zich te buigen over de vraag wat de relatie is van een filosofie met de elementen waaruit ze bestaat. Is een filosofie een nadenken over eerdere filosofieën, en dan het samenbrengen van die eerdere ideeën en de gedachten die opkomen terwijl men erover nadenkt? Dan is het werk van een filosoof het persoonlijk organiseren van materiaal dat niet van hemzelf is. Of is het ‘t verbinden van al bestaande ideeën met eigen nieuwe ideeën, of is het een totaal creatief en origineel gebeuren? Dujovne wil er achter komen hoe Spinoza te plaatsen in dit schema, en gebruikt daarvoor twee auteurs die zich ook hebben bezig gehouden met de creativiteit van filosofie, en

wel met betrekking tot het speciale geval Spinoza. De ene is Henri Bergson, die zich daarbij incidenteel en illustratief over Spinoza uitlaat, in zijn werk De filosofische intuïtie (1911). De ander is Harry Austryn Wolfson, die een heel werk heeft gewijd aan de filosofie van Spinoza. De eerste staat op het creatieve standpunt, en stelt dat Spinoza voor wat betreft de kern van zijn filosofie op geen enkele manier schatplichtig is aan Descartes of aan welke filosoof dan ook. Wolfson begint zijn boek over Spinoza met de stelling, dat als we de hele (filosofische) lectuur die hem ter beschikking stond in stukjes zouden knippen, in de lucht zouden gooien, en alles weer zouden verzamelen, we uit die stukjes papier de hele Ethica zouden kunnen reconstrueren. In het werk van Spinoza zijn echter ook twee aspecten te onderkennen. Enerzijds zijn metafysica, moraal, kenleer en psychologie, en anderzijds zijn ideeën over de bijbel, de staatsinrichting en de kerk. Het meest representatieve werk voor het ene aspect is de Ethica, voor het andere het Tractatus theologico-politicus, hoewel er dwarsverbindingen te maken zijn, zoals Spinoza zelf ook op verschillende plaatsen aangeeft.

Boek II van Dujovne bestaat inhoudelijk uit twee gedeeltes. In de inhoudsopgave staan vijf delen genoemd, die samen twaalf hoofdstukken beslaan. In het eerste gedeelte, dat uit vier delen bestaat, dat wil zeggen elf van de twaalf hoofdstukken, worden de antecedenten onderzocht van wat Dujovne de filosofie in strikte zin van Spinoza noemt. Dat betreft Spinoza’s intellectuele vorming in ruime zin. In het tweede gedeelte worden heel summier, op basis van wat al in het eerste deel is geschreven, de antecedenten onderzocht van Spinoza’s opvattingen over de maatschappij, de politiek en de bijbelexegese. Dat levert de volgende indeling in vijf gedeelten op, die na de inleiding over de opvattingen van Bergson en Wolfson staat.

I. Enige opvattingen van Spinoza. Oordelen over de oorsprong van het spinozisme. (hoofdstuk I en II)

II. Spinoza en het joodse denken. (hoofdstuk III t/m VI.) III. Spinoza en de Renaissance. (hoofdstuk VII)

IV. Spinoza en de zeventiende eeuw. (hoofdstuk VIII t/m XI)

V. Invloeden in het politieke denken en in de bijbelkritiek van Spinoza. (hoofdstuk XII) Ook in Boek II is het weer vooral de vorming die uitging van de joodse traditie, en dan met name van de middeleeuwse joodse filosofen, die aandacht krijgt. Dujovne kan niet om de invloed van de filosofie van Descartes en andere filosofen in de 17e eeuw heen. Maar hij besluit het relatief korte deel hierover (p. 25 -60) als volgt: ‘Onze filosoof was een zeventiende-eeuwse Hebreeuw. In zijn leer, zo verschillend van andere opvattingen in zijn tijd en ook verschillend van de meest belangrijke van de joodse traditie, klinken toch ideeën uit die traditie en die eeuw door. Die ideeën maken niet het hele werk van Spinoza uit, maar ze inspireerden het in meer dan een van zijn fundamentele aspecten’.383 Daarna volgen vier hoofdstukken (p. 61- 163) over Spinoza en het joodse denken. Dujovne gaat uitgebreid in op Maimonides, omdat volgens hem Spinoza zich precies waar hij zich onderscheidt van Descartes, een mentor in Maimonides vindt. Hij verwijst daarvoor ook naar de interpretatie van León Roth.384 Een pagina verder schrijft Dujovne: ‘Spinoza kwam de wereld van de filosofie binnen aan de hand van Maimonides. Van Maimonides leerde hij het antropomorfisme te verwerpen; ook leerde hij van hem dat god de eerste en enige oorzaak is van zowel het wezen als het bestaan van alle dingen. De spinozistische identificatie van wil en verstand heeft een antecedent in Maimonides, evenals het idee dat de orde en de connectie van de ideeën dezelfde is als de orde en de connectie van de dingen. Voor beiden, voor Spinoza en voor Maimonides, zijn bestaan en wezen in god onafscheidelijk. De leer van Spinoza over de eeuwigheid van de geest is te vergelijken met die van Maimonides over de onsterfelijkheid.’385 De conclusie van Boek II komt er op neer dat Spinoza’s filosofie vooral gekenmerkt wordt door mystiek, neoplatonisme en religie, en dat noemt Dujovne juist kenmerkend voor de joodse filosofie.

383 Dujovne, (1942), p. 60.

384 Dujovne, (1942), p. 107: León Roth, Descartes, Spinoza and Maimonides, Oxford: Clarendonpress, 1924.

Boek III, met als titel: Het werk van Spinoza (1943). Na zijn leven en zijn intellectuele vorming komt het werk van Spinoza aan de orde. Dujovne stelt zich op het standpunt van