• No results found

Horacio González: intellectueel en directeur van de Nationale Bibliotheek

DEEL III. DE NIEUWE GENERATIE: HET TWEEDE ARGENTIJNSE GEZICHT VAN SPINOZA: PASSIES EN POLITIEK 1980-2010

Hoofdstuk 2. Relatieve buitenstaanders in het Spinozaonderzoek

2.2. Horacio González: intellectueel en directeur van de Nationale Bibliotheek

Horacio González (1944) is sinds december 2005 directeur van de Nationale Bibliotheek in Buenos Aires, waarvan hij daarvoor onderdirecteur was. Hij was en is daarmee een spil in het intellectuele netwerk in Buenos Aires. De Nationale Bibliotheek werd in 1810 opgericht en is al twee eeuwen een prestigieus instituut, niet alleen vanwege de enorme collectie, maar ook vanwege de conferenties en culturele activiteiten die er worden georganiseerd. De respectievelijke directeuren waren en zijn allemaal bekende Argentijnse intellectuelen, waaronder Jorge Luis Borges, die voor Europa waarschijnlijk de meest bekende is. Hij was directeur van 1955 tot 1973. Horacio González is socioloog, essayist en docent geschiedenis van de Argentijnse cultuur aan de universiteiten van Buenos Aires, Rosario en La Plata. Hij bekleedt de bijzondere leerstoel Che Guevara aan de universiteit van Buenos Aires. In allerlei publicaties en tijdschriften, in de media en bij congressen en andere bijeenkomsten komt zijn naam voor. De bibliotheek geeft sinds 2005 drie of vier maal per jaar onder zijn redactie een cultureel-filosofisch tijdschrift in boekvorm uit: La Biblioteca. Het tijdschrift bestond even aan het eind van de 19e eeuw, op initiatief van Paul Groussac (1848 – 1929). Groussac was een Franse Argentijn, inspecteur van onderwijs, die publiceerde over de ‘ethiek van de openbare bibliotheken’, en in het bijzonder over die van de Nationale Bibliotheek in Argentinië. Hij refereert in zijn beschouwingen over ‘het subject lezer’ en ‘de ideale openbare bibliotheek’ met name aan Spinoza, Schopenhauer, Taine en Renan. Hij was directeur van de Nationale Bibliotheek van 1885 tot zijn dood in 1929. Het is dus niet zo vreemd dat in elk geval twee van zijn opvolgers, Jorge Luis Borges en Horacio González, zich ook voor Spinoza interesseerden. Groussac begon in 1896 in het kader van een ‘beschavingsoffensief’ met het tijdschrift La Bibiloteca, maar dit stopte al in 1898. Het kreeg een opvolger Anales de la Biblioteca van 1900 tot 1915. Horacio González is direct toen hij directeur van de Nationale Bibliotheek werd in 2005 weer met La Biblioteca gestart. Nummer 2/3 van de nieuwe uitgave was een themanummer over de Argentijnse filosofie. Van Diego Tatián was daarin een lang artikel over Spinoza in Argentinië opgenomen.585 Van Horacio González zelf stond er een artikel in over El filósofo argentino: dificultades! Een andere bijdrage over Spinoza was die van Florencia Gómes over Léon Dujovne: Una lectura de Spinoza en clave judía, die ik in deel II heb besproken. Omdat Horacio González nauwe contacten heeft met een aantal van de door mij besproken Spinoza onderzoekers, zelf een bundel over Spinoza heeft uitgegeven en aan andere meegewerkt, behandel ik hem in dit gedeelte. Hij heeft erg veel gepubliceerd, en schrijft veel, ook

over filosofie; zijn stijl is litterair en associatief, wat zijn artikelen over Spinoza niet gemakkelijk te lezen maakt.

De eerste bijdrage van González over Spinoza staat in de congresbundel Spinoza et la Politique, de akten van een internationaal colloquium in 1995 in Chili, uitgegeven in Parijs in 1997.586 Leiser Madanes is de enige andere Argentijn waarvan een bijdrage is opgenomen. In La filiation du repentir (De afstamming van het berouw) schrijft González dat berouw het effect is van een reflectie die het onomkeerbare verwerpt, en daarmee is het verleden niet onbewegelijk. Ik probeer de gedachtegang in zijn artikel kort en zo goed mogelijk weer te geven, maar ik kan niet iets coherents maken van wat ook voor mij onbegrijpelijk is. Het gaat bovendien over een thema, spijt en berouw, waar ik zelf al heel lang mee bezig ben, ook bij Spinoza. Ik gebruik het begrip schuldgevoel, omdat spijt een oppervlakkige en a-morele vorm is, en berouw in Nederland een christelijke connotatie heeft.587 Spinoza gebruikt de term poenitentia, en schrijft: ‘Berouw is geen deugd, ofwel het komt niet voort uit de rede. Integendeel, wie een daad berouwt, is dubbel ongelukkig of machteloos.’588 In Ethica III heeft hij een definitie gegeven van berouw: ’Berouw is Droefheid, vergezeld door de voorstelling van een of andere daad, die wij krachtens vrij besluit van de Geest menen te hebben verricht.’589 González schrijft dat spijt of berouw een last is, maar wel de gebeurtenis onttrekt aan de tijd. Het berouw herschrijft fouten in het verleden, en vraagt om nieuwe oordelen en getuigen. Spijt is daarmee een performatieve act. Haalt Spinoza’s more geometrico de fouten weg? Berouw is voor hem verdubbeling van verdriet en onmacht. Een keer omdat men overwonnen is door een slecht verlangen en de tweede keer omdat men dat betreurt. De waardering ervoor hoort bij het weten van de profeten die met het volk van doen hebben. Al komt berouw niet uit de rede voort, het kan er wel toe leiden. Maar hoe kan Spinoza het volk daarvan overtuigen? Hij moet zijn taalgebruik aanpassen, en uitgaan van één concrete gebeurtenis in plaats van de rigoureuze connectie van ideeën. Praten over de passies als lijnen en vlakken geeft een probleem, dat we kunnen beschouwen more Gramsci. Het is de tragedie van de taal, omdat die verschil maakt tussen het volk en de geletterden, tussen de publieke opinie en de intellectuelen. Kan men tegelijkertijd twee talen hebben? Spinoza schrijft dat de profeten de zaken voor het volk uitleggen, en zo komen we in de wereld van het berouw, de droefheid, omdat we geloven dat we een vrije wil hebben. Op een andere manier over de vrijheid denken is bijna ondragelijk. En het berouw kan het volk in toom houden. Het berouw kan een juridische categorie van de regering worden, maar het blijft tragisch. Wat González met de tragiek en het tragische bedoelt in verband met Spinoza is mij niet duidelijk. Het lijkt dat González het tragisch vindt dat er een onderscheid is tussen de wijze en het volk, en dat hij het ook tragisch of verdrietig vindt dat er mensen zijn voor wie berouw, een trieste passie, zowel individueel als collectief nodig is. Een manier die het berouw zou opheffen is afzien van het verleden. In de goddelijke eeuwigheid is er geen wanneer, geen voor en geen na. Interessant is hoe ook bij hem de idee van berouw geplaatst wordt in de recente politieke geschiedenis van Argentinië. Ik heb in de inleiding van dit deel een eigen ervaring met het spreken over vergeving in die context beschreven. González koppelt Spinoza’s filosofie over de trieste passie berouw aan de ervaring van Argentinië met de dictatuur. Hij schrijft dat het berouw als juridische techniek de continuïteit van een staatsgeheugen mogelijk maakt, en daarmee de reconstructie van instituties. Het geheim van de politiek is misschien het nu al anticiperen op waar latere regeringen ons zeker voor ter verantwoording gaan roepen, en zo wordt het berouw een passie van de staat. In Argentinië debatteert men nu, schrijft González, over het berouw als manier om een nationaal debat te organiseren. Men heeft gedebatteerd om te weten wie het recht heeft te vergeven of om vergeving te vragen. Met Spinoza kan González schrijven dat men tegen het verleden steeds weer kan zeggen: de zaken hadden op geen enkele andere manier geproduceerd kunnen worden. Maar

586 Enrique González, ‘La filiation du repentir’ In: Giannini (1997), pp. 119-127.

587 Van Reijen (1995, hfst. 7), (2005, hfst. 3) en (2008, p. 108-114).

588 Ethica IV, st. 54.

als Argentijn die het aan den lijve heeft ervaren, is hij kennelijk niet helemaal overtuigd, als hij besluit: en op een bepaalde manier zal een onbekende vergeetachtige god het daar mee eens zijn.

Tatián besluit zijn volgen van het spinozistische spoor in de Argentijnse filosofie met het vermelden van de collectieve uitgave over het denken van Spinoza Cóncavo y convexo, dat wil zeggen ‘hol en bol’ waarvan González de eindredactie had, naast het voorwoord en zijn eigen bijdrage.590 Het is een verzamelbundel van dertien korte bijdragen aan de discussie over Spinoza’s werk van Argentijnse hoogleraren aan twee staatsuniversiteiten, die van Buenos Aires en die van Córdoba. Net als de boeken die zijn uitgegeven van de bijeenkomsten en de colloquia in Córdoba, is het niet zozeer een boek over (het werk van) een filosoof, maar gaat het om het lezen en het debat in een groep, die met behulp van Spinoza de wereld wil bevragen en het heden wil onderzoeken. De groep kwam gedurende lange tijd vele zaterdagen bij elkaar in Buenos Aires. Het gaat in de bijdragen om Spinoza als een levende denker, die elementen aanreikt om zich te oriënteren in de huidige filosofische, culturele en politieke situatie. Zoals Tatián schrijft: het gaat om Spinoza als actuele gesprekspartner, sereen en scherp, in sommige opzichten Marx, Nietzsche en Heidegger al voorbij. ‘Tussen verlangen en voorzichtigheid leren we van hem dat de strijd nooit van tevoren al verloren of gewonnen is, dat de vrijheid zich niet onderwerpt aan beginselen die aan haar voorafgaan, noch aan doeleinden die verder reiken dan zij, dat de mensheid nergens heen gaat en dat de geschiedenis nooit een einde zal hebben. Hij leert ons dat de wereld waarin we moeten leven altijd een bijzondere stimulans is voor het denken, een motief voor het begrijpende verlangen, - of ‘verlangend begrip’ zoals de oude Aristoteles al zei - en nooit een voorwendsel voor een reactionaire breuk met andere mensen en dingen. In een historische conditie met steeds meer verdoemden, uitgeslotenen en vervolgden, blijft het spinozisme misschien een reële weg om het gemeenschappelijke leven te denken.’591 In het voorwoord van de bundel schrijft González dat er sprake is van een hernieuwde interesse in het werk van Spinoza in Argentinië. Al staan in deze bundel teksten van hoogleraren, er is ook al meer dan 300 jaar een ‘volksspinozisme’, dat zich manifesteert bij aanhangers van zijn praktische ethiek en vaak ook bij politici. Er zijn uitspraken van Spinoza die in Argentinië voortleven in het alledaagse taalgebruik, zoals ‘een vrij mens vreest de dood niet’. De TTP van Spinoza was gericht tegen bijgeloof, en legde de basis voor de moderne textueel-politieke kritiek. Ook zijn concepten van de amor dei intellectualis en het deus sive natura droegen bij aan een volksspinozisme, evenals zijn ideaal van bevrijding uit de slavernij. Deze Spinoza ziet men vooral terug in Argentinië in het werk van Alberto Gerchunoff in het begin van de vorige eeuw, en in de polemiek van Lisandro de la Torre met monseigneur Franceschi en bij Borges.592 Maar in Argentinië ontbrak het ook niet aan auteurs die het werk van Spinoza wilden begrijpen, zoals Dujovne, Carlos Astrada, en recent Gregorio Kaminsky, Leiser Madanes en nog recenter Diego Tatián. Spinoza is opnieuw actueel, nu vooral omdat hij de menselijke handelingen en passies beschouwt ‘als waren het lijnen, vlakken en solide lichamen’. In de Ethica beschouwt Spinoza het lichaam net als dat van een slaapwandelaar, dat ook zonder door de geest geleid te worden, een tempel zou kunnen bouwen. Dit lijkt net zo bitter als wat Althusser schrijft over het lichaam als potentia, fortituto y generositas, als een gratuit geschenk. Antonio Negri voert een suggestie van Althusser nog verder door en laat Spinoza de weg bereiden voor Marx, met een nominalistisch materialisme ‘zonder oorsprong noch begin’. Gilles Deleuze ontdekte in Spinoza een expressieve rede die ontbrak bij Descartes. Marilena Chaui poneert de spinozistische vrijheid als ‘een voorwaarde voor de vorming van het individu, geluk en vreugde van een lichaam dat zich vermeerdert in geproduceerde vriendschap en affectiviteit’.593 González trekt een parallel met de Hollandse school in de schilderkunst, die de theorie van het oog als lichtstraal of visuele straal verwerpt, en Keppler volgt in zijn these dat

590 González (red.) (1999).

591 Tatián (2004), pp. 189-191.

592 Deze heb ik besproken in deel II, hoofdstuk 3, par. 3.2.

593 González (1999), p. 10. González verwijst naar haar boek van Marilena Chaui: A nervura do real:

interne breking oorzaak is van het gewone zien, en het oog behandelt als optisch dispositief, waardoor ‘het schilderij plaats vindt in het oog’. Zoals Spinoza zegt: ‘de orde en de connecties van de ideeën is dezelfde als de orde en de connecties van de dingen’. Aan een polemiek in de optica is ook de titel van deze bundel ontleend. Cóncavo en convexo, hol en bol, zijn twee concepten uit de theorie over licht en het gezicht, complementair zoals ze gebogen zijn, en gesplitst als het om het kennen ervan gaat. Het beeld drukt ook het verlangen uit dat de verschillende levensvormen bronnen van reflectie kunnen zijn, soms onverenigbaar, soms complementair. González’ eigen bijdrage in de bundel heet Locura y matemáticas.594 Volgens Spinoza zou het een dwaasheid (locura) zijn om het weten van de profeten te verwerpen. Het troost de ‘armen van geest’ en maakt voor hen het leven dragelijk. Het is niet mogelijk met de ratio of de wiskunde het heil dat de schrift bedoelt te vinden, noch door devotie de zekerheid van de rede te bereiken. Rede en theologie zijn allebei soeverein, vroomheid en waarheid hebben niets met elkaar te maken. Dat leert ons iets over de activiteit die het kennen is, en González noemt de wiskunde geplaagd door de dwaasheid. Spinoza gebruikt het begrip dwaasheid volgens hem op twee manieren: als ongerijmd, als hij het bijgeloof op het oog heeft, en daarmee ondermijnt Spinoza de kracht van de profeten, en hij vindt het dwaas als men het bijgeloof in de praktijk zou verwerpen, en daarmee ondermijnt hij de kracht van de rede. Is dit niet de dubbele dwaasheid die het spinozisme omgeeft en waartegen het zich verweert? Het is ook dwaas om de schrift te verwarren met de rede. Het aan god toeschrijven wat we met de rede niet kunnen kennen of verklaren miskent de macht van god. De schrift verhult en onthult tegelijk: ze stelt god voor als een mens. De verhalen van profeten en ook van dichters en vertellers onthullen slechts hun eigen verbeeldingskracht. Ook al heeft Spinoza een andere ingang tot de waarheid, het is dwaas die dimensie van het narratieve en de retorica niet te erkennen. Ook Christus past zich in zijn spreken aan het volk aan om het devoot en gehoorzaam te maken. Maar wat dwaas is om niet te erkennen moet toch ontkend worden om uit het bijgeloof te komen. De paradoxale conclusie is dat degene die de schrift niet kent god kan kennen met het natuurlijke licht en daardoor gelukkiger is dan het volk. De poëtische beschrijving van wonderen in de schrift belemmert de kennis van de natuurlijke oorzaken. De retorica is altijd dichter bij de dwaasheid dan de wiskunde. Toch zegt Spinoza dat men de schrift alleen uit haar zelf kan kennen. Zo zie je dat elk ding, elk element in een bewijs, zou kunnen ophouden te volharden in het bestaan.

González was ook aanwezig op de bijeenkomst in Córdoba in 2001 en er staat een bijdrage van hem in de bundel die daar de neerslag van is, en in het voorwoord een soort voortzetting wordt genoemd van Cóncavo y convexo.595 Zijn bijdrage heet Un libro sobre Spinoza en is een persoonlijke bespreking van Diego Tatiáns’ boek La cautela del salvage. Hij kent de schrijver als vriend en als geestverwant. In de tekst spreekt Spinoza, in de voetnoten – als het ware de scholia bij Spinoza - brengt Tatián bronnen uit andere landen en uit de actualiteit in verband met Spinoza, Amsterdam en de 17e eeuw. Dat interesseert ons, stelt González. Tatián herinnert ons aan de Helleense praktijken, aan Aristoteles, die hij in verband brengt met biopolitiek, aan Seneca en Epictetus. Het boek nodigt ons uit in debat te gaan, maar met wie? Met Seneca, met Bataille, met Spinoza, met Tatián? Is het omdat, zoals Leo Strauss zegt, de grote denkers die vervolgd worden hun ontdekkingen beschermen? Strauss komt ook in het boek voor wanneer het gaat over teksten waarin vriendschap wordt onderzocht, en de beslissende politieke tegenstelling tussen tirannie en vriendschap. Hoe Spinoza over vriendschap denkt, schrijft hij in zijn brieven: vrienden hebben alles gemeenschappelijk. Cautela del salvaje is een politiek boek, het maakt ons wakker en maakt ons waakzaam voor de spanning tussen beschaving en barbarij, tussen rede en passies. Dat is de betekenis van de voorzichtigheid voor het wilde, waar we nu na het lezen van beseffen dat we het al wisten.

594 Horacio González, ‘Locura y matemáticas’. In: idem (1999), pp. 49-58.

De meest recente bijdrage van González aan een boek staat in Jean-Paul Sartre, actualidad de un pensamiento, uit 2006.596 Het is de congresbundel van een internationaal driedaags congres over Sartre en de actualiteit van zijn denken in augustus 2004 gehouden in de Nationale Bibliotheek. González schreef ook het voorwoord en in het boek komen we weer van de kant van de Argentijnen naast González zelf een paar bekende namen tegen: Eduardo Grüner, Diego Tatián en Tomás Abraham. De bijdrage van González gaat over Oscar Masotta, een Argentijnse essayist en psychoanalyticus die in de jaren ’60 verbonden was aan de oude Faculteit Filosofie en Letteren van de Universiteit van Buenos Aires. Op de bijdrage van Tatián met de titel Sartre, de Franse filosofie en wij kom ik later terug.