• No results found

Geschiedenis van de westerse filosofie in Latijns-Amerika

DEEL II: HET EERSTE ARGENTIJNSE GEZICHT VAN SPINOZA Inleiding

1.3. Geschiedenis van de westerse filosofie in Latijns-Amerika

De geschiedenis van de westerse filosofie in Latijns-Amerika begint in het nu Spaanstalige deel van dit continent in 1492 (‘Columbus ontdekt Amerika’) en in het nu Portugeestalige Brazilië in 1500.246 Er bestonden op dat moment in dit deel van de wereld al een aantal eeuwenoude subtiele en complexe systematische ideeënstelsels, zoals die van de Azteken, de Inca’s, de Maya’s en de Tupi-Guarani. Zij waren, anders dan de christelijke religie, echter gericht op verschijnselen in de natuurlijke wereld. Er is sprake van een abrupte culturele breuk, anders dan in Europa waar de westerse filosofie in de 16e eeuw een voorgeschiedenis heeft van 2000 jaar Griekse, Romeinse, vroeg-christelijke en middeleeuwse filosofie. De westerse filosofie in Latijns-Amerika begint met de scholastiek, niet uit de lucht gevallen, maar wel als het ware uit de zee opgedoken, zoals is beschreven in het eerder geciteerde lied De vloek van Malinche. De periodisering in de verschillende handboeken over de geschiedenis van de filosofie in Latijns-Amerika en ook in Argentinië beginnen met de periode van kolonisatie die samenvalt met die van de scholastiek en volgen daarna min of meer de perioden in de Europese filosofie.247 Dat ziet er als volgt uit:

16e eeuw: scholastiek en humanisme

17e eeuw: begin van de moderniteit, wetenschappelijk denken 18e eeuw: verlichting, sensualisme, ideologie, encyclopedisme 19e eeuw: romantiek, spiritualisme, positivisme, krausisme

20e eeuw: anti-positivisme, nieuwe stromingen als fenomenologie, existentialisme, neo-thomisme, logisch empirisme, logisch positivisme

246Enrique Dussel, ‘Was America Discovered or Invaded?’ In: Concilium (Nijmegen), (1988) 220, pp. 126-134.

247Luis Farré en Celina A. Lértora Mendoza, La filosofia en la Argentina, Buenos Aires: Docencia, 1981; Alain Guy, Panorama de la philosophie ibéro-américaine du XVIe siècle à nos jours, Genève: Patiño, 1989; Alain Guy, La philosophie en Amérique latine, Paris: PUF, 1997;

Bij de kolonisatie werd het katholicisme in naam van ‘beschaving’ opgelegd aan inheemse culturen waarvan het denken overwegend polytheïstisch, animistisch en socialistisch was. Dit leidde tot een identiteitsproblematiek welke nog altijd bij veel mensen doorwerkt, al zijn hun landen inmiddels al meer dan 150 jaar politiek onafhankelijk. In de 16e eeuw stichtte de katholieke kerk, dat betekent concreet de vertegenwoordigers van verschillende religieuze ordes en congregaties, een enorm aantal scholen, seminaries en kloosters. Dat gebeurde vanuit de Spaanse universiteiten van Salamanca, Alcala, Coimbra en Evora, in landen met een religieus en filosofisch totaal andere achtergrond. De kolonisatie van een werelddeel betekende niet alleen politieke en sociaal- economische onderdrukking en vernietiging van de identiteit van inheemse volkeren, maar ook van de culturele, religieuze en filosofische identiteit. Enrique Dussel noemt de periode na de eerste tijd waarbij de theologie en de filosofie als ideologische middelen werden ingezet om te onderdrukken, de ‘eerste normalisatie van de filosofie’. Deze periode plaatst hij tussen 1513 en 1700, toen de universiteiten in México en Lima naar het model van Alcala en Salamanca, werden opgericht. De periode van 1700 tot 1800 noemt hij de crisis van de Verlichting. Spanje werd zelf een perifeer land in Europa, afhankelijk van landen die verder waren met de industrialisatie en het kapitalisme. In 1759 vond de verdrijving van de jezuïeten uit Brazilië plaats, en in 1767 uit heel Spaans Latijns-Amerika. De jezuïeten waren het fundament van de oude ideologische macht, van het oude regiem. Hun vertrek markeert het einde van een tijdperk waarin humanisme en verlichting nog een rol speelden.

In de 18e eeuw kwam vanuit een generatie progressieve jezuïeten een beweging op om met Aristoteles te breken en de filosofie te moderniseren. Tegelijk was deze beweging ook politiek radicaal en emancipatoir met aandacht voor sociale problematiek en ongelijkheid. Ze was ook filosofisch vernieuwend vanwege haar aandacht voor de moderne filosofie en wetenschap van Descartes, Gassendi en Boerhaave. Dit alles leidde echter juist tot de verdrijving van de orde der jezuïeten uit het Spaanssprekende deel van Latijns-Amerika in 1767. De introductie van de moderne Europese filosofie in Latijns-Amerika werd vertraagd. Latijns-Amerika werd ook in dat opzicht de periferie van een semiperifeer land.248

De filosofie in Latijns-Amerika volgde en weerspiegelde eeuwenlang de ontwikkeling van de Europese filosofie, zij het door de specifieke situatie van kolonie aangepast aan de eisen van de machthebbers. Zo duurde de Spaans-Portugese middeleeuwse scholastiek er langer. Er was meer behoefte en kennelijk ook de mogelijkheid vanuit de katholieke kerk en de politieke machthebbers om de status quo te handhaven. Men verdedigde een middeleeuws wereldbeeld, zowel tegenover de protestantse religie als tegenover de nieuwe wetenschap. In de 17e eeuw, in Europa een eeuw van nieuwe denkbeelden, zelfs van een radicale vroege Verlichting volgens Jonathan Israël, gebeurde er in Latijns-Amerika heel weinig op filosofisch gebied.249 Een paar uitzonderingen daargelaten, waarvan de meest bekende de Mexicaanse dominicaanse priester Bartolomé de las Casas is, die opkwam voor de rechten van de inheemse bevolking, de indianen. Er werden nog een paar uit de toon vallende werken geschreven over ethiek, recht en culturele verschillen. Zo was er ene Antonio Rubio die een werk schreef over logica, en de meer bekend gebleven zuster Juana Inès de la Cruz. Net als in het middeleeuwse Europa kregen vrouwen als kloosterlinge de gelegenheid om te studeren en te schrijven. Juana Inès de la Cruz is de eerste bekend gebleven Latijns-Amerikaanse feministe, een Latijns-Amerikaanse Hildegard van Bingen.

De scholastieke indeling van de universitaire filosofie in Europa weerspiegelt zich in Latijns-Amerika. De eerste scholastiek is de periode dat haar filosofie nog nieuw was, een creatief denken dat een hegemonistische positie had in de Europese wereld, met het Latijn als voertaal. De tweede scholastiek was niet meer creatief, en bestond grotendeels alleen nog uit commentaren. Ze kwam in Europa op de tweede plaats, en werd voorbijgestreefd door het Engelse empirisme. De derde scholastiek speelt zich alleen nog intern in de katholieke kerk af. Ze is perifeer en staat buiten de moderne wereld en de filosofie. Als is de periodisering dezelfde, de

248 Galeano (1974), pp. 42-43.

tijd waarin ze zich afspeelt ligt achter op de ontwikkeling in Europa. De scholastiek in de diverse vormen domineert tot in de 18e eeuw de Latijns-Amerikaanse filosofie. De moderne filosofie vindt langzaam ingang. In de 19e eeuw vindt er echter een stroomversnelling plaats. Aan het einde van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw kwam de Latijns-Amerikaanse filosofie in de ban van het positivisme van August Comte en Herbert Spencer, vooral in de meer liberale en ontwikkelde landen als Brazilië en Argentinië. Van een wetenschappelijke theorie verwachtte men ook effectieve hervormingen van het onderwijs en de politiek. Deze filosofie sloot goed aan bij de belangen van de industriële bourgeoisie, vooral in de economisch meer ontwikkelde landen als Argentinië. De industriële bourgeoisie zag in het positivisme niet alleen een leer tegen de invloed van de katholieke kerk, maar ook een antirevolutionaire kracht. In Brazilië leidde het comtisme als politieke kracht in 1889 tot de scheiding van kerk en staat in Brazilië. Het werd onder andere uitgedragen door de filosoof Nisia Floresta (1809- 1885) die Comte in Parijs persoonlijk had ontmoet. Zij werd later hoogleraar filosofie aan de universiteit van Rio Grande do Sul.

In de 19e eeuw had de ontwikkeling van de filosofie echter ook te lijden onder de politieke en sociale onrust in Europa en in Latijns-Amerika zelf. Meer dan in Europa hadden en hebben politieke omwentelingen en machtswisselingen hun impact op het dagelijkse leven, op onderwijs, werk, cultuur, en de filosofiebeoefening.250 De universiteiten waren soms een tijd gesloten. Filosofie werd met meer succes ingezet in de politieke arena en ook niet-academici namen deel aan het schrijven van verhandelingen over thema’s als de constitutie, vooruitgang en autonomie. Vooral in Argentinië, zoals we verderop zullen zien, was sprake van een ‘lekenfilosofie’. De 19e eeuw is ook de eeuw van de grote Latijns-Amerikaanse denkers, die tegelijk politiek actief zijn en revolutionaire bewegingen op gang brachten, te vergelijken met Marx in Europa, en die nog altijd inspireren: Simón Bolívar (Bolivia) en José Martí (Cuba). Met hen doet het westerse socialisme, marxisme of een Latijns-Amerikaanse variant daarvan zijn intrede in het filosofische denken en in de sociaal politieke realiteit. José Carlos Mariátegui (1894-1930), de ‘Latijns-Amerikaanse Gramsci’, is de meest bekende 20e eeuwse vertegenwoordiger hiervan.251 Hij richtte de Peruviaanse Communistische Partij op. Hij werd in zijn korte leven Latijns-Amerika’s eerste marxistische denker, en waarschijnlijk ook één van de belangrijkste van het continent. Hij is een oorspronkelijke Latijns-Amerikaanse filosoof die ook internationaal bekend werd. Ook ontstaat er in deze eeuw een reactie op het universalisme van de Verlichting en het nationalisme, in de vorm van romanticisme en pluralisme. Naast Franse en Italiaanse intellectuele invloeden is er in de 19e eeuw ook sprake van Duitse invloed, zoals van Johann Gottfried von Herder (1744 – 1803), en van het Spaanse krausisme.

Op het positivisme komt vanaf het begin van de 20e eeuw een reactie in de vorm van een aantal anti-positivistische intellectuele bewegingen. Enerzijds zijn dat stromingen als het idealisme, het vitalisme van Bergson, de fenomenologie en het existentialisme, en anderzijds het marxisme en christelijke en humanistische bewegingen. Na de jaren ’70 neemt de invloed van het existentialisme af. De marxistische filosofie blijft echter in heel Latijns-Amerika relatief veel invloed houden. Deze invloed is sterker in de meest geïndustrialiseerde landen zoals Argentinië, Chili, México en Uruguay, precies zoals Marx had verwacht. De socialistische groeperingen houden zich bezig met thema’s als rechtvaardigheid, mensenrechten en macht. Het is een niet stalinistische variant van het socialisme. De bevrijdingsbewegingen richten zich vooral tegen de militaire dictators die in de jaren ’70 in een aantal Latijns-Amerikaanse landen aan de macht zijn. De strijd is ook gericht tegen het imperialisme van de Verenigde Staten dat deze dictaturen steunt, en tegen het grootgrondbezit en de economische ongelijkheid. Ze is verbonden met de progressieve geestelijken en de christelijke basisgemeenschappen, die inspiratie vinden in de

250 In Nicaragua werd nog in 1990 na de verkiezingen niet alleen het onderwijzend personeel vervangen, maar werden ook de schoolboeken verbrand en vervangen, het geld en autokentekens vervangen, en waren paspoorten en geboortebewijzen uit de tijd van de vorige regering niet meer geldig.

251 José Carlos Mariáteguy, ‘Existe un pensamiento hispanoamericano?’ In: Obras completas, dl. 12, Lima: Amauta, 1971.

bevrijdingstheologie. Zij maken zich sterk voor sociale rechtvaardigheid, en brengen Marx’ oproep ‘de wereld niet alleen te interpreteren, maar te veranderen’ in praktijk. In 1968 wordt op de bisschoppenconferentie in Medellín expliciet de noodzaak van bevrijding gesteld.

De analytische filosofie wint in de jaren ’60, net als in West-Europa terrein, en er komen ook meer agnostische zelfs atheïstische filosofen. Tegelijk is er ook sprake van een opleving van de christelijke filosofie. Het neo-thomisme van Jacques Maritain blijft een grote plaats behouden, vooral aan de talrijke katholieke universiteiten in Latijns-Amerika, naast de filosofie van Duns Scotus en een augustiniaans spiritualisme. De Latijns-Amerikaanse samenleving is nog altijd niet zo geseculariseerd als de westerse. De katholieke kerk speelt een belangrijke rol, ook in het onderwijs. Na de val van de Spaanse republiek in 1936 weken veel Spaanse filosofen uit naar Latijns-Amerika, en zij droegen bij aan het vormgeven van de Latijns-Amerikaanse filosofie. De geschriften van José Ortega y Gasset bevorderden de reflectie over de authenticiteit van een regionale filosofie in het licht van het overnemen (adopting) van of aanpassen aan (adapting) de Europese filosofie. Het filosoferen zelf werd onderwerp van kritisch onderzoek, van autognosis.

In de volgende paragraaf zal ik verder ingaan op dit zelfonderzoek naar de identiteit, originaliteit en authenticiteit van de Latijns-Amerikaanse filosofie.

Concluderend zien we veel verschillende methoden en een groot aantal metafysische leerstelsels, kortom: een pluralisme. In het westen is de Latijns-Amerikaanse filosofie nauwelijks bekend. Er wordt op neergekeken en er wordt weinig of niets vertaald. Dit geldt trouwens ook voor de - toch Europese- Spaanse en Portugese filosofen. Wat dat betreft is Alain Guy een uitzondering, met La philosophie en Amérique Latine, een verkorte versie in de populaire serie Que sais-je? van zijn grote werk Panorama de la philosophie ibéro-américaine du XVIe siècle à nos jours. 252 In de 20e eeuw is er volgens Guy pas sprake van een eigen geluid in de filosofie in Latijns-Amerika: de ideologische onderbouwing van onafhankelijkheidsbewegingen en de Latijns-Amerikaanse beleving van het christendom leiden tot de bevrijdingstheologie die later bevrijdingsfilosofie wordt genoemd. Pas daardoor komt er meer aandacht voor de Latijns-Amerikaanse filosofie. Volgens Guy verdient deze ook meer aandacht, omdat ze getuigt van gevoel voor het integrale leven, concreet en antimetafysisch is. De Latijns-Amerikaanse filosofie is volgens hem een uiting van een gepassioneerde liefde voor vrijheid, van politieke onafhankelijkheid, van sociaal-economische emancipatie en van esthetische expressie.253 Hij noemt dat een nieuw spiritueel humanisme, verrijkend voor heel de menselijke soort. Het thema ‘passies en politiek’ valt ook deze buitenstaander – zoals Guy zichzelf noemt - op.