• No results found

De invloed van actualiteit en media Uit de enquêtes:

Opleiding Paraveterinaire ondersteuning

B. Producten/ hulpmiddelen die in praktijklessen gebruikt worden om dierenwelzijn te be handelen

5.5.4 De invloed van actualiteit en media Uit de enquêtes:

Docenten:

A. Producten/hulpmiddelen die in theorielessen gebruikt worden om dierenwelzijn te behan- delen

Figuur 25 laat de verhoudingen zien waarin bepaalde producten in theorielessen ingezet worden om dierenwelzijnsthema’s te gebruiken. Op drie docenten na gebruiken alle 22 do- centen één of meerdere producten. Eigen producten worden het meest gebruikt, door 11 van de 22 docenten (50,0%). Het gaat hierbij met name om powerpoint-presentaties. Internet- producten als sites over wetgeving, YouTube-filmpjes en publicaties worden door 6 van de 22 docenten (27,3%) gebruikt. Overige producten zijn vaak niet gedefinieerd,

B. Producten/ hulpmiddelen die in praktijklessen gebruikt worden om dierenwelzijn te be- handelen

Op 2 docenten na zetten alle 14 docenten hulpmiddelen in. Een eigen dierenweide en het hulpmiddel ‘anders’ worden beide het meest ingezet, namelijk door 6 van de 14 docenten (42,9%). Genoemde voorbeelden van het hulpmiddel ‘anders’ zijn:

• privédieren van leerlingen en docenten;

• een programma: ‘dieren met respect behandelen’; • toelichting bij practica.

5.5.4 De invloed van actualiteit en media Uit de enquêtes:

Docenten: Mate van beïnvloeding door actualiteit en media op de behandeling van dierenwel-

zijnsthema’s in theorie- en praktijklessen.

Figuur 26 laat zien in welke mate docenten zich bij het samenstellen van de theorieles laten beïnvloeden door dierenwelzijnsthema’s in de actualiteit en media. 14 van de 22 docen- ten (63,6%) laten zich soms beïnvloeden, 6 laten zich (erg) vaak (27,2%) en 2 docenten (9,1%) laten zich nooit door dierenwelzijnsthema’s in de actualiteit en media beïnvloeden.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 Eigen producten

ECC en CA T Internet Artik+ Anders Niets

Percentage

Gebruik hulpmiddelen theorielessen

Opleiding Paraveterinaire ondersteuning

Figuur 25

Door docenten aangegeven gebruik van hulp-

middelen in theorielessen Paraveterinaire

101

5  resultaten van de opleiding par aveter inaire onder steuning

De docenten laten zich significant vaker ‘soms’ beïnvloeden door de media (χ²=19,1; df=3; p=0,00).

Figuur 26 laat ook zien in welke mate de veertien docenten zich bij het samenstellen van de praktijkles laten beïnvloeden door dierenwelzijnsthema’s in de actualiteit en media. 9 van de 14 docenten (64,3%) laten zich soms, 3 vaak (21,4%) en 2 (14,3%) nooit beïnvloeden. Gezien de grootte van de steekproef kan er geen significantie bepaald worden. Vergeleken met de theorielessen lijken de docenten zich echter bij het samenstellen van praktijklessen minder vaak door actualiteit en media te laten beïnvloeden.

Uit de interviews:

Leerlingen: Aandacht van docenten voor actuele kwesties in de media

De aandacht voor actualiteit is sterk afhankelijk van het vak en de docent. Dierenwelzijn zal bijvoorbeeld niet snel voorkomen bij het vak instrumentenleer, maar weer meer bij een vak als biologie, biotechniek of pathologie. Toch varieert de aandacht voor actualiteit ook per lo- catie. Op twee locaties wordt volgens de leerlingen helemaal niet over actualiteit gesproken en volgt men zuiver het boek (leerlingen van één van deze locaties noemen het feit dat er “dus ook niet over zoiets belangrijks als Q-koorts gesproken wordt”). Leerlingen bespreken naar eigen zeggen actualiteiten wel vaak onderling, bijvoorbeeld in de pauze.

5.5.5 Aandacht voor (ethische) dilemma’s

Aandacht voor dierenwelzijn brengt vaak (ethische) dilemma’s met zich mee die kunnen leiden tot felle discussies in politiek en media. Aan docenten en leerlingen werd tijdens de diepte-inter- views gevraagd of en hoe er in de lessen aandacht aan wordt besteed.

Uit de interviews: Docenten:

Op vier van de vijf locaties besteden de docenten tijdens hun lessen aandacht aan dieren- welzijnsdilemma’s. Alleen de locatie waar nog geen gebruik wordt gemaakt van de nieuwe kwalificatiestructuur, vindt geen behandeling ervan plaats. De docent denkt dat dit komt omdat het ook geen vermelding heeft in de deelkwalificaties. Verwacht wordt dat dit met de invoering van de nieuwe competentiestructuur wel anders wordt. De docenten die wel aan- dacht aan dilemma’s besteden, doen dit met name via discussies in de klas rond thema’s als: proefdierengebruik, grenzen van de behandeling aan huisdieren (bijvoorbeeld een ka- narie op de operatietafel met een heel medisch team eromheen, honden in een rolstoel), euthanasie (wie neemt de beslissing, wat betekent het, wat is de houding ten opzichte van de eigenaar, goede en minder goede argumenten), cosmetische ingrepen, castratie, milieu- maatregelen versus welzijnsmaatregelen bij grote huisdieren.

0 10 20 30 40 50 60 70

Erg vaak Vaak Soms Nooit

Percentage

Invloed media op dierenwelzijn in les

Opleiding Paraveterinaire ondersteuning

Theorieles Praktijkles Figuur 26 Door docenten aangegeven invloed van de actualiteit op theorie- en praktijklessen Paraveterinaire ondersteuning

102 5  resultaten van de opleiding par aveter inaire onder steuning

Leerlingen:

Ethiek en ethische dilemma’s komen op één locatie ruimschoots aan de orde binnen het vak Ethiek en Wetgeving [zie ook bij ‘ruimte voor het uiten van je eigen mening’ in paragraaf 6.5.6]. Leerlingen op andere locaties noemen ethiek in combinatie met vakken als houderij, training, pathologie en biotechniek. Ook in praktijkweken en op stages komen ethische vraagstukken aan bod, zoals sterilisatie en onverdoofd castreren en moeten leerlingen zelf ook leren hoe zij moeten castreren of injecties toedienen in de hals van kippen. De erva- ringen lopen uiteen. Sommigen spreken van een brute wijze van omgang met de dieren in deze lessituatie, anderen vinden dat hun instructeur juist heel aardig en zorgzaam is. De ervaringen worden over het algemeen niet vaak nabesproken op school. Op de school waar geen aandacht aan actualiteit wordt besteed, is ook geen aandacht voor ethiek. Alle lessen gaan daar volgens de leerlingen uit het boek.

5.5.6 Objectiviteit en vrije meningsuiting Uit de interviews:

Docenten: Aandacht voor dilemma’s en wijze waarop deze behandeld worden

Docenten proberen tijdens de discussies wel objectief te zijn, maar geven ook regelmatig hun eigen mening. Voor hen is vooral van belang dat hun mening niet als waarheid wordt opgevat, de leerlingen hun eigen mening leren vormen, uitgaan van zoveel mogelijk feiten en leren “realistisch te blijven”. Leerlingen verschillen ook wel vaak van mening met elkaar. In dit verband spreekt men op één locatie wel gekscherend van de ‘caviaknuffelaars’ versus de ‘konijneneters’.

Leerlingen: Objectiviteit van de docent en ruimte voor een eigen mening

Docenten volgen volgens leerlingen in hoofdzaak wat er in de boeken staat en presenteren dit als ‘zoals het hoort’. Wat in het boek staat is de visie van de schoollocatie. Hoe de docen- ten er zelf over denken krijgen de leerlingen naar eigen zeggen weinig te horen, al is het bij sommige docenten afhankelijk van hun bui of laten anderen het wel eens doorschemeren. Afwijkende meningen worden volgens hen nauwelijks of niet belicht. Leerlingen zijn door- gaans tevreden over de hoeveelheid ruimte die zij zelf krijgen om hun eigen mening te ven- tileren. Of er iets mee gedaan wordt is een tweede; maar wat kun je er eigenlijk mee doen? Op één locatie wordt in de onderbouw het vak Ethiek en Wetgeving gegeven. In dat vak wordt goed naar de eigen mening gevraagd. Slechts op één locatie vinden de leerlingen dat zij niet veel ruimte krijgen voor hun eigen mening. Daar is geen tijd voor, zoals in hun ogen “voor

alles te weinig tijd is”. Discussies voeren is dan niet handig.

5.6

Ruimte voor ontwikkeling

5.6.1 Opvattingen over de huidige stand van zaken A. Aandacht voor dierenwelzijn in de opleiding

Uit de enquêtes:

Docenten: Waardering eigen invulling van de lessen met betrekking tot aandacht voor

dierenwelzijn

Een merendeel, dertien van de 22 docenten (59,1%) is van mening dat de eigen inzet anders moet. Als voornaamste reden wordt genoemd dat dierenwelzijn steeds belangrijker wordt. Eén docent (4,5%) heeft ‘anders’ gezegd, met als reden dat het onderwerp steeds belangrij- ker wordt, maar door drukte niet uit de verf komt. Het percentage docenten dat vindt dat de eigen inzet anders moet, ligt dus eigenlijk hoger. Er is geen significante voorkeur voor een bepaalde mening.

Leerlingen: Waardering mate van aandacht voor dierenwelzijn op school

Het merendeel, 100 van de 146 leerlingen (68,5%), vindt dat hun school voldoende aan- dacht aan dierenwelzijn besteedt. Als voornaamste redenen worden genoemd:

103

5  resultaten van de opleiding par aveter inaire onder steuning

2. Goede huisvesting/verzorging/omgang (7 leerlingen); 3. School is er actief mee bezig (5 leerlingen).

Onvoldoende aandacht wordt door 33 leerlingen (22,6%) genoemd, de voornaamste rede- nen zijn:

• Te weinig (praktijk)les (12 leerlingen);

• Alles ziet er slecht uit/veel rommel (3 leerlingen); • Slechte dierverzorging (2 leerlingen);

• Mag uitgebreider aan de orde komen (2 leerlingen);

• 13 leerlingen (8,9%) hebben een ‘andere’ mening, met als voornaamste reden: wisse- lende aandacht (o.a. afhankelijk van leerjaar, theorieles versus praktijkles, verschillend per diersoort) (6 leerlingen).

Uit de interviews:

Docenten: Mate van tevredenheid over tijd voor dierenwelzijn

Op drie van de vijf locaties is er behoefte om iets meer tijd aan dierenwelzijn te besteden. Er zijn echter wel belemmeringen: “te weinig tijd en dan zijn andere dingen belangrijker; de

opleiding gaat vooral over ziekten en operaties, hoe maak je een röntgenfoto, hoe leid je dieren in en uit, schoonmaken van instrumenten, etc.”. Voor één docent kan de oplossing liggen in het

invoeren van een “actualiteitenuur waarin onder meer dierenwelzijn aan bod kan komen”. Een andere docent constateert dat dierenwelzijn ook best meer expliciet aan bod kan komen zo- dat het voor leerlingen ook herkenbaar is (“nu is dierenwelzijn zo’n lastig begrip”). Zelf meer weten over het onderwerp zou ook helpen via bijvoorbeeld het lezen van onderzoeksrappor- ten. Eén docent is tevreden zoals het nu is en een laatste docent is op dit moment tevreden omdat hoe er nu les gegeven wordt aansluit bij de huidige deelkwalificaties.

Leerlingen: Mate van tevredenheid over tijd voor dierenwelzijn en lesmateriaal

De meeste leerlingen geven aan dat er genoeg tijd aan dierenwelzijn besteed wordt. Dit antwoord wordt ingegeven door het feit dat lesprogramma’s over het algemeen erg vol zijn en de opvatting dat “praten over dierenwelzijn tot discussie leidt waar je niets mee opschiet

omdat iedereen toch zijn eigen mening behoudt”. Er is ook weinig verwachting van de behan-

deling van het onderwerp. Zoals een leerling het uitdrukt: “Docenten zijn ook allemaal maar

gewone mensen die daar niet voor gestudeerd hebben”. Aan de andere kant is er ook belang-

stelling voor meer tijd voor het thema, mits het op een goede plek in het onderwijs terecht komt. Een groepje leerlingen vindt dat expliciet les over dierenwelzijn wel onderdeel uit zou moeten maken van het lesprogramma, al is het maar dat er een paar keer per jaar iemand langskomt om de leerlingen de basiskennis aan te leren en hen op de hoogte te brengen van de laatste ontwikkelingen. Delen van de stof moeten ook herhaald worden. Het meest ideaal zou volgens hen een soort EHBO-cursus zijn, maar dan over dierenwelzijn. Iets dat ieder jaar terugkeert, niet als onderdeel van de weekplanning maar dat op zich zelf staat en waar je ieder jaar weer een stukje bijleert. Of in de vorm van excursies waardoor dierenwel- zijn ‘zichtbaar’ gemaakt wordt. Een ander groepje vindt het een goed plan als er lessen van andere vakken ingekort zouden worden om ruimte te maken voor dierenwelzijn. Een leerling verzucht: “Je kunt beter les krijgen in dierenwelzijn dan over zesentwintig soorten hogedruk-

spuiten”. Andere opties die door de leerlingen genoemd zijn: “meer expliciete aandacht voor dierenwelzijn op school en niet op stage want stages zijn er niet voor om dierenwelzijnslessen te geven” en: “dierenwelzijnslessen in de onderbouw geven omdat in de bovenbouw het te druk is”.

Veel leerlingen zijn redelijk tevreden met het studiemateriaal, maar hebben tegelijk ook kri- tiek. Zo is op één locatie de theorie wel up-to-date maar weer niet compact, op een andere locatie zijn de boeken wel goed, maar niet die door docenten zelf gemaakt zijn. Die zijn meestal niet compleet. Op een derde locatie noemen de leerlingen specifiek dierenwelzijn als iets waar je soms niet eens door hebt dat je het erover hebt of klagen zij over te weinig aandacht voor diepgang van de lessen. Op één locatie zijn de leerlingen helemaal niet tevre- den. De boeken zijn te moeilijk en er staan te veel spelfouten in zoals in het boekje ‘Bloed

Stroomt’ (Walst en Laval, 2002). Behalve over het lesmateriaal komt de wens van een groep

leerlingen naar boven voor meer praktijkleren en bij een andere groep naar een betere orga- nisatie van de opleiding. Zij wijzen hierbij op het belang van hun ‘eigen welzijn’.

104 5  resultaten van de opleiding par aveter inaire onder steuning

5.6.2 Kennisbenutting en professionalisering Uit de interviews:

A. Kennisbenutting dierenwelzijn door leerlingen

Docenten : Mate van benutting van aangereikte dierenwelzijnskennis

Op drie van de vijf locaties vinden de docenten dat de leerlingen voldoende doen met de kennis die zij krijgen aangereikt. Dit merken de docenten aan het feit dat de leerlingen zich om de dieren bekommeren, zien wat normaal en wat niet normaal is en een kritische en alerte houding hebben. Leerlingen beschrijven ook zaken in hun stageverslag die ze geleerd hebben. Nadelen zijn er ook. Eén docent noemt het feit dat de benutting van die- renwelzijnskennis beperkt blijft tot hygiëne, een andere docent noemt de toch nog te grote ‘vermenselijking van het dier’. Op twee locaties vinden de docenten dat er te weinig met de dierenwelzijnskennis wordt gedaan. Dit is volgens de docenten het gevolg van het feit dat de leerlingen niet in de positie zijn om iets in een dierenartsenpraktijk te veranderen. Zij zijn te afhankelijk binnen de, over het algemeen, vrij hiërarchische structuur van de praktijk. Eén docent noemt daarbij dat de leerlingen andere dingen wel goed kunnen doen, zoals een dier dat geopereerd is warm houden en drukke honden buiten zetten. Hoe de leerlingen te werk gaan is niet altijd zichtbaar voor de docenten.

B. Professionaliseringsmogelijkheden voor docenten

Teamleiders : Aanwezigheid van professionaliseringsmogelijkheden rond dierenwelzijn op locatie Op alle locaties zijn er mogelijkheden voor bijscholing en professionalisering op het gebied van dierenwelzijn. Mogelijkheden die teamleiders noemen, zijn de uren voor persoonlijke deskundigheidsbevordering voor iedere werknemer. Verzoeken kunnen bij de teamleider worden ingediend of bij een andere persoon binnen de locatie die daarvoor beschikbaar is. Tot op heden heeft niemand van de teamleiders een verzoek van docenten ontvangen voor bijscholing op gebied van dierenwelzijn. Wel voor opleidingen rond diergedrag. Eén team- leider wijst erop dat het woord dierenwelzijn ook niet meteen een associatie oproept met de inhoud van een cursus of opleiding. Waar moet het dan over gaan? Het is van groot belang dat de inhoud goed wordt beschreven bij het aanbieden van een cursus. De beschrijvingen worden door de teamleider gescreend en naar de persoon gestuurd die het meest met de materie te maken heeft. Een andere teamleider wijst erop dat docenten momenteel deelne- men aan projecten rond dierenwelzijn. Verzoeken komen op dit moment niet binnen daar- voor. Alle extra aandacht is locatiebreed gericht op onderwijsontwikkeling (in het kader van CGO). Dit moet eerst op de rails staan.

5.6.3 Belemmeringen Uit de interviews:

Docenten : Aanwezigheid van belemmeringen om dierenwelzijn een grotere plek in het onderwijs-

aanbod te geven

Op vier van de vijf locaties wordt het ontbreken van tijd als belangrijkste belemmering ge- noemd voor een grotere plaats van het thema dierenwelzijn in het onderwijs. Toch speelt er meer. Het gaat ook om prioriteit. Andere zaken zijn belangrijker of net zo belangrijk. Er is onzekerheid over hoe meer plek voor dierenwelzijn er dan uit zou moeten komen te zien. Een aantal docenten van dezelfde locatie noemt de vrees voor “geitenwollensokkengeneuzel” waar niemand op zit te wachten. Een vak met de titel ‘Dierenwelzijn’ zal dan weerstand oproepen. Een verdere verweving in de lesstof is dan een betere optie of het duidelijker be- noemen van dierenwelzijn tijdens de practica. Eén docent ziet zelfs tegenstrijdigheid in het meer aandacht geven aan het thema dierenwelzijn. De docent: ”[de leerlingen] moeten leren

dat ze zich er bewust van zijn en wat ze kunnen doen aan dierenwelzijn. Als je dat op een com- petentieniveau moet doen, dan wordt dat lastig. Want dan heb je echte dieren nodig. Dat strookt dan weer [niet] met dierenwelzijn”.

Teamleiders:

De teamleiders geven aan dat er geen echte belemmeringen zijn. Twee teamleiders noemen wel de aandacht voor de CGO waar zoveel tijd in gaat zitten.

105

5  resultaten van de opleiding par aveter inaire onder steuning

5.7

De gewenste situatie

5.7.1 Dierenwelzijn in theorie- en praktijklessen Uit de enquêtes:

Leerlingen: Gewenste percentage tijd voor dierenwelzijnsthema’s per schooljaar

De door leerlingen gewenste tijd, besteed aan dierenwelzijnsthema’s in theorielessen, loopt uiteen van 0<5% tot meer dan 25%, waarbij het gemiddelde op 15<20% ligt. Vijf leerlingen wensen een percentage van meer dan 50%, één leerling heeft geen percentage aangegeven maar wil zoveel mogelijk/tijdens alle lessen.

Voor de praktijklessen loopt de tijd eveneens uiteen van 0<5% tot meer dan 25%, waarbij het gemiddelde ook op 15<20% ligt. Van de veertien leerlingen (9,6%) die meer dan 25% wensen, noemen twee leerlingen 50% en drie leerlingen 100%.

5.7.2 Behoefte aan ontwikkeling van dierenwelzijnsthema’s