• No results found

De houding van leerlingen Volgens docenten:

Docenten onderscheiden doorgaans verschillende houdingen naar dieren onder leerlin- gen. De grootste groep van leerlingen ziet volgens de docenten mens en dier als ongeveer gelijkwaardig of als een categorie op zichzelf. Een minderheid van leerlingen vindt het dier belangrijker dan een mens en een minderheid vindt de mens belangrijker dan het dier. Eén docent ziet vooral dat leerlingen zichzelf steeds belangrijker vinden. Dieren zijn voor deze leerlingen belangrijk totdat de school uit is. Daarna niet meer. De docent: “Er is [onder leer-

lingen] minder offerbereidheid”.

Volgens leerlingen:

De basishouding van de meeste leerlingen van de verschillende locaties is dat mens en dier in principe gelijk zijn. Deze gelijkheid richt zich met name op dieren waarmee men een band heeft (huisdieren en hobbydieren en in enkele gevallen ook productiedieren) en op de rechten die aan dieren gegeven zouden moeten worden (zoals het recht op een goed leven). Andere argumenten waarom mens en dier gelijk zijn, betreffen:

• “het dier is van de mens afhankelijk en kan niet praten”; • “dieren zijn levende wezens met gevoel net als wij”;

• “dieren hebben geen keuze om iets te doen, ze verdienen een respectvolle behandeling”; • “dieren geven aan wat ze willen, maar de mens begrijpt hen niet”.

Toch geven sommige leerlingen die het antwoord ‘een dier is gelijk aan de mens’ hebben ge- geven ook uitzonderingen op die regel aan. In een aantal gevallen kan de mens toch net iets belangrijker zijn, zoals in geval van nood als er gekozen moet worden tussen mens en dier en in het geval van productiedieren omdat “de mens vlees nodig heeft”. Een kleiner aantal leerlingen vindt de mens belangrijker dan het dier. De reden die hiervoor genoemd is, is dat de mens verantwoordelijk is voor het dier, of omdat je niet met een dier kunt praten en een dier weliswaar emotionele waarde heeft, maar dat een dier nooit een mens kan vervangen. Ook wordt genoemd dat, of een dier gelijk is of niet, afhankelijk is van de band die je met een dier hebt. Eveneens een kleinere groep leerlingen kiest voor het dier boven de mens. De redenen om hiervoor te kiezen zijn dat de mens de natuur vernietigt (vaker genoemd), een dier doodt om te overleven en niet voor de lol en omdat dieren eerlijk zijn in tegenstelling tot de mens die dingen verdraait. Een ander argument dat vaker genoemd is, is dat dieren er altijd zijn en je alles bij het dier “kwijt kunt”.

3.4

Algemene stand van zaken

3.4.1 Van kwalificatiedossier en examenstandaarden naar een lesprogramma

3.4.1.1  het voorkomen van dierenwelzijn in het kwalificatiedossier  en examenstandaarden

Uit de enquêtes:

Docenten: Kennis over voorkomen dierenwelzijn in examenstandaard

De meeste docenten, acht van de tien, zijn ervan op de hoogte dat dierenwelzijn is opgeno- men in de examenstandaard (χ²=32,00; df=2; p=0,00).

Uit de interviews:

Docenten: Kennis over voorkomen dierenwelzijn in kwalificatiedossiers

Van de vijf docenten weten er drie niet exact of dierenwelzijn expliciet genoemd wordt in het kwalificatiedossier (zij denken eigenlijk van niet) en twee denken van wel. Voor alle docenten geldt wel dat zij de dossiers niet erg duidelijk vinden op dit punt en begrippen als ‘dieren- welzijn’ multi-interpretabel zijn. Eén docent: “alles gaat over dierenwelzijn, dus een omzetting

3   resultaten van de opleiding dierverzorging 35

is niet moeilijk”. Volgens een andere docent zou het wellicht handiger zijn als er zou staan:

”signaleert een welzijnsaantasting of signaleert dat een dier ziek is” in plaats van: ‘adequaat om-

gaan met onverwachte situaties’ of ‘rekening houden met dierenwelzijn’.

Teamleiders:

Teamleiders van drie locaties geven aan dat dierenwelzijn expliciet in het kwalificatiedossier staat, twee geven aan dat het er niet in voorkomt. Specifiek genoemd zijn competenties die nodig zijn om goed dierenwelzijn te kunnen realiseren en het ‘te allen tijde waarborgen van

het welzijn van dieren’. Twee teamleiders geven aan dat andere teamleiders ook behoren te

weten dat dierenwelzijn in het kwalificatiedossier staat. Eén teamleider heeft zich daar niet over uitgelaten. Wel wordt door de teamleiders die aangaven dat dierenwelzijn niet in het dossier staat, genoemd dat er in het dossier gesproken wordt over het werken met dieren volgens de wettelijke richtlijnen en het ethisch verantwoord werken. Dierenwelzijn is welis- waar geen speerpunt in de opleiding, maar volgens een teamleider: “[vinden] leerlingen het

belangrijk en dan gaat zelfs een hagedis nog voor driehonderd euro naar de dierenarts”.

3.4.1.2  de omzetting van dierenwelzijn in het kwalificatiedossier  naar theorie- en praktijklessen

Uit de interviews: De wijze van omzetting van de eisen van kwalificatiedossiers en examenstan-

daarden naar een onderwijsprogramma, met betrekking tot:

1. Theorielessen Docenten:

Op dit moment vindt de ontwikkeling van een onderwijsprogramma en afzonderlijke lessen waarin dierenwelzijn voorkomt, vooral individueel plaats door docenten. Er worden hiervoor verschillende bronnen en werkwijzen gebruikt:

• Locatie 1: SHL-competenties worden als uitgangspunt genomen; deze liggen landelijk vast. Aan de hand hiervan wordt een lijn van onderwerpen uitgezet die in de lessen ‘Dier

en Welzijn’ behandeld worden (zie bijlage 8 voor inzage in de opzet van dit vak dat in

leerjaar 1 en 2 gegeven wordt). Als materiaal wordt gebruik gemaakt van werkboekjes die door leerlingen gemaakt en later door docenten aangepast zijn;

• Locatie 2: Bestaande lessen ‘Dier en Gedrag’ worden aan het kwalificatiedossier gekop- peld, maar dat is lastig in het geval van dierenwelzijn. Er wordt niet al te precies naar het kwalificatiedossier gekeken. Ieder geeft er een eigen invulling aan;

• Locatie 3: Omdat uit bestudering van kwalificatiedossiers door docenten bleek dat het lesprogramma niet voldeed op het gebied van dierenwelzijn, hebben docenten dit aange- kaart en is het thema in het innovatieteam van de schoollocatie terecht gekomen. Hieruit is het verdiepingsvak ‘Ethiek en Welzijn’ voortgekomen;

• Locatie 4: Omdat er nog niet eerder met de nieuwe kwalificatiedossiers is gewerkt, vindt de totstandkoming van lessen nog op de oude manier plaats; het thema dierenwelzijn zit impliciet in lessen over huisvesting, voortplanting, voeding, etc. Er wordt gebruik gemaakt van standaard bundels van het Ontwikkelcentrum waarin dierenwelzijn een (in hun ogen) ondoorzichtige plaats inneemt. Een docent: “Maar dat daar [dierenwelzijn in

de boekjes van het Ontwikkelcentrum] echt de nadruk op gelegd wordt, dat is gewoon niet zo. En dat is eigenlijk een beetje, heb ik het idee, een beetje het idee… dat moet de leerling er zelf uithalen. En het wordt niet expliciet als dierenwelzijn ook benoemd.”;

• Locatie 5: Op dit moment is de Proeve van Bekwaamheid (PvB) nog de kapstok waar de lessen aan worden opgehangen, samen met de lesstof die er al lag. In het Competentie Gerichte Onderwijs (CGO) zullen de kwalificatiedossiers worden bekeken op de vraag wat er nu eigenlijk gevraagd wordt en wat nu precies de competenties zijn waar het om draait. Docenten die bepaalde leeractiviteiten geven bespreken deze eerst in klein comité (teamleider en onderwijscoördinatoren) en daarna in groter verband. Vakdocenten kijken daarna of hun lesprogramma nog wel voldoet.

Teamleiders:

Op twee locaties is de teamleider niet bewust met de totstandkoming van de lesstof door docenten rond dierenwelzijn bezig en weten zij niet hoe de omzetting gebeurt. Op een derde locatie wordt heel expliciet gewerkt met het thema dierenwelzijn vanuit het kwalifi-

3   resultaten van de opleiding dierverzorging

36

catiedossier en de examenstandaard. Twee docenten van deze locatie hebben op basis van dossier en standaard een voorstel voor een lesprogramma rond dierenwelzijn gemaakt. Die- renwelzijn is hierin een oefensituatie waarin leeractiviteiten plaatsvinden. Dit voorstel is in een docentenoverleg ingebracht en samen is er verder gebrainstormd. Eén docent geeft het vak rond dierenwelzijn en schreef er het lespakket voor. Er is bij de totstandkoming van het vak goed gekeken naar de opleiding Proefdierverzorging waar dierenwelzijn een belangrijk item is en daarnaast is het thema aangevuld met een literatuurstudie, welzijnsonderzoeken en een debat. Op de vierde locatie kijkt men naar de competenties en beheersingscriteria in de examenstandaarden en beschrijven zij van daaruit de leeractiviteiten en bijpassende leeropdrachten. Dit gebeurt in de regel door een groepje docenten. Hoe de concrete les er- uit ziet bepaalt de docent. In de lessen voor het vak dat de meeste lesstof voor dierenwelzijn bevat, is het ook op deze manier gegaan. Op de laatste locatie is een bestaand aanbod aan lessen dat veel te maken heeft met dierenwelzijn pas achteraf gespiegeld aan het kwalifica- tiedossier.

2. Praktijklessen Docenten:

Net zoals er bij de theorie en materiaal vooral door de individuele docent bepaald wordt hoe er les gegeven wordt, zo wordt dat ook in het praktijkleren vooral individueel bepaald. En- kele manieren waarop dierenwelzijn aan de orde kan komen in het praktijkleren, zijn: • via het leggen van nadruk op praktische punten zoals de afmetingen van een hok en

aandacht voor het gedrag en de houding van de leerlingen. Bronnen hiervoor zijn Groen Kennisnet, collega’s (al dan niet van andere AOC’s), de media, de opleidingsadviesraad en de inbreng van de leerlingen via hun stage-ervaringen;

• in de praktijklessen worden er lessen over verschillende diergroepen gegeven. Hierbij worden de huisvesting, voeding, gezondheid, het hanteren en fixeren, het bepalen van het geslacht, de keurslagen en rassen behandeld. Docenten stemmen onderling de wijze en frequentie van het hanteren en fixeren van dieren af. Hetzelfde verhaal wordt aan alle leerlingen verteld en dit wordt eens per jaar doorgesproken;

• Dierenwelzijn komt in iedere PvB terug; in de goede omgang met het dier en het rappor- teren hoe het dier erbij staat.

Teamleiders:

Er bestaan volgens teamleiders voor zover bekend geen aparte praktijklessen dierenwelzijn. Wel komt het thema indirect aan bod binnen praktijklessen gezondheid, huidverzorging, klauwverzorging, huisvesting, voeding, hygiëne, etc. en binnen projecten die over deze the- ma’s gaan. Groepen docenten of individuele docenten bepalen hoe deze lessen eruit zien. 3. Toetsing en examinering

Uit de interviews: Docenten:

Bij vakken die expliciet over dierenwelzijn gaan, wordt actief op dierenwelzijnskennis ge- toetst. Bij de examinering staat de PvB centraal, bestaande uit observatie, praktijk en een interview. Leerlingen kunnen worden afgekeurd op grond van ‘kritieke fouten’, waarbij ook dierenwelzijn een rol kan spelen. Het gaat dan om de wijze van omgang met het dier, de huisvesting, het monitoren en [het inschatten van] de gezondheid van het dier. Dierenwel- zijn kan hier zowel impliciet als expliciet aan bod komen, bijvoorbeeld in ethische dilem- ma’s. Volgens docenten van één locatie zit dierenwelzijn nog niet in de exameneisen. Teamleiders:

Toetsing van leerlingen gebeurt op verschillende wijzen. Op de ene locatie maken docenten gezamenlijk de toetsen voor de vakken, op een andere wordt er nauwelijks meer getoetst als gevolg van de omschakeling naar het CGO. Er wordt dan alleen gebruik gemaakt van diag- nostische toetsen. Daarnaast wordt er indirect controle gepleegd op leerlingen, bijvoorbeeld een controle op hoe schoon de hokken van de dieren zijn. Er bestaat geen protocol voor dit soort controles; eerder een ‘onuitgesproken code’. Tenslotte werken sommige locaties aan het verkrijgen van keurmerken voor de verzorging van hun levende have. Op de locatie waar er een apart vak dierenwelzijn is, vinden er vastgestelde toetsingsmomenten plaats. Leerlingen

3   resultaten van de opleiding dierverzorging 37 moeten dan onder meer deelnemen aan een soort ‘lagerhuisdebat’ en krijgen daar een cijfer voor.

3.4.2 SHL-competenties voor dierenwelzijn Uit de enquêtes: Waardering van SHL-competenties Docenten:

Van de 31 docenten hebben er 30 aangegeven dat voor het thema dierenwelzijn meerdere SHL-competenties belangrijk zijn, waarbij enkelen (vrijwel) alle SHL-competenties noem- den. Eén docent gaf aan geen mening te hebben. Als belangrijkste SHL-competenties zijn genoemd:

1. Ethisch en integer handelen (29 van 31 docenten=93,5%); 2. Vakdeskundigheid toepassen (28 van 31docenten= 90,3%); 3. Materialen en middelen inzetten (24 van 31 docenten=77,4%); 4. Kwaliteit leveren (21 van 31 docenten=67,7%);

5. Onderzoeken (20 van 31 docenten=64,5%).

3.4.3 Taken en verantwoordelijkheden van docenten en teamleiders Uit de interviews: Een overzicht van taken en verantwoordelijkheden

A. Docenten