• No results found

Aandacht voor (ethische) dilemma’s Uit de interviews:

Aandacht voor Dierenwelzijn in opleiding

E. Aandacht voor (ethische) dilemma’s Uit de interviews:

Er is geen enkel gemeenschappelijk onderwerp dat binnen alle opleidingen als belangrijk dilemma wordt aangeduid door de docenten. Wel vaker genoemd is het economische di- lemma (Paardenhouderij, Veehouderij en Dierverzorging), maar ook euthanasie bij dieren

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

Eigen producten ECC en CAT Internet Artik+ Anders Niets

Percentage

Gebruik hulpmiddelen theorielessen

Gebruik hulpmiddelen theorie

Dierverzorging Paardenhouderij Paraveterinair Veehouderij

Figuur 42

Door docenten aangegeven gebruik van hulpmiddelen in theorielessen van de vier dieropleidingen.

7  vergelijking van de vier opleidingen 159 (Dierverzorging, Paardenhouderij Paraveterinair), het gebruik van proefdieren en grenzen van behandeling in de dierenartsenpraktijk (Dierverzorging, Paraveterinair).

Docenten van specifieke opleidingen noemen daarnaast:

• commerciële producten voor het dier, het doodknuppelen van zeehondjes, het gebruik van antibiotica (Dierverzorging);

• weidegang, biologisch produceren, varkens en stro (Veehouderij);

• overbelasting, doping, vermenselijking van het dier, te lang in het hok staan, sociale con- tacten van het paard en groepshuisvesting (Paardenhouderij);

• cosmetische ingrepen, castratie, milieumaatregelen versus welzijnsmaatregelen bij grote huisdieren (Paraveterinair).

De behandeling van (ethische) dilemma’s in dierenwelzijn gebeurt met name via discussie (alle opleidingen), stellingen (Dierverzorging, Paardenhouderij) en excursies naar bedrijven (Dierverzorging, Veehouderij), gastdocentschappen (Dierverzorging), bezoek aan de Twee- de Kamer/politieke partijen en het behandelen van de actualiteit (Veehouderij).

F. Objectiviteit en vrije meningsuiting Uit de interviews:

Docenten geven verschillende antwoorden op de vraag of zij naar hun eigen overtuiging objectief les geven. In alle opleidingen behalve Veehouderij vinden de docenten dat zij ob- jectief les geven. Veehouderijdocenten vinden zichzelf iets minder vaak objectief les geven, omdat zij toch vaker vanuit bedrijfseconomisch belang denken.

7.2.5 Ruimte voor ontwikkeling A. Opvattingen over de huidige stand van zaken A1: Aandacht voor dierenwelzijn in de opleiding Uit de enquête:

Zowel binnen als tussen de opleidingen verschillen de docenten in waardering over hun eigen inzet met betrekking tot dierenwelzijn in het mbo. Daarbij zijn docenten Paardenhou- derij het meest van mening dat ze al voldoende aandacht besteden, terwijl de docenten Pa- raveterinair het meest van mening zijn dat ze meer aandacht moeten besteden om dat het onderwerp steeds belangrijker wordt.

Figuur 43

Door docenten aangegeven gebruik van hulpmiddelen in praktijklessen van de vier dieropleidingen. 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

Eigen dierenweide Excursies Bedrijfsbezoeken Anders Niets

Percentage

Gebruik hulpmiddelen praktijklessen

Gebruik hulpmiddelen praktijk

Dierverzorging Paardenhouderij Paraveterinair Veehouderij

7  vergelijking van de vier opleidingen

160

A2: Mate van tevredenheid over de hoeveelheid tijd dat aan dierenwelzijnonderwerpen be- steed kan worden.

Uit de interviews:

Binnen de opleidingen Dierverzorging, Paardenhouderij en Veehouderij zijn de docenten in de regel tevreden over de hoeveelheid tijd die zij aan dierenwelzijnsonderwerpen besteden. Redenen hiervoor kunnen zijn dat mensen vinden dat zij er al veel tijd aan besteden of de vrijheid hebben om hun tijd in te richten. Een andere reden is dat deze vraag over tijd gaat en niet over de manier waarop dierenwelzijn aan bod komt. Met name hierin lijkt voor ver- schillende docenten wel meer ruimte te liggen via het meer expliciteren of actualiseren van het onderwerp dan op dit moment gebeurt (Paardenhouderij). Bij de docenten Veehouderij komt het antwoord ook voor dat men vindt dat er al te veel tijd aan besteedt wordt. Binnen de opleiding Paraveterinair zijn de docenten eerder ontevreden over de hoeveelheid tijd die aan dierenwelzijnonderwerpen besteed wordt. Men vindt te tijd te kort. Aan de andere kant wordt ook geconstateerd dat dit voor veel onderwerpen geldt. Ook hier is er onder enkele docenten meer behoefte aan het verder expliciteren en actualiseren van het onderwerp. B. Kennisbenutting en professionalisering

Uit de interviews:

B1: Kennisbenutting dierenwelzijnskennis door leerlingen (volgens docenten)

Binnen alle opleidingen komen verschillen van mening voor over de mate waarin leerlingen iets doen met de dierenwelzijnskennis die op de schoollocatie is aangereikt:

• Het meest tevreden met hun leerlingen: Een meerderheid van Veehouderijdocenten is posi- tief over de manier waarop leerlingen opdrachten uitvoeren, de drang van leerlingen om te zoeken naar verbetering van situaties op het gebied van dierenwelzijn in het bedrijf en het vormen van een eigen mening over dierenwelzijnsaangelegenheden. Ook vertellen zij wat zij geleerd hebben op stages;

• Meer positief dan negatief: Docenten Paraveterinair zijn meer positief dan negatief over hun leerlingen en wijzen op de ontwikkeling van leerlingen naar deskundige, betrok- ken, kritische en alerte professionals. Er is minder tevredenheid geuit door een aantal docenten die zien dat dierenwelzijn soms beperkt blijft tot hygiëne en er toch nog te veel vermenselijking van het dier plaatsvindt. Soms ligt het ook aan het stagebedrijf hoeveel leerlingen kunnen doen met hun kennis. Tenslotte hebben docenten niet altijd goed zicht op wat leerlingen doen buiten de les;

• Wisselend positief en negatief: Docenten Dierverzorging en Paardenhouderij zijn het meest verdeeld over hun leerlingen. Bij Dierverzorging wordt gewezen op het feit dat leerlingen het goed doen op stages en PvB’s en ze ook vaker gaan werken op de stagebedrijven. Paardenhouderijdocenten noemen het feit dat leerlingen kritisch durven zijn op hun stagebedrijf en beter leren kijken naar dieren. Andere docenten zijn ontevreden over de leerlingen. Docenten Paardenhouderij zien dat de belangstelling van leerlingen voor hun paard oppervlakkig kan zijn en gericht op eigenbelang, maar ook kunnen andere factoren meespelen zoals de cultuur binnen de paardenwereld die veranderingen tegenhoudt, of dat leerlingen pas na hun studie meer met hun kennis en ervaring gaan doen. Docenten Dierverzorging noemen het feit dat stagebedrijven niet altijd energie steken in leerlingen en hen niet genoeg laten doen. Er is een tekort aan stagebegeleiders. Ook steken do- centen een hand in eigen boezem; niet altijd is de verbinding tussen theorie en praktijk goed. Dat brengt de leerlingen in verwarring.

C. Belemmeringen Uit de interviews:

Docenten uit alle opleidingen hebben belemmeringen aangegeven voor de ontwikkeling van dierenwelzijn in het onderwijsaanbod. Docenten Veehouderij en Paraveterinair lijken de meeste belemmeringen te zien. Deze zijn gelegen in tijd en prioriteit. De helft van de docen- ten Veehouderij en enkele docenten Paraveterinair geven aan dat zij geen behoefte hebben aan meer tijd voor dierenwelzijn. Andere belemmeringen bij Paraveterinair zijn de onbe- kendheid met hoe dierenwelzijn ingepast kan worden in het curriculum en het afnemende gebruik van echte dieren in de lessen, wat nodig is voor goed inzicht in dierenwelzijn. De docenten van de opleidingen Paardenhouderij en Dierverzorging lijken minder belem- meringen te zien. Volgens de meeste van hen zijn er weinig tot geen echte belemmeringen.

7  vergelijking van de vier opleidingen 161 Desondanks noemen zij er toch een aantal. Deze liggen bij Paardenhouderij op het vlak van tijd, prioriteit en professionaliteit (volle agenda’s, opleiding eerst op orde brengen, bureau- cratie en angst voor inspectie, gebrek aan deskundigheid bij de eigen mensen) en bij Dier- verzorging op het vlak van gebrek aan faciliteiten en de remmende werking van de beroeps- praktijk (gebrek ontwikkeltijd en financiële ondersteuning, achterlopende beroepspraktijk). 7.2.6 De gewenste situatie

A. Behoefte aan ondersteuning bij de ontwikkeling van lessen en gewenste hulpmiddelen