• No results found

De gewenste situatie Dierenwelzijn in theorie en praktijklessen

A. Kennisbenutting dierenwelzijn door leerlingen

4.1.6 De gewenste situatie Dierenwelzijn in theorie en praktijklessen

Het gewenste percentage aandacht voor dierenwelzijn ligt bij leerlingen zowel bij de theorie- lessen als de praktijklessen enigszins hoger dan de geschatte tijd die nu aan dierenwelzijn besteed wordt. Het verschil bij praktijklessen is het grootst. 32,1% van de leerlingen schat de huidige tijdbesteding in op 5-10% terwijl bij 67,9 % van de leerlingen er een behoefte is aan een tijdsbesteding van 15-25%.

Behoefte aan ondersteuning bij de ontwikkeling van lessen en gewenste hulpmiddelen Zowel uit de interviews als uit de enquêtes blijkt dat er bij docenten, leerlingen en team- leiders een ruime en gevarieerde behoefte is aan hulpmiddelen dan wel ondersteuning om dierenwelzijn in de lessen beter te kunnen behandelen. Beeldmateriaal over dierenwelzijn (knelpunten en houderijsituaties) staat in de enquêtes bij twee derde van de docenten en leerlingen in de top drie. Eveneens een meerderheid van de leerlingen wenst een speciaal lesboek over dierenwelzijn of een bezoek aan een ondernemer/bedrijf. Docenten zien graag uit naar wat door hen ‘praktijkcases’ worden genoemd.

In de interviews hebben docenten, leerlingen en teamleiders als gemeenschappelijke be- hoefte eveneens beeldmateriaal, maar ook boeken over dierenwelzijn en georganiseerde debatten/discussies. Daarnaast is er nog een variatie aan overige behoeften genoemd waaronder gastsprekers en activiteiten richting de burger (door leerlingen en teamleiders genoemd), meer lesmateriaal en projecten over dierenwelzijn, onderzoek door leerlingen, professionalisering van docenten.

Behoefte aan actualisatie van kennis over dierenwelzijn

De bereidheid om tijd te investeren in de actualisatie van kennis over dierenwelzijn loopt voor de docenten uiteen van 0-5% (45,2%) van de omvang van hun betrekking tot 15-25% (22,6%).

Bereidheid tot investering in dierenwelzijn

Bij teamleiders is er een algemene bereidheid tot het investeren in een project rond dieren- welzijn, maar liggen de voorwaarden hiervoor bij iedere teamleider anders. Zaken die een rol spelen, zijn bijvoorbeeld een bestaande behoefte onder docenten, de aanwezigheid van het thema dierenwelzijn in kwalificatiedossiers, functionaliteit, relevantie, meerwaarde van het project en het totaal aantal lopende KIGO-projecten. Teamleiders hebben voor samen- werking in projecten verschillende soorten organisaties op het oog. Genoemd zijn samen- werkingspartners uit het onderwijs (alle lagen), grote spelers in de wereld van de paarden- houderij/de beroepswereld, organisaties die door de opleidingsraad worden ondersteund en gepromoot en politieke partijen in geval van debatten.

4  resultaten van de opleiding paardenhouder ij 59 Open vraag enquête

Bij de open vraag aan het einde van de enquête, gaven docenten het belang aan van thema’s als dierenwelzijn op leerbedrijven, bij schooldieren, particuliere eigenaren, consumenten en vroegen aandacht voor dierenwelzijn bij verschillende paardenrassen. Leerlingen toonden hun behoefte aan meer kennis over dierenwelzijn in de schoollessen en aandacht voor de verschillen tussen mens en dier.

4.2

Beschrijving van de onderzoekspopulatie

Aan het kwantitatieve onderzoek werkten op de vijf verschillende onderzoekslocaties bin- nen de opleiding paardenhouderij 31 docenten en 80 leerlingen mee. Zie Tabel 3. Van de 31 docenten hebben 18 docenten (58,1%) hbo als hoogst genoten opleiding, vier docenten (12,9%) hebben een wo-opleiding, vijf (16,1%) een mbo-opleiding, twee docenten zijn vier- dejaars hbo. Alle 80 leerlingen zitten in het derde studiejaar. Slechts één leerling volgt de BBL-stroming, de overige leerlingen doen de BOL-stroming.

Aan het kwalitatieve onderzoek werkten op de vijf verschillende onderzoekslocaties binnen de opleiding paardenhouderij acht docenten, twintig leerlingen en vijf teamleiders mee. De leerlingen zijn allen derdejaars. Docenten hebben een aanstelling van gemiddeld 0,85 fte. Onder de docenten loopt de hoogst genoten opleiding uiteen van havo tot wo. Onder de teamleiders hebben er drie (75,0%) een hbo-opleiding en één teamleider (25,0%) een wo- opleiding afgerond.

4.3

Het begrip dierenwelzijn

4.3.1 Reacties van leerlingen op een film over het doden van eendagskuikens Uit de interviews:

Hieronder volgen de reacties van leerlingen op vragen over de film: ‘Het doden van een- dagshaantjes, kan dat niet anders?’

A. De opzet van de film

Leerlingen van alle vijf locaties geven voornamelijk negatieve reacties op de wijze waarop in het filmpje met kuikens omgegaan wordt; de kritiek betreft met name het gooien met kui- kens of het vasthouden van een kuiken aan één vleugel. Eén leerling roept verontwaardigd: “het zijn wel dieren met gevoel!”. De leerlingen hebben minder moeite met het feit dat de kuikens worden gedood. Die worden snel na het uit het ei komen gedood en merken er door de vergassing weinig van. Enkele leerlingen wijzen op het feit dat zij het met de getoonde behandeling niet eens zijn, maar dat zij toch kippenvlees en eieren eten en dat er momen- teel weinig alternatieven zijn voor deze praktijk. Andere leerlingen wijzen op het feit dat kip- pen elkaar ook wreed kunnen behandelen en doodpikken. Een leven van een volwassen kip in een klein hok is erger dan dat je de kuikens nog even laat leven en ze dan doodt.

Tabel 3

Omvang onderzoeks- populatie en haar kenmerken, uitgesplitst naar type deelnemer en type onderzoek, voor de opleiding Paardenhouderij

Docenten Leerlingen Teamleiders

Kwantitatief Kwalitatief Kwantitatief Kwalitatief Kwantitatief Kwalitatief

Aantal deelnemers 31 8 80 20 - 5 Gemiddelde leeftijd 42 46 20 20 - 45 Percentage vrouwen (%) afgerond 52 38 95 95 - 40 Gemiddeld aantal jaren in mbo 12 4 3 3 - 18 Deelname BOL-stroming - - 79 20 - -

4  resultaten van de opleiding paardenhouder ij

60

B. Leerresultaten en kritiek op filmpje

Ongeveer de helft van het aantal leerlingen is op de hoogte van het feit dat er eendagskui- kens worden geselecteerd en gedood. De overige leerlingen wisten naar eigen zeggen wel dat kippen een “slecht leven” hebben, maar kenden dit specifieke verhaal niet. De voor- naamste les die de leerlingen uit het filmpje trekken, is hoe het niet moet. Een leerlinge zegt: “Ik heb nu geleerd dat kippen best zielig zijn, ook al is het mijn lievelingseten”. Verder wordt genoemd: het onderscheid hanen en hennen, de hoeveelheid kippen die gedood worden en het feit dat de consequentie is dat er geen eieren meer in de supermarkt gekocht moeten worden.

C. Objectiviteit en tevredenheid

De meerderheid van de leerlingen vindt dat het filmpje de dingen gewoon toont zoals ze zijn. Ze hebben de indruk dat het filmpje objectief is, al is het voor sommige leerlingen schokkend. Een enkeling twijfelt over de objectiviteit van het filmpje. Je kunt namelijk ook een beeld scheppen dat iets objectief is, terwijl het dat niet is. Het zou in dat geval ook be- doeld kunnen zijn om te choqueren. Wat verbeterd kan worden volgens sommigen is dat ze de alternatieven zouden kunnen laten zien zoals manieren waarop op een goede wijze met dieren omgegaan wordt (bijvoorbeeld met sommige scharrelkippen waarbij de eieren van te- voren al weg worden gehaald). Een enkele leerling wil liever geen vallende dode kuikens zien en/of een bak met dode kuikens; een ander vindt de presentator en de dame die de kuikens sekst wel erg gevoelloos overkomen.

4.3.2 Een definitie van dierenwelzijn Uit de enquêtes:

Docenten en leerlingen: Voorkeur voor definitie dierenwelzijn

Op de vraag welke definitie van dierenwelzijn het meeste aanspreekt, gaven zowel 55 van 79 leerlingen (69,6%) als 19 van de 31 docenten (61,3%) aan zich te vinden in de definitie

‘Dierenwelzijn is een mentale toestand van welbevinden van dieren, die ontstaat als het dier in voldoende mate in zijn natuurlijke behoefte kan voorzien en waarbij het dier vrij is van pijn en ongemakken’. Figuur 11 laat zien dat docenten en leerlingen beiden de voorkeur hebben voor

definitie 2 en 4 van dierenwelzijn. De voorkeur voor deze definities is significant voor leerlin- gen (χ²=87,03; df=3; p=0,00) en docenten (χ²=15,74; df=2; p=0,00). 0 10 20 30 40 50 60 70 80 1 2 3 4 Percentage Definitie Dierenwelzijn

Opleiding Paardenhouderij

Leerling Docent

1 = Dierenwelzijn is diergezondheid en wat dieren willen 2 = Dierenwelzijn is mentale toestand van welbevinden dieren

3 = Dierenwelzijn betreft onze omgang met dieren en mening samenleving

4 = Dierenwelzijn betreft kwaliteit van leven van dier, 5 vrijheden, grenzen adaptatie respecteren

Figuur 11

Voorkeur van leerlingen en docenten voor definities van dierenwelzijn in de mbo-opleiding Paardenhouderij

4  resultaten van de opleiding paardenhouder ij 61 Uit de interviews:

Docenten: Een eigen definitie van dierenwelzijn

Dierenwelzijn houdt volgens de meeste geïnterviewde docenten in dat het dier zo veel mogelijk zijn natuurlijke gedrag moet kunnen vertonen in een natuurlijke omgeving zoals sociale contacten/kuddegedrag (aanraken, spelen, vechten), voedsel kunnen zoeken, ge- noeg kunnen bewegen en keuzevrijheid hebben om binnen of buiten te zijn. Daarnaast werd genoemd: rekening houden met de aard en oorsprong van het dier (waaronder rekening houden met karaktereigenschappen van individuele dieren), het respectvol met dieren om- gaan (geen betutteling; het dier als dier behandelen), het dier op een goede wijze verzorgen (de vijf vrijheden van Brambell, geen honger, geen dorst of stress, pijn, goede huisvesting, goede gezondheidszorg) en dat het dier zich lichamelijk en geestelijk prettig moet voelen en zich moet kunnen ontwikkelen.

Leerlingen:

Leerlingen benadrukken de volgende categorieën: dieren voorzien in hun basisbehoeften (eten, drinken, frisse lucht/buiten zijn, sociale contacten kunnen hebben, genoeg ruimte, goede huisvesting, beweging). Maar ook: het dier zoveel mogelijk natuurlijk laten leven, zorgen voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid van het dier, een dier respectvol be- handelen, een goede omgang met het dier en het dier persoonlijke liefde/zorg geven. Teamleiders:

Teamleiders benadrukken in hun definitie het recht doen aan het wezen van het dier, het hebben van sociale contacten, beweging, de hele dag kunnen eten. Eveneens genoemd zijn: het psychisch en lichamelijk welbevinden van een dier, het dier niet onnodig (laten) lijden en vanuit de beroepssituatie: “wat is ethisch verantwoord om te doen?”.

4.3.3 De houding en algemene waardering van dieren en dierenwelzijn Uit de enquêtes:

Docenten en leerlingen: De positie van de mens ten opzichte van [de waarde van] het dier Figuur 12 laat zien dat de meningen over de positie van de mens ten opzichte van de waar- de van het dier zowel tussen docenten als tussen leerlingen uiteen lopen van ‘mensen heb-

ben altijd een verheven positie’ tot ‘alle levende levens zijn gelijk’. Echter, 51 van de 80 leerlingen

(63,8%) en 14 van de 31 docenten (45,2%) vinden dat ‘dieren een eigen waarde hebben, los

van de wijze waarop wij hen gebruiken’.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 1 2 3 4 5 Percentage

Positie mens t.o.v. dier