• No results found

Hitlers beleid

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L 4 (pagina 38-53)

Wat wij omtrent Hitlers beleid aan aanwijzingen hebben (ze zijn schaars), doet het onwaarschijnlijk voorkomen dat hij ooit gebrand geweest is op een langdurig aanblijven van de Militarverwaltung in Nederland. D e concep­ tie van waaruit hij met betrekking tot ons land handelde, moeten wij ons intussen niet te concreet, niet te gedetailleerd voorstellen. Van jongsaf aan

1 F. von B o ck : Kriegstagebuch, 17 mei 1940, aangehaald in H .-A . Jacobsen:

Doku-mentezum Westfeldzug 1940, (1960) p. 43. 2 Telegram , 19 mei 1940, van gezant

Zech aan het Auswartige Amt (F O /S D , 84327). 3 Getuige H . M . Hirschfeld, Enq., dl. II c, p. 37 1.

H I T L E R S B E L E I D

had hij meer belangstelling gehad voor Centraal- en Oost-, dan voor Noord­ en West-Europa. Toen hij in '33 aan de macht kwam, was zijn eerste doel geweest, het Duitse volk volledig gelijk te schakelen en Duitsland met ver­ breking van ‘de ketenen van Versailles’ weer te maken tot een sterke, in volstrekte zelfstandigheid handelende grote mogendheid. Vier dagen na zijn benoeming tot rijkskanselier had hij in de geheime bespreking met de bevel­ hebbers van leger en marine die wij in Voorspel memoreerden, op de vraag hoe hij Duitslands herstelde politieke macht wilde gebruiken, volgens de aantekeningen van een der deelnemers geantwoord: ‘Jetzt noch nicht zu sagen.

Vielleicht Erkampfung neuer Export-Möglichkeiten, vielleicht - und wohl besser - Erobemng neuen Lebensraums im Osten und dessen rücksichtslose Germanisierung.’

Ook in Mein Kampf had hij al de wenselijkheid betoogd om, ten koste van de door hem geminachte Slavische volkeren, Lebensraum in het oosten te veroveren. Oostenrijks Anschluss (maart '38) beschouwde hij niet als een wezenlijke verschuiving van Duitslands grenzen maar eerder als her­ stel van een natuurlijke eenheid; van de wenselijkheid van dat herstel was hij al in zijn jeugd overtuigd geraakt. Het bedwingen van Tsjecho- slowakije dat in twee stadia verliep (eind september '38: inlijving van het Sudetengebied, midden maart '39: bezetting van Bohemen en Moravië), was niet zozeer doel op zichzelf als wel middel tot versterking van Duitslands positie door de op dat moment potentieel-sterkste militaire tegenstander in het hart van Europa uit te schakelen. Daar bleek intussen opnieuw dat poli­ tieke dwang hand in hand ging met militaire bezetting.

W elke vormen die politieke dwang aannam, hing a f van de toekomstige plaats die Hitler het betrokken volk min o f meer toegedacht had en van de mogelijkheden die er zich boden. W at de Tsjechen betreft, stond voor hem als rechtgeaard Duits (beter misschien: Duits-Oostenrijks) chauvinist vast, dat hun eigen politieke en culturele leven onderdrukt moest worden; overi­ gens waren de Tsjechen hem welkom als ijverige arbeiders met een te waar­ deren zware industrie. Handhaving van een marionetten-regering was in hun geval geen bezwaar; een Reichsprotektor (von Ribbentrops voorganger als minister van buitenlandse zaken: von Neurath) zorgde voor het oppertoe­ zicht, de Sicherheitspolizei voor het uitschakelen van alle organisaties die zich tegen de Duitse overheersing zouden kunnen verzetten.

In Polen ging Hitler een stap verder: de gehele Poolse staat werd door hem vernietigd. Terwijl hij Polens oostelijke helft aan de Sowjet-Unie overliet, lijfde hij van de westelijke helft het grootste gedeelte bij Duitsland in; tussen het Russische en het Duitse gebied bleef een schamele rest bestaan: het

Generalgouvernement, dat, met uitschakeling van welk Pools bewind ook,

werd: Hans Frank; Seyss-Inquart werd diens plaatsvervanger. Zow el in het Duitse gebied als in het Generalgouvernement werden de Polen als ‘billige

Sklaven (in die geest uitte Hitler zich) behandeld; de systematische uitroeiing

van hun intelligentsia begon al in de herfst van '39, de Poolse Joden werden enige tijd later in ghetto’s samengedrongen.

Bij de verovering van Denemarken en Noorwegen stond bij Hitler weer het militaire motief voorop: in Noorwegen wilde hij de Geallieerden vóór zijn en bases veroveren om Engeland meer in het nauw te drijven; de gelijk­ tijdige bezetting van Denemarken was een voorwaarde daartoe. Op de dag waarop die strategische verrassing slaagde (9 april '40), zei Hitler tegen de partij-ideoloog Alfred Rosenberg (die hem met de leider van de Noorse Nazi’s, Quisling, in contact gebracht had): ‘ So wie aus dem Jahre 1866 das

Reich Bismarcks entstand, so wird aus dem heutigen Tag das Grossgermanische Reich entstehen.’1 Van dit Grossgermanische Reich had, naar het ons voorkomt,

Hitler zo ooit, zeker op dat moment nog geen duidelijke voorstelling, maar wij willen zijn woorden toch wel zo interpreteren dat hij, sinds de lente van '40, in zijn toekomst-conceptie staten als Denemarken en Noorwegen op lange termijn zag opgaan in een Grootgermaans rijk waarvan hem overigens omvang en structuur nog maar vaag voor de geest stonden.2 Men moet goed in het oog houden dat, toen de tweede wereldoorlog eenmaal uitgebroken was, de onmiddellijke problemen van die oorlog over het algemeen bij hem prevaleerden.

Ten aanzien van het bestuur van bezet Denemarken en bezet Noorwegen had Hitler tevoren slechts één ding met kenmerkende duidelijkheid bepaald: er zou geen Militarverwaltung komen; zelfs het voorstel van de staf van von Falkenhorst (de generaal die de operatieplannen ontwierp en hun uitvoering zou moeten leiden) om aan de Wehrmachtbefehlshaber in beide landen een

Beauftragter toe te voegen die zich met de politieke en bestuursaangelegen­

heden zou bezig houden, werd door Hitler verworpen3: hij wilde het gehele civiele complex van het militaire losmaken.

1 H . G. Seraphim : Das politische Tagebuch Alfred Rosenbergs aus den Jahren 19 34 -35

und 1939-40 (1956), p. 104. 2 In ju li 19 4 1, ruim drie weken na het begin van de

inval in de Sowjet-Unie, sprak Hitler zich in zeer kleine kring uit over het beleid dat aldaar gevoerd moest worden. ‘D ie Motivierung unserer Schritte vor der Welt

miisse sich’, betoogde hij, ‘nach taktischen Gesichtspunkten richten. Wir müssten hier genau so vorgehen wie in den Fallen Norwegen, Ddnemark, Holland undBelgien. Auch in diesen Fallen hdtten wir nichts iiber unsere Absichten gesagt und wir würden dies auch weiterhin klugerweise nicht tun.’ (Verslag, 16 ju li 19 4 1, door M artin Borm ann, N eur.

doc. L -2 2 1, IM T , dl. X X X V III, p. 87). 3 H . D . Loock: Quisling, Rosenberg und

Terbovcn. Zu r Vorgeschichte und Geschichte der nationalsozialistischen Revolution in Norwegen (1970), p. 274-75.

H I T L E R E N N O O R W E G E N

W at Denemarken betreft, aanvaardde bij op 9 april het voortbestaan van een ‘onafhankelijke’ Deense regering als de prijs die hij betalen moest voor Denemarkens snelle capitulatie die hem, gegeven het riskante karakter van de landingen in Noorwegen, zeer welkom was; die ‘onafhankelijkheid’ zou, afgezien nog van het feit dat er in Denemarken Duitse garnizoenen kwamen, uiteraard gepaard gaan met constante Duitse druk op tal van terreinen van het bestuur en van het openbare leven.

In Noorwegen werd Hitler voor onvoorziene problemen geplaatst. De Noorse regering weigerde zich over te geven; op 9 april, ’s morgens om half negen, verlieten koning Haakon, zijn kabinet, de parlementsleden en de hoogste departementsambtenaren per extra-trein Oslo dat, zo namen zij terecht aan, binnen enkele uren door Duitse troepen bezet zou worden. Daarmee was in de Noorse hoofdstad een politiek vacuüm ontstaan. Toen Quisling in die omstandigheden deed weten dat hij voornemens was, een nieuwe regering te vormen, keurde Hitler in een telefoongesprek met de Duitse gezant, Brauer, dat plan goed; Brauer kreeg tot taak, koning Haakon er toe te bewegen, Quisling officieel tot minister-president te benoemen. ‘A dolf Legalitat’ (aldus Hitlers bijnaam in eigen kring tijdens de laatste periode van de Weimar-republiek) was er nu eenmaal gebrand op, voor de schijn de wettelijke vormen in acht te nemen.

Maar alles liep mis.

In Oslo en omgeving weigerde het resterende Noorse bestuursapparaat, met een verrader als Quisling samen te werken en de koning dacht er niet aan, de eis van de gezant in te willigen. Grote verwarring ontstond. Twee opdrachten van Hitler om de onwillige Haakon te kidnappen, bleken on­ uitvoerbaar. Brauer trachtte de administratieve chaos in het bezette deel van Noorwegen te bezweren door goed te vinden dat de Noorse Hoge Raad een tijdelijke ‘raad van bestuur’ in het leven riep: die Hoge R aad was daartoe bij ontstentenis van de koning gemachtigd. Unterstaatssekretar Habicht van het Auswartige Amt, die als observator naar Oslo gezonden was, verenigde zich met die opzet. Op 14 april liet Hitler ‘premier’ Quisling dus vallen en op de 15de trad de ‘raad van bestuur’ , die uit zeven Noorse notabelen be­ stond, in functie. Maar toen nu bleek dat die raad, in tegenstelling tot hetgeen Habicht aanvankelijk gedacht had, niet heel Noorwegen vertegenwoordigde maar zich uitsluitend in de bezette delen des lands als een tijdelijk lichaam beschouwde dat zich bovendien in generlei opzicht tegen de wettige regering wilde keren, achtte Hitler zich niet alleen door Habicht, maar ook door Brauer misleid en bedrogen: beiden werden teruggeroepen, ontslagen en de militaire dienst ingejaagd.

uitoefenen - toen had Hitler een betere oplossing klaar: Terboven, de

Gauleiter van Essen, werd (21 april) tot Reichskommissar1 van Noorwegen be­

noemd. Hitler zei hem dat zijn taak was, de Noren ‘als Freunde zu gewinnen’2; een ‘vriendschapsgeschenk’ ontbrak niet: op 9 mei bepaalde Hitler dat alle Noorse krijgsgevangenen vrijgelaten moesten worden.

Deze verwarde Noorse gebeurtenissen vormen een factor van belang bij de voorgeschiedenis van Seyss-Inquarts Reichskommissariat. Er zijn er meer.

In de eerste plaats denken wij dan aan het feit, dat Hitlers aanbod tot een re­ geling volgens het Deense model, op 10 mei niet verder kwam dan tot de mi­ nister van buitenlandse zaken, van Kleffens, en door deze verontwaardigd van de hand gewezen werd. Enkele dagen later bleken koningin en kabinet naar Engeland vertrokken te zijn: met hen was geen regeling meer mogelijk. Hit­ ler was er een kleine twee jaar later nog ‘froh’ om, ‘dass die hollcindische Königin

Wilhelmine gefliichtet sei und nicht noch wie der Belgier-König Leopold durch ihr Vorhandensein einen Faktor darstelle, auf den man Rücksicht nehmen müsse.’2

In de tweede plaats keek Hitler verder dan naar Nederland: hij keek ook naar Nederlands-Indië dat, in de versimpelde visie van veel Duitsers, de financieel-economische basis vormde van wat zij voor ‘das stein-

reiche Holland’ hielden. Hitler besefte dat Japan op Indië aasde en dat het

elke wijziging in de intemationaal-rechtelijke status van Nederland, bijvoor­ beeld annexatie door Duitsland o f enige andere vorm van opgaan in het Derde R ijk , als aanleiding zou kunnen nemen om te trachten, Indië in de wacht te slepen. Voor de schijn moest Nederland dus ‘zelfstandig’ blijven,

‘schon wegen ihres kolonialen Besitzes’ , zei Hitler begin oktober '40 tegen

Mussolini.4 ‘Es kommt uns darauf an’, betoogde Seyss-Inquarts naaste politieke adviseur, Generalkotnmissar Schmidt, eind maart '41 tegen het sprekerskorps der N S B , ‘wie es uns gelingt, diese wichtigsten Koloniën die es auf der Welt gibt

und die es für die ganze Welt gibt, für die Niederlande oder, lassen wir ganz offen sein’ (Schmidt was dat zelden), ‘für Europa zu erhalten’5 - daarbij dacht hij

natuurlijk vooral aan Duitsland. Dat die belangstelling voor Indië jegens de Japanners ontkend moest worden, spreekt vanzelf: geen slapende honden wakker maken!

In de derde plaats was het Hitlers voornemen, naast de Noren ook de

1 D e term ‘Reichskommissar’ g a f aan, dat de taak die verricht moest worden van speciale aard was, een urgent karakter droeg en slechts tijdelijk uitgeoefend zou worden. O p tal van gebieden kende het Derde R ijk ‘Reichskommissare’. a H . D . Loock: Quisling, Rosenberg und Terboven, p. 269-70. 8 O p 28 maart 1942 (Hitlers

Tischgesprache im Führerhauptquartier 19 4 1-19 4 2 (1963), p. 221). 4 F. Halder: Tagebuch, dl. IV , p. 204. 6 ‘Kurzer Bericht über die Rede des Herrn G K Schmidt. . . am 22. M arz 19 4 1’ (N SB , 47 e).

H I T L E R E N N E D E R L A N D

Nederlanders ‘als Freunde zu gewinnen . Hij zag dat als een politiek proces van aanzienlijke duur en bijzondere gecompliceerdheid. Uiteraard moest eerst de oorlog gewonnen worden en wat Nederland op economisch gebied tot die overwinning kon bijdragen, moest het leveren: de regelingen die daartoe getroffen moesten worden, behoorden vooral tot het ressort van Goering in zijn hoedanigheid van Beauftragter für den Vierjahresplan. Het was evenwel niet Hitlers bedoeling, Nederland tot het uiterste te exploiteren. Twee richt­ lijnen g a f hij aan: de levensstandaard in Nederland mocht niet beneden die in Duitsland dalen1 en de grote Nederlandse ondernemingen moesten met Duitse a.h.w. vervlochten worden.2

Dat laatste had ook politieke bedoelingen.

Die Verflechtung diende namelijk een middel te zijn tot het einddoel dat Hitler (wij zeggen niet: van meet a f aan, maar toch w el: sinds de tweede helft van mei ’403) voor ogen was komen te staan: een Nederland waarin, van­ zelfsprekend onder zijn hoogste zeggingschap, de organisatievormen van het nationaal-socialistische Derde R ijk tot volle wasdom zouden zijn ge­ komen. Dat einddoel wilde hij niet onmiddellijk met dwang opleggen: zulks zou, gesteld dat het mogelijk was, te veel weerstanden opwekken en zodoende de rust in het land verstoren welke voorwaarde was voor een zo harmonisch mogelijke inschakeling van het Nederlandse productie-apparaat in de Duitse oorlogseconomie. Natuurlijk zou men van meet a f aan een zekere mate van dwang niet kunnen ontberen: het parlementaire stelsel moest op­ geheven worden, de publiciteitsmedia gelijkgeschakeld, allerlei nationaal- sociaüstisch getinte organisaties opgericht en, na een aanloopperiode, dienden de Joden om te beginnen in hetzelfde maatschappelijke isolement gedrongen te worden waarin zij zich al in Duitsland bevonden; dat men het verzet onbarmhartig zou moeten bestrijden, sprak vanzelf. Daarnaast zou het, meer positief, de primaire taak zijn van het nieuwe Duitse bestuur om wat zich in de naaste toekomst openlijk aan politieke krachten zou gaan roeren, voor­ zichtig, maar toch ook met gedecideerd ingrijpen in nationaal-socialistische richting te stuwen; wellicht zou men vroeg o f laat als tussenstadium een op

1 M en treft in dat verband in 1940 en '4 1 in verschillende Duitse stukken de term ‘ Gleichberechtigung’ aan. 2 ‘Es ist Weisimg des Führers’, zei Generalkommissar Fisch-böck begin ju n i '40, ‘diese enge Kuppelung im Laiife der Zeit durchzufiihren'. (S D : V er­ slag van bespreking, 1 ju n i 1940, bij Fischböck, H SS u P F , 69 A a). 8 O p 20 mei, de dag waarop de Duitse troepen het Kanaal bereikten, speculeerde Hitler over een vredesverdrag dat hem de ‘Rückgabe des seit 400 Jahren dem deutschen Volk geraubten

Gebietes’ zou waarborgen (A. Jo d l: Tagebuch, 20 mei 1940); Nederland vorm de

het nationaal-socialisme georiënteerde regering kunnen vormen - uiteraard onder Duits opperbestuur. D e politiek van dat bestuur moest dus, het eind­ doel niet meer dan vagelijk aangevend, een combinatie zijn van gerust­ stellingen, vleierij, propaganda en onophoudelijke pressie - dat alles met zo geraffineerde discretie aangewend dat de Nederlanders nimmer het proces als geheel zouden overzien maar hoogstens enkele geïsoleerde stadia en dat zij, was het einddoel eenmaal bereikt, het strelend gevoel zouden hebben dat zij als het ware uit zichzelf de zegeningen van het nationaal-socialisme ont­ dekt hadden.

Theoretisch had ook een militair bestuur op dat einddoel kunnen toewer­ ken, maar Hitler achtte zijn generaals in het algemeen incapabel om het mengsel van sluwe vasthoudendheid en brutaal doorzettingsvermogen op te brengen dat hij in het geval van Nederland wenselijk achtte. Politiek- conservatieve, soms door fatsoensoverwegingen geremde oude heren kon hij daar niet gebruiken; een heel andere figuur was nodig, bij voorkeur een figuur die in hoge mate aan hem verknocht was.

Toen hij van het vertrek van koningin en kabinet vernomen had, dacht Hitler nagenoeg onmiddellijk aan Seyss-Inquart. Diens naam viel in dit ver­ band al op 15 mei in een gesprek met Himmler.1 Geen wonder: in de periode *33—*38 had Seyss-Inquart in Oostenrijk juist dat mengsel van vasthoudend­ heid en sluwheid aan de dag gelegd dat Hitler in een Reichskommissar van bezet Nederland begeerde. Hij had in Seyss-Inquart veel vertrouwen. Boven­ dien wilde deze uit Krakau weg en kon hij daar gemist worden.

W at de formaliteiten betreft, maakte de Reichskanzlei het zich gemakke­ lijk: het decreet waarmee nog geen vier weken tevoren Terboven tot

Reichskommissar van Noorwegen benoemd was, werd domweg gecopieerd.

Het op Nederland betrekking hebbende stuk werd op 18 mei ondertekend.2 Het bepaalde dat Seyss-Inquart rechtstreeks onder Hitler kwam te staan en van deze richtlijnen en instructies zou ontvangen; dat naast de Reichskommis­

sar een Wehrmachtbefehlshaber zou optreden (die, krachtens een besluit van

20 mei, óók rechtstreeks ondergeschikt zou zijn aan Hitler3) ; dat de Reichs­

kommissar van Duitse politiekrachten gebruik zou kunnen maken en zich

overigens van het Nederlandse bestuur zou kunnen bedienen en dat het Nederlandse recht van kracht zou blijven, ‘voorzover het met de bezetting te verenigen is’ . Het decreet verscheen in het Reichsgesetzblatt alsmede in de Duitse en Nederlandse pers. Een dag later, 19 mei, ondertekende Hitler een

1 Brief, 16 mei 1940, van H im m ler aan Seyss-Inquart (B D C , 628). 2 Tekst in

Verordeningenblad, 1940, p. 2 -5 . 3 Tekst in Akten znr deutschen ausivartigen Politik,

serie D , dl. IX (1962), p. 3 17 en in Het Proces Christiansen (1950), p. 230.

S E Y S S - I N Q U A R T S B E N O E M I N G

tweede decreet - maar dat bleef geheim: Goering kreeg het recht, Seyss- Inquart rechtstreeks instructies te geven op economisch gebied.

Diezelfde 19de mei nam Seyss-Inquart in Hitlers militaire hoofdkwartier in de Eifel zijn benoemingsoorkonde in ontvangst. Er vond een eerste ge­ sprek plaats waarin Hitler, naar wij aannemen, de hoofdlijnen van het te voeren beleid uitstippelde. ‘Führen Sie ein grosses Haus’, zei hij nog. ‘Nehmen

Sie Ihre Frau mit, denn ich möchte dass Sie sich mit den Hollandern auf gesell- schaftlichem Wege befreunden.’1 M evrouw Seyss-Inquart wist toen al wat te

geschieden stond: op w eg naar Hitlers hoofdkwartier had haar man haar in Wenen opgebeld, bedekt te verstaan gevend welke nieuwe taak hem

wachtte: ‘Du, Trude, der Führer will dass ich Tulpen pflanzen gehe,’2 Het klonk idyllisch.

Winkelman

Dat Hitler ten aanzien van Denemarken en Noorwegen de politieke invloed der generaals bij voorbaat uitgeschakeld had, was aan hun collega’s die de

Militarverwaltung van Nederland met zoveel zorg voorbereid hadden, on­

bekend gebleven: de inval in de twee genoemde landen was door een aparte staf voorbereid die niet onder de opperbevelhebber van het leger, von Brauchitsch, ressorteerde, maar onder Keitel, de chef van Hitlers staf als opperbevelhebber van alle delen van de Duitse krijgsmacht: het Oberkom-

mando der Wehrmacht. Dat er in Noorwegen op politiek gebied veel mis­

gegaan was, moet wel tot de voor Nederland bestemde gezagsdragers der

Militarverwaltung doorgedrongen zijn. Desondanks trof het hen en anderen

uitermate pijnlijk dat Hitler door hun met zoveel zorg voorbereide opzet een forse streep haalde. De chef-staf van het Oberkommando des Heeres, Halder, schreef verbitterd in zijn dagboek dat het gebeurde weer eens

‘die völlige Unaufrichtigkeit der obersten Führer dem O K H gegenüber aange-

toond had.3 Daar kwam nog bij, dat von Falkenhausen gedwongen werd, een groot deel van zijn staf in Duitsland achter te laten en dat hij, nadat bevel en tegenbevel elkaar afgewisseld hadden, pas op 19 mei (die avond maakte de Duitse radio Seyss-Inquarts benoeming bekend) verlof kreeg, met een

1 Herinnering van m evr. Seyss-Inquart (H. J . Neum an: Arthur Seyss-Inquart (1967), p. 133). 2 A .v ., p. 130 . 3 F. H alder: Tagebuch, 17 mei 1940, aangehaald in Jacobsen: Dokumente zum Westfeldzug 1940, p. 39.

klein aantal medewerkers naar Den Haag te reizen.1 De overigen kwamen voorlopig Nederland niet binnen, hetgeen drie dagen later generaal Thomas, chef van het Wehrwirtschafts- und Rüstungs-Amt van de Wehrmacht dermate verdroot dat hij de officier die de Nederlandse wapenindustrie tot het uit­

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L 4 (pagina 38-53)