• No results found

De secretarissen-generaal

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L 4 (pagina 141-156)

D e ministerraad had het college van secretarissen-generaal in 1902 ingesteld. Het had zich nadien als regel met weinig-belangrijke kwesties bezig gehou­ den die louter de inwendige dienst der departementen betroffen. Eens hadden daar de tractementen van de wasvrouwen toe behoord; het college dankte daar de nogal oneerbiedige naam aan van ‘het wasvrouwen-college’.1 Op de voorlaatste bijeenkomst die vóór de meidagen van '40 gehouden was, had het voor de ministerraad een advies moeten opstellen over de vraag o f de schoonmaaksters die elk departement in dienst had, vervangen moesten worden door personeel van een schoonmaakbedrijf; de laatste bijeenkomst had het kostuum van de boden tot onderwerp gehad. ‘Toen zei’, aldus Frederiks, ‘één van mijn ambtgenoten: het doet mij genoegen dat het college in de achting van de ministers stijgt, want de (vorige) maal liep het over de werkvrouwen en nu zijn wij opgeklommen tot de bodes.’ 2

Op 13 mei '40 was de betekenis van het college wel radicaal veranderd! D oor Steenberghe’s ingrijpen was het op slag onder Winkelman het hoogste Nederlandse bestuurslichaam geworden. Van de volkenrechtelijke positie van een bezet gebied gaf het zich niet terstond maar toch wel spoedig rekenschap. Op 31 mei werd afgesproken dat afdeling III van het Landoorlogreglement in afschrift aan alle departementen toegezonden zou worden en in diezelfde vergadering werd vastgesteld ‘dat in principe geen medewerking verleend zal worden aan handelingen van zuiver militaire aard’ (‘Een scherp onder­ scheid valt echter lastig te maken.’3) Een kleine week later wees voorzitter Snouck Hurgronje op de ‘noodzakelijkheid om de verschillende gemeente­ besturen nogmaals onder het oog te brengen dat de ‘Aanwijzingen’ voor deze tijdsomstandigheden de richtlijnen moeten aangeven.’4 Een en ander leidde er toe, dat men op menig departement ging verifiëren o f Land­ oorlogreglement en ‘Aanwijzingen’ wel in voldoende mate verspreid waren. Spitzen (Waterstaat) kreeg van Snouck Hurgronje ‘een stapeltje’ die hij op zijn departement liet ronddelen5, ‘praktisch had toen ieder die tot oordelen bevoegd mocht worden geacht, die ‘Aanwijzingen” 6 - er werd evenwel verzuimd, na te gaan o f het stuk bekend was bij de directie van de Neder­ landse Spoorwegen (die onder Waterstaat ressorteerden).7 Ook bij Financiën werden de ‘Aanwijzingen’ ‘op vrij ruime schaal verspreid’, maar ze werden

1 Getuige A . M . Snouck Hurgronje, Enq., dl. II c, p. 174 2 Getuige K . J . Frede­ riks, a.v., dl. V II c, p. 520. 3 C sg : Notulen, 3 1 mei 1940. 4 A .v ., 5 juni 1940. 5 Getuige D . G. W . Spitzen, Enq., dl. V II c, p. 809. 6 A .v ., p. 545. 7 A .v ., p.809; getuige W . Hupkes, a.v., p. 683.

O N D E R C O N T R O L E

door de directeur-generaal der belastingen na een paar maanden in een la gelegd, ‘want’ , zei hij aan de Enquêtecommissie, ‘voor de problemen waar­ voor ik kwam te staan, had ik er niets aan.’1

Z o dachten velen. ‘De door de secretarissen-generaal te volgen gedragslijn’, aldus later Frederiks, ‘moest als uit het niet worden opgebouwd.’ 2

D e secretarissen-generaal kwamen van mei '40 a f als regel driemaal per week bijeen (een jaar later werd dat tweemaal3) ; in totaal werden in 1940 twee-en- negentig vergaderingen gehouden; de frequentie zou later, na de intrede van Rost van Tonningen, heel wat geringer worden: zes-en-negentig vergade­ ringen in het gehele jaar '4 1, vier-en-veertig in '42, zes-en-twintig in '43. N a oktober '43 vonden geen vergaderingen meer plaats.

In 1940 werden de vergaderingen bij gewoond door de regeringscommis­ sarissen (algemeen gemachtigden) Louwes, De Quay en Ringers (de Quay zou spoedig verdwijnen); in de eerste tijd was tevens kapitein mr. J. D. Schepers aanwezig, hoofd van de juridische sectie van het Algemeen Hoofd­ kwartier ; soms namen ook anderen aan de besprekingen deel. Als secretaris trad een hoofdambtenaar van Buitenlandse Zaken op, mr. C . J. M . Schaep- man. Hij zorgde voor beknopte notulen die door Snouck Hurgronje ge­ controleerd en vervolgens rondgezonden werden.

Was er sprake van collectieve verantwoordelijkheid? Juridisch gesproken niet: Steenberghe had de secretarissen-generaal individueel onder Winkel­ man geplaatst en zo zag ook Seyss-Inquart de verhouding; in midden juni ga f ook Snouck Hurgronje als zijn mening te kennen dat het college als zodanig nooit uitspraken deed; wel konden zijn leden omtrent bepaalde beslissingen aan de lagere bestuursorganen doen weten dat zij die ‘in overleg met’ hun ambtgenoten genomen hadden. V ijf dagen later kwam men evenwel tot de conclusie dat het beter was om voortaan in dergelijke geval­ len de formule ‘het college van secretarissen-generaal heeft besloten’ , te gebruiken.4 Men het toen na enige tijd ook eigen briefpapier drukken met ‘College van secretarissen-generaal’ als hoofd.

1 Getuige H . Postma, a.v., p. 6 1 1 . 2 K . J . Frederiks: Op de bres 1940-1944, p. 7. 3 Brief, 20 mei 19 4 1, van de secretaris van het college, C . J . M . Schaepman, aan alle secr. gen. (Csg, stukken 19 41). 4 C sg : Notulen, 24 ju n i 1940.

H E T C O L L E G E V A N S E C R E T A R I S S E N - G E N E R A A L

Er werd nooit in het college gestemd.1 De notulen wettigen overigens het vermoeden dat er, met name in de eerste maanden van de bezetting, menigmaal lang over principiële punten beraadslaagd is; dat leidde dan tot formuleringen als: ‘er wordt besloten’, ‘het algemeen gevoelen is’ , enzovoort. Subjectief werd die collectieve verantwoordelijkheid, waarvan men ook naar buiten blijk gaf, dus wel degelijk gevoeld. Geen wonder: ‘ Solidariteit der

Bestrehungen’ , heeft Arthur Schnitzler eens geschreven, ‘knüpft euch mit Bindfaden, Solidariteit der Schicksale schtiürt euch mit Stricken, Solidariteit der Verantwortungen schmiedet euch mit Ketten aneinander.’2 De opvattingen der

secretarissen-generaal waren niet in alle opzichten gelijk, hun lotgevallen zouden slechts gedurende korte tijd identiek zijn, maar de Solidariteit der

Verantwortungen werd vooral in de begintijd diep beseft. En verstrekkend

was zij - die verantwoordelijkheid welke men opeens te dragen gekregen had, de eerste weken nog onder het oppertoezicht van Winkelman, maar de generaal werd door Seyss-Inquart nagenoeg onmiddellijk uitgeschakeld en nadien stonden de secretarissen-generaal zèlf van aangezicht tot aangezicht tegenover de bezetter.

Hun opvattingen, schreven wij, waren niet in alle opzichten dezelfde. Ringeling (defensie) raakte al in juni in een conflict met Seyss-Inquart verwikkeld dat tot zijn ontslag leidde en Scholtens (sociale zaken) legde in augustus zijn functie neer. De overigen waren het er min o f meer over eens dat men in de noodsituatie waarin zich het land bevond (op het belangrijke economische aspect komen wij nog terug), in vérgaande mate met de Duitsers diende samen te werken. W at zou de consequentie zijn als men bij de eerste de beste gelegenheid aftrad? N S B ’ers o f andere Duitsgezinden aan de top der departementen? Administratieve en maatschappelijke chaos? Het een werd al even onwenselijk geacht als het ander. Men werkte dus door, en men werkte hard, harder misschien dan ooit tevoren.

Het was wel onvermijdelijk dat men de eigen positie met die der ministers ging vergelijken. Het was aan de secretarissen-generaal bekend (voorzover ze het al niet met eigen ogen aanschouwd hadden) dat het kabinetsberaad in de meidagen een toonbeeld van verwarring geweest was en dat verscheidene ministers zich naar Hoek van Holland hadden begeven in een nervositeit die menselijk wel begrijpelijk was maar die geen heldhaftige herinnering had nagelaten. Er was iets van w rok blijven hangen3;o o k toen eind '40 de N S B ’er Goedewaagen en de pro-Duitse prof. van Dam tot het college

1 Getuige K . J . Frederiks, Enq., dl. V II c, p. 524; getuige D . G. W . Spitzen, a.v., p. 544; getuige J . D . Schepers, a.v., p. 578. 2 A . Schnitzler: Buch der Spriiche und

O N D E R C O N T R O L E

toegetreden waren, liet men in de vergaderingen meer dan eens, aldus Schaepman (die er zich danig aan ergerde), ‘schampere opmerkingen’ vallen over de regering te Londen1 : die had gemakkelijk praten! Z è lf stond men er voor - en men had er waarlijk niet om gevraagd! Goed, men zou het samen zien op te knappen en dat zou des te vlotter kunnen gaan omdat men, als regel, elkaar al jaren kende; men tutoyeerde elkaar en er heerste dan ook, aldus weer Schaepman, in het algemeen ter vergadering ‘een kameraad­ schappelijke, soms zelfs een enigszins studentikoze toon2’ - wij willen dat laatste niet te zwaar nemen: grote moeilijkheden worden wel vaker in grapjes afgereageerd.

Grote moeilijkheden waren de secretarissen-generaal in hun ambtelijke loopbaan vóór mei '40 niet onbekend geweest. Verscheidene hunner hadden al in de jaren ’20 en '30 op vrij hoge o f hoge ambtelijke posten gestaan: de misère die uit de diepe economische crisis van '29 voortgevloeid was, hadden zij aanschouwd; de een had op dit, de ander op dat gebied ervaren dat constructieve plannen niet o f niet voldoende verwezenlijkt werden. Natuur­ lijk wisten de secretarissen-generaal dat hun ministers bij elke beslissing

bezwaar tegen, dat de echtgenoten der in Londen vertoevende ministers krachtens een regeling die W inkelman getroffen had, maandelijks fl. 600 als voorschot ont­ vingen. Snouck H urgronje merkte toen op, dat men terzake als kriterium ‘het al o f niet vrijw illig vertrek’ der ministers moest aanvoeren. Men was het er in de kring der secretarissen-generaal over eens dat alleen de ministers van Kleffens en W el ter het land onvrijwillig, namelijk ‘ op bevel van de regering’ verlaten hadden - een absurd onderscheid. V oor de consequentie: dat de echtgenoten der andere ministers voor­ taan geen cent zouden ontvangen (m evrouw van Kleffens had overigens haar man vergezeld), werd evenwel niet gevoeld: verschillenden zouden dan immers ‘in be­ hoeftige omstandigheden geraken’ . (Csg: Notulen, 2 1 ju n i 1940) D e bestaande rege­ ling bleef gehandhaafd. W inkelman had deze regeling op 25 mei op voordracht van Financiën vastgesteld en zij hield in dat de gezinnen van ministers en van de rijks­ ambtenaren en -arbeidscontractanten die naar Engeland vertrokken waren, op hun verzoek twee-derde van de maandwedde als voorschot zouden ontvangen tot een m axim um van fl. 600. D e regeling w erd later uitgestrekt tot de gezinnen van be­ roepsmilitairen en van dienstplichtigen. Winkelmans besluit w erd evenwel in januari '42 door Seyss-Inquart geannuleerd: alle betrokkenen ontvingen nadien slechts fl. 70 per maand plus een geringe kindertoeslag. Verscheidene ministers- vrouw en kwam en toen in moeilijkheden; zij werden als regel door persoonlijke vrienden en zakenrelaties, in een enkel geval (m evrouw Furstner) ook door vol­ ledig onbekenden geholpen; de echtgenote van van R h ijn ontving vooral steun van Hirschfeld: ‘Als ik iets had, ging ik ’s avonds naar Hans toe. Hij stond altijd op de bres.’ (mevr. van R Jiijn , 28 nov. 1955).

1 C . J . M . Schaepman: ‘Verslag betreffende de secretarissen-generaal’ , p. 5 (C N O , Csg). 2 A .v ., p. 4.

H ET C O L L E G E V A N S E C R E T A R I S S E N - G E N E R A A L

rekening moesten houden met de krachtsverhoudingen in de Staten-Generaal en in het kiezerscorps - dat zagen zij juist als een van de oorzaken der moeilijkheden. Aan menigeen hunner had zich in de ambtelijke practijk de indruk opgedrongen dat er iets mis was met de Nederlandse parlementaire democratie: ze kende te veel verdeeldheid, te veel frictie, ze reageerde te traag, en wanneer men dan de snelheid en de homogeniteit daarnaast stelde waarmee men zèlf in de maanden na de capitulatie tot hoogst belangrijke besluiten kwam, dan kon deze o f gene van de secretarissen-generaal wel menen dat het college als bestuurslichaam de vergelijking met een voor­ oorlogs kabinet glansrijk zou doorstaan. ‘W ij komen toch gemakkelijker tot goede besluiten dan de ministers’ , zei één der secretarissen-generaal al in een der eerste vergaderingen en, aldus Hirschfeld: ‘zo voelden we het zo’n beetje allemaal.’1

De indruk dat men het er nog zo slecht niet van af bracht, hing samen met het feit dat zich in de eerste maanden maar weinig scherpe conflicten met Seyss-Inquart voordeden. De gehele situatie leek aanzienlijk rustiger dan men aanvankelijk gevreesd had. Was het dan niet wenselijk, die situatie te bestendigen? Wanneer de secretarissen-generaal voor één ding beducht raakten, dan was het voor een verscherping der verhoudingen waaruit onrust geboren zou worden. Zeker in den beginne waren zij er zich niet bewust van dat die verscherpte verhoudingen onvermijdehjk uit Seyss- Inquarts opdracht zouden voortvloeien. Diens beleid zagen zij minder als de zorgvuldige verwezenlijking, stap na stap, van een tevoren al vastgesteld program, dan als een louter reageren op hetgeen in bezet gebied gebeurde. Anders gezegd: als de bevolking zich maar rustig hield, zouden, zo meenden de secretarissen-generaal, de Duitsers zich óók rustig houden. Omgekeerd: als de bevolking zich ging verzetten, zouden de Duitsers hatelijke maat­ regelen nemen - en daar zou die bevolking dan het slachtoffer van worden. Met het plegen van verzetsdaden zou de bevolking dus haar eigen belang schaden. De secretarissen-generaal die vanuit hun vooroorlogse positie al de neiging hadden, alles wat naar onrust zweemde, a f te keuren, meenden bepaald dat het op hun weg lag, verzet tegen te gaan en, waar nodig, actief te bestrijden: veel beter zou het zijn indien het gehele land in volledig vertrouwen de competente leiding aanvaardde die zij zelf meenden te geven. Ook de regering te Londen moest zich niet meer met de zaken bemoeien. Toen de gezanten van de Verenigde Staten, Brazilië, Portugal en Uruguay alsmede de pauselijke nuntius in juli uit Den Haag in Zwitserland aankwa­ men, gaven zij via de Nederlandse gezant het dringend verzoek van Snouck

O N D E R C O N T R O L E

Hurgronje en van Karnebeek naar Londen door dat de regering via de radio vooral geen redevoeringen moest laten houden ‘die Duitsland zouden kunnen prikkelen en de Duitse machthebbers in Nederland zouden kunnen brengen tot het nemen van maatregelen tegen de bevolking.’1 Daarbij werd overigens niet meegedeeld dat de secretarissen-generaal in hun eigen streven om elke prikkeling van Duitsland achterwege te laten, al heel ver gegaan waren: begin juli hadden zij aanvaard dat Nederlandse beroepsofficieren dienst namen in de Waffen-SS, mits de betrokkenen ‘vast genoeg in hun schoenen stonden!’ 2 - alsof de bereidheid tot dienstneming al niet voldoende bewijs leverde voor het tegendeel!

De houding welke de secretarissen-generaal tegenover de verschillende po­ litieke stromingen gingen aannemen (te denken valt dan aan de Nederlandse Unie, Nationaal Front en de N SB) en tegenover de eerste verzetsorganisaties, komt nog ter sprake; hier willen wij allereerst vermelden dat toen er in jun '40 klachten van de bezetter kwamen dat Duitse burgers die in het oosten des lands woonden, geboycot werden, ja ‘als lucht beschouwd’, de secretarissen- generaal onmiddellijk mr. J. B. Kan (een populair oud-minister, lid van de Raad van State) naar Twente en de Achterhoek zonden om er de in ver­ gadering samengeroepen burgemeesters op te wijzen dat dergelijke ge­ dragingen ‘ernstige afkeuring’ verdienden. ‘W ie’ , aldus staatsraad Kan, «

enigszins bekend is met de geschiedenis o f zelfs maar de ‘Aanwijzingen’ heeft gelezen . . . kan tot geen andere slotsom komen dan dat de wijze waarop de Duitsers, nadat de vijandelijkheden gestaakt waren, onze burgers behandelen, bij uitnemendheid correct moet heten. Zij getuigt van een welwillendheid, welke een antecedent stelt dat tot heden zijn weerga niet vindt. . . Onder de periode van voor en gedurende de oorlog dient een forse streep gesteld.’3

Het was een merkwaardige ontwikkeling: begin juni had Snouck Hur­ gronje de ‘Aanwijzingen’ nog ‘richtlijnen’ genoemd ‘voor deze tijdsomstandig­ heden’ - eind juni (Frankrijk had inmiddels gecapituleerd) ging staatsraad Kan in opdracht van het college van secretarissen-generaal een betoog afste­ ken waarvan de korte inhoud was dat Duitsland niet langer als vijand gold.

1 Brief, 24 ju li 1940, van E. N . van Kleffens aan de koningin (kabinet der koningin). Het verzoek is vermoedelijk een reactie geweest op een radiotoespraak die prins Bem hard op 25 ju n i gehouden had voor de Overseas Service van de B B C ; de prins had Hitler toen als ‘a German tyrant’ aangeduid en was geëindigd met te zeggen:

‘ We have no fear as to the outcome o f tliis momentous struggle.' Op zijn toespraak

werd, zoals later zal blijken, ook door Goebbels gereageerd. 2 C sg : Notulen, 5 ju li 1940. 3 Het Nederlandse verslag van K an’s bespreking te Alm elo op 24 juni en het Duitse van zijn bespreking te Doetinchem op 27 ju n i in : VuJ, H A Inneres, 125 r.

DE R A A D V A N S T A T E U I T G E S C H A K E L D

W ij nemen aan dat Kan lo f oogstte voor de stevige wijze waarop hij twee groepen burgemeesters toegesproken had, maar de positie van de Raad van State waar hij lid van was, werd er niet door versterkt. Dat Seyss-Inquart van deze raad slechts de afdeling voor geschillen van bestuur handhaafde, had de instemming van het college van secretarissen-generaal - niet van alle leden: Tenkink (justitie) had, althans eind mei, de raad als adviserend lichaam willen handhaven1 en aan Frederiks (binnenlandse zaken) was een advies in gelijke geest uitgebracht door een zijner hoofdambtenaren, mr. J. M . Kan, oudste/ zoon van de staatsraad.2 De meeste secretarissen-generaal evenwel, ver­ moedelijk Frederiks incluis, gaven er de voorkeur aan dat de onder W inkel­ man geschapen toestand, waarbij door de raad als adviserend college een streep gehaald was, bestendigd werd. Van Poelje (onderwijs, kunsten en wetenschappen) nam dat al heel licht op: die bejaarde heren kende hij ‘nauwelijks’ ; zo oud waren ze dat ze eigenlijk niet meer ‘in het leven (stonden)’.3

De R aad van State zelf tilde er heel wat zwaarder aan. Hij had begin juni via het college van secretarissen-generaal Seyss-Inquart per brief trachten te benaderen. ‘Mijns inziens ware ’t verstandig’ , tekende staatsraad Aalberse aan,

‘wanneer hij de Raad van State tot officiële adviseur behield: dit zal bij de bevolking groter vertrouwen wekken en de rust bevorderen . . . Goddank gaat tot heden alles goed, dank zij ook de zeer welwillende houding welke de Duit­ sers aannemen, ’t Is daarom te betreuren dat de Engelse radio in zijn Nederlandse uitzendingen driemaal per dag onze bevolking tracht op te ruien.’4

O f Seyss-Inquart de brief van de Raad van State onder ogen kreeg, weten wij niet - in elk geval verscheen ruim drie weken later (24 juni) zijn verorde­ ning waarbij van de raad alleen de afdeling voor geschillen van bestuur (Aalberse, Kan, Kooien en jhr. mr. L. van Bronkhorst Sandberg, oud- referendaris van de raad) gehandhaafd bleef.5 Daags daarna kwam Kan aan zijn collega’s de boodschap van het college van secretarissen-generaal over­ brengen: ‘dat verwacht werd dat de leden die niet in de afdeling zitten,

1 ‘N ota van Justitie’, 27 mei 1940 (Collectie-Frederiks, 7-e-4). 2 Nota, 3 juni 1940 (a.v., 7-e-ó). 3 Getuige G. A . van Poelje, Enq., dl. V II c, p. 540. 4 P. J . M . Aal­ berse : Dagboek, 1 ju n i 1940. 5 D e voorzitter van de afdeling, jh r. mr. F. Beelaerts van Blokland, was met de koningin naar Engeland vertrokken.

O N D E R C O N T R O L E

terstond ontslag zouden vragen; zo niet, dan zouden ze ’t ongevraagd tegen i juli krijgen! ’t Is erger dan g ro f’, meende Aalberse. Het gold vier leden, ‘mensen met een lange staat van dienst waarvoor je je hoed moogt afnemen. En nu - door dit college van ambtenaren - a bout portant over boord gewor­ pen als oud vu il!’1

Dezelfde verordening die de Raad van State tot administratief-rechtelijk college reduceerde, bepaalde dat de werkzaamheden der Staten-Generaal ‘tot nader order’ zouden ‘blijven rusten’ . De Kamers werden dus niet opge­ heven en de mandaten der leden werden (met uitzondering van die der communisten en revolutionair-socialisten: dat komt nog ter sprake) ook niet vervallen verklaard; de Kamers werden, zou men kunnen zeggen, op sterk water gezet.

Hadden de leden dan nog recht op enige uitkering?

Voor de leden der Eerste Kamer werd dit niet als probleem gezien: zij ontvingen een presentiegeld en aangezien ze niet meer present waren, behoefde men hun ook geen geld uit te keren. De leden van de Tweede Kamer hadden evenwel een grondwettelijk recht op een ‘schadeloosstelling’ van f 4500 per jaar (de voorzitter ontving f 9000) benevens op vergoeding van reiskosten: daartoe kregen zij om te beginnen steeds een gratis-abonne- ment op de spoorwegen; ook de leden der Eerste Kamer beschikten over die faciliteit.

D e ‘schadeloosstelling’ voor de Tweede-Kamer-leden werd door het college van secretarissen-generaal als een contraprestatie gezien voor gele­

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L 4 (pagina 141-156)