• No results found

Het aanhoudende debat rondom ‘haat’

7.4 Ontwikkelingen in de Verenigde Staten

7.4.5 Het aanhoudende debat rondom ‘haat’

De invoering van hate crime-wetgeving wordt nog altijd controversieel bevonden. Het debat daarover wordt onverminderd polemisch en op het scherpst van de snede gevoerd. Aanhangers van de First Amendment doctrine – waarvoor de ACLU representatief is, een organisatie die pal

staat voor de vrijheden van burgers – staan tegenover woordvoerders van sociale bewegingen die met succes gepleit hebben voor invoering van nieuwe wetgeving. Hoe kan die kloof worden gekenschetst?

Tegenstanders van haatwetgeving wijzen erop dat de strijd tegen haat Don Quichot-achtige trekken heeft. Hoe meer we zoeken naar haatmotivaties in crimineel gedrag, des te meer we die zullen vinden. De conservatieve en homoseksuele publicist Andrew Sullivan wijst erop dat ook slachtoffers vooroordelen hebben en haat voelen. De haat van joden voor nazi’s is gemakkelijk te begrijpen en lijkt acceptabel. Er is dus veel voor te zeggen haatuitingen als normale en spontane verschijnselen op te vatten die bij het menselijk bestaan horen. Het is in ieder geval irreëel haat in al zijn variëteit uit te bannen (Sullivan, 1999). Sullivan bestrijdt het idee dat haat in sterkere mate moreel verwijtbaar is dan andere motivaties voor misdaad zoals hebzucht, macht en wrok. Mag men daders van haatmisdrijven hun vooroordelen meer aanrekenen dan andere daders die dezelfde soort misdrijven begaan maar dan op grond van andere vooroordelen? Waarom een speciale strafrechtelijke voorziening voor haatmisdrijven? Sullivan pleit ervoor het concept haat helemaal los te laten. Haat is een sociaal fenomeen, zonder enige rechtsgrond of wettelijke basis. Het antwoord op haat is volgens hem niet strafbaarstelling en vervolging, maar minority indifference. Minderheden moeten zich immuun maken voor dergelijke haatuitingen, en een groter incasseringsvermogen ontwikkelen.

Tegenstanders van hate crime-wetgeving kritiseren de retoriek van een om zich heen slaande ‘haatepidemie’. De sterke toename van de haatmisdrijfcijfers in de jaren negentig zijn voornamelijk te danken aan de initiatie van nieuw handhavingsbeleid. Sommigen wijzen erop dat tegenwoordig minder vooroordelen op basis van etniciteit en geloof voorkomen dan een eeuw geleden (Jacobs en Potter, 1998). Bovendien, in de meerderheid van de gevallen gaat het bij hate crimes om lichtgewicht incidenten zoals graffiti en intimidatie door jongeren. De snelle ontwikkeling van antihaatwetgeving lijkt voornamelijk te danken aan verhoogde publieke gevoeligheid voor vooroordelen.

Pleitbezorgers van grotere inperking van de vrijheid van meningsuiting menen dat haatuitingen actieve bestrijding behoeven; deelname van racisten aan het debat zou bestaande dominante stereotypen versterken en leden van minderheden er juist van afhouden hun mening te uiten (Delgado en Stefancic, 1997 en 2004). De kans dat zij worden gediscrimineerd is groter. De slachtoffers van haatuitingen raken daardoor verder gemarginaliseerd. Niet iedereen betaalt op de market

place dezelfde prijs: sommigen worden meer gekwetst dan anderen

en dragen meer psychisch leed met zich mee. Zij worden onzeker en ontwikkelen een bepaalde mate van zelfhaat. Bovendien wordt de veronderstelling dat hate speech niet tot geweld zou leiden bekritiseerd. Haat en geweld zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden.

De jurist Richard Delgado (1993) wijst erop dat het louter uiten van racistische woorden diepe wonden kan slaan. Die woorden zijn bedoeld om anderen te treffen, niet om een mening te uiten. Ze zijn niet

bedoeld om de luisteraars te informeren of te overtuigen. Haatuitingen demoraliseren en stompen bij alle partijen de sociale en morele

gevoeligheden af. Ze dragen bij aan sociale ongelijkheid en gaan in tegen het principe dat personen recht hebben op bejegening die hun humaniteit niet naar beneden haalt.

Men kan de uiteenlopende posities in Amerika ook langs politieke lijnen verwoorden. Voorstanders van absolute vrijheid omarmen de waarde van het First Amendment. Zij stellen vrijheid boven gelijkheid. De traditionele remedie – more speech – zou te prefereren zijn. Het volk moet zelf

afrekenen met bedreigende tendensen in het maatschappelijke debat. De voorstanders van hate crime-wetten daarentegen leggen de prioriteit niet bij vrije meningsuiting maar bij gelijkheid (het Fourteenth Amendment) en redeneren precies andersom: pas wanneer aan de voorwaarden van gelijke bescherming is voldaan, kan er sprake zijn van een waarachtig vrij en democratisch debat.

7.5 Conclusie

De heersende First Amendment-doctrine in de Verenigde Staten biedt in principe weinig openingen om hate speech aan banden te leggen. Met uitzondering van (kinder)porno zijn er weinig gaten geslagen in het onaantastbare bastion van free speech. Niettemin worden er veel pogingen in het werk gesteld om ook (indirecte) bedreigende uitingen jegens specifieke personen – ook op internet – aan het onbeschermde hate

speech-repertoire toe te voegen.

De Verenigde Staten nemen een bijzondere positie in. Terwijl Engeland en veel andere Europese landen een compromis hebben getroffen tussen de vrijheid van meningsuiting en het beginsel van non-discriminatie, slaat in de Verenigde Staten de balans door naar de genoemde doctrine. Hoe zouden de Britten en Amerikanen nu reageren op elkanders aanpak van uitingsdelicten? Beschouwd binnen de First Amendment-doctrine zou het Britse wetsvoorstel omtrent racial and religious hatred geen schijn van kans maken. Vijandige en bevooroordeelde bijdragen aan het debat zouden in Amerikaanse ogen juist een gunstig effect kunnen sorteren. Noch hoeven ze een verstoring van de openbare orde teweeg te brengen. Bovendien vrezen Amerikanen – met hun typerende wantrouwen ten aanzien van de overheid – dat één enkele beperking van de vrijheid van meningsuiting direct tot volgende beperkingen zal leiden. De Britten daarentegen zouden de First Amendment-doctrine een gebrek aan realiteitszin verwijten. Ook als de noodzaak wordt gevoeld om maatschappelijke spanningen te bestrijden, is het de overheid niet

geoorloofd in te grijpen. De situatie in de twee landen verschilt dus aanzienlijk (zie Nieuwenhuis, 1996, p. 114).

De recente verwikkelingen in Engeland rondom het wetsvoorstel

racial and religious hatred laten zien dat de gevoeligheden rond religie

allerminst zijn verminderd. Velen menen dat beledigende kritiek op de islam mogelijk moet zijn en nemen op de koop toe dat radicale moslims op hun beurt de toevlucht nemen tot antiwesterse en antisemitische haatuitingen. Anderen houden vast aan het uitgangspunt dat niet alleen joden en Sikhs maar alle religieuze groepen bescherming verdienen tegen haatuitingen.

De trend om kwetsende uitlatingen te beschermen lijkt de laatste decennia aan kracht te hebben gewonnen. Gezien de grote

belangen van de massamedia, reclame en commercie, en vooral de amusementsindustrie is dat ook niet zo vreemd. Dat laat onverlet dat in zowel Engeland als de Verenigde Staten tegelijk de hate crime-wetgeving sterk is gegroeid. Juist door de aanhoudende soevereiniteit van de vrijheid van meningsuiting lijken bestrijders van hate speech – de slachtofferbeweging; organisaties van minderheidsgroepen – meer en meer te zijn ‘uitgeweken’ naar strafbaarstelling van haat gemotiveerde commune misdrijven. Vele soorten haatuitingen (intimidatie; bedreiging) zijn omgeduid tot geweld. Natuurlijk zijn er andere factoren in het spel die de groei van hate crime-wetgeving kunnen verklaren zoals de toegenomen maatschappelijke gevoeligheid voor ‘kwetsen’ en een hernieuwde zorg om het behoud en versterking van de publieke moraal. De nieuwe wetgeving lijkt vooral een symbolische boodschap te bevatten aan daders en slachtoffers tegelijk: dergelijke misdrijven worden niet meer getolereerd. De wetten zijn een uitdrukking van de ‘disproportionele schade’ die aan het slachtoffer en de wijdere samenleving wordt toegebracht. De opzettelijke inbreuk op de lichamelijke integriteit van een persoon op basis van wat hij of zij is, wordt niet acceptabel geacht.

Kritiek op hate crime-wetgeving is niet uitgebleven. Volgens tegenstanders zijn minderheden er met succes in geslaagd om de ‘politiek correcte’ identiteitspolitiek in het domein van het strafrecht te slepen en

buitengewoon veel media-aandacht voor vaak ‘onbeduidende’ incidenten te bewerkstelligen (Jacobs en Potter, 1998). Ook in Groot-Brittannië hebben velen op contraproductieve effecten van de nieuwe wetgeving gewezen, met name de heilloze weg ‘vooroordelen’ te criminaliseren. De nieuwe wetgeving stoot dus op vele morele en praktische moeilijkheden, en is de laatste tien tot vijftien jaar op talloze manieren juridisch aangevochten. Ondanks alle kritiek heeft dat complex van wetgeving in zowel de Verenigde Staten als Engeland die kritiek in veruit de meeste gevallen doorstaan (Hall, 2005).

Na de rechtsvergelijkende excursies verschuift de aandacht weer in sterkere mate naar Nederland. In dit laatste deel zal de recente problematiek van haat zaaien worden belicht, met name op het internet. Het discussieklimaat op internet is in vele opzichten verziekt. De honderden sites waarop vijandige en agressieve taal wordt gebezigd, voeden de maatschappelijke intolerantie en dragen bij aan spanningen tussen bevolkingsgroepen. Haat heeft veel raakvlakken met opruiing en bedreiging zodat de problematiek van verstoring van openbare orde sneller in het geding is. Sommige georganiseerde groepen, zowel rechts-extremistisch als jihadistisch, leggen zich geheel toe op haatpropaganda. Om die redenen zullen we ook refereren aan het huidige beleid van terrorismebestrijding. Hoofdstuk 8 geeft een overzicht van relevante gegevens met betrekking tot haatuitingen en haatincidenten. Aan de hand van rapporten en jaarverslagen van onder andere de monitor Racisme & Extreem Rechts, het Landelijk Expertisecentrum Discriminatie van het openbaar ministerie, en het Meldpunt Discriminatie Internet, alsmede van enkele buitenlandse bronnen, kan globaal inzicht worden verkregen in de aard en omvang van strafbare uitingen en incidenten. Met name personen uit joodse en islamitische gemeenschappen lijken regelmatig het slachtoffer te worden van haatuitingen, terwijl de verbale agressie van radicale moslims ook tegen het ongelovige deel van de bevolking is gericht. In het lange negende hoofdstuk komt de problematiek van bestrijding aan bod. Het hele scala van instrumenten, lopend van strafrechtelijke aanpak (inclusief een beschrijving van dadertypen), civiele actie, tusseninstituties als meldpunten en klachtencommissies, tot weerbaar burgerschap en de maatschappelijke dialoog, wordt daarbij belicht. Speciale aandacht krijgen de politiële opsporing enerzijds en de bestrijding van haatuitingen op internet anderzijds. De terughoudende politiële opsporing van haatuitingen en -incidenten in Nederland wordt gecontrasteerd met het Engelse opsporingsbeleid dat sinds de beruchte Lawrence-zaak gericht is op een rigoreuze aanpak van het haatvraagstuk. Het voortvarende Engelse beleid – toegespitst op lichte commune delicten – lijkt echter zijn eigen moeilijkheden voort te brengen. De bestrijding van haatuitingen op internet is ongetwijfeld een van de moeilijkste opgaven. Opsporing is door problemen van bewijsvoering – denk aan de snelle internationale verplaatsing van haatsites – een moeizaam en tijdrovend karwei. Er wordt aandacht besteed aan (internationale) wetgevingsinitiatieven op zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk vlak, en aan mogelijkheden van zelfregulering, variërend van toezicht door internetwatchdogs, instrumenten als filteren en classificatiesystemen, en de invoering van gedragscodes.

8.1 Inleiding

De aanslagen op de Twin Towers in New York in 2001, de onstuimige opkomst van Pim Fortuyn en zijn moord in 2002, later de aanslagen in Madrid (2004) en Londen (2005), en de moord op Theo van Gogh eind 2004, hebben veel animositeit en ongenoegen naar boven

gebracht. De woede richt zich in eerste instantie tegen geradicaliseerde moslimgroepen. Sommige imams in Nederland prediken haat en roepen de god der wrake aan (Manenschijn, pp. 29 e.v.). Op radicale moslimsites wordt opgeroepen tot een heilige oorlog tegen de ‘kruisvaarders’ (het Westen), tegen de zionisten en tegen de staat Israël. In Arabische media worden aan de lopende band kwaadaardige joodse stereotypen verspreid (CIDI, 2005; Tanja, 2004).

Een backlash van gewelddadige reacties tegen de islam is in Nederland niet uitgebleven. In het najaar van 2001 zijn vele moslims bedreigd en zijn islamitische moskeeën en scholen vernield of in brand gestoken. Ook na de moord op Van Gogh eind 2004 is de moslimgemeenschap doelwit van veel geweld geweest. Overigens hebben in die perioden ook christelijke kerken aanslagen te verduren gehad.

Het verbale geweld lijkt zich de laatste jaren in sterkere mate op zowel joden als islamieten te richten. Voor aanhangers van andere minderheidsgodsdiensten, zoals het hindoeïsme, geldt dat in veel mindere mate. Antisemitische en islamofobe uitingen en incidenten zijn onder andere gericht op culturele en religieuze symbolen zoals bepaalde kleding maar ook gebouwen als kerken en scholen.287 Daarbij speelt ook een afkeer van specifieke etnische identiteiten (jood, Turk, Marokkaan) een rol. Het ligt daarom voor de hand te spreken over etnisch-religieuze uitingen en incidenten. Opvallend is dat de joodse gemeenschap in Nederland veel kleiner is: ongeveer 30.000 joden naast een kleine miljoen moslims (in 2003 bijna 6% van de totale bevolking. Ter vergelijking: in België en Duitsland ligt het aandeel moslims wat lager, in Groot-Brittannië flink lager, in Frankrijk veel hoger).

In dit hoofdstuk wordt eerst een beeld geschetst van de georganiseerde haatgroepen die zich in Nederland roeren en van de (informele) netwerken waarin allerhande haatpropaganda op internet wordt geplaatst. Vervolgens wordt op beknopte wijze ingegaan op de aard

287 Onder ‘islamofobie’ begrijpen we een houding van afweer tegenover de islam, die berust op stereotypen en ongedifferentieerde waarderingen. Die afweer gaat gepaard met haatuitingen jegens de hele moslimwereld, ongeacht de standpunten of handelingen van specifieke moslims. Lang niet iedere islamofobe uiting hoeft religieuze of morele opvattingen en praktijken van de islam in het vizier te hebben. Vaak is islamofobie politiek en/of cultureel gemotiveerd. Daar staat tegenover dat vanuit de perceptie van de islam zelf vaak nauwelijks onderscheidingen tussen politieke, religieuze, morele en culturele aspecten van de islam worden gemaakt. Politieke of culturele kritiek op islamitische attitudes of praktijken worden uit islamitisch perspectief al gauw als beledigend opgevat.

en omvang van etnisch-religieuze incidenten. In welke mate komen geweld tegen gelovige groepen en hun collectieve symbolen enerzijds en discriminerende uitingen jegens die groepen anderzijds nu feitelijk voor? We richten de aandacht eerst op commune delicten, voor zover deze voortspruiten uit discriminatie op grond van godsdienst en levensovertuiging288, om vervolgens nader in te gaan op uitingsdelicten.