• No results found

De actualiteit in enkele landen beschouwend, levert dat een interessante parallel op met de situatie in Nederland. Tamelijk hoog op de ‘agenda’ staan kwesties rond godsdienst en (grond)rechten, in het bijzonder toegespitst op het beperken of verbieden van het dragen van religieus getinte kleding. De kledingkwesties vragen in verschillende varianten en met zekere regelmaat om aandacht. Niet dat het hier nu om een buitengewoon actueel onderwerp gaat, want discussie over religieuze hoofddeksels en overheidsbemoeienis dateert al van tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen de militaire helm werd ingevoerd en vooral binnen het Britse leger troepen om religieuze motieven principieel de voorkeur wensten te geven aan het dragen van een tulband.224 Deze historische context ontbrak in contemporaine zaken die speelden rond een Britse reiziger met tulband en een Zwitserse onderwijzeres met hoofddoek. Deze zaken worden hieronder besproken.

Actueel zijn ook een aantal ogenschijnlijk triviale zaken die tot grote commotie leiden. Natuurlijk is hieronder de Deense cartoonkwestie te scharen, maar die is juridisch hooguit interessant vanwege de al langer bestaande vraag of een exceptie mag gelden voor kunstenaars die in hun creativiteit tegen de grenzen van het recht lopen (en misschien die grenzen overschrijden). Interessanter zijn (beweerde) blasfemieaffaires in Engeland rond een BBC-uitzending van Jerry Springer, The Opera, en in België, waar een zaak speelt, bekend als ‘Onze Lieve Vrouwe met de blote borsten’. Beide gebeurtenissen leken welhaast op een renaissance van de roep tot strenge bestraffing van blasfemie. Opmerkelijk is dat in beide gevallen die roep vanuit aanhangers van het christelijke geloof kwam en vrij aanstonds leidden tot contraire pleidooien tot afschaffing van wettelijke regels. Dit moet dan worden geplaatst tegenover de vaststelling dat tot voor kort nergens in Europa (strafrechtelijke) regels over gods-lastering ter discussie stonden. Als er al regels zijn, leiden die min of meer een (schijn)dood bestaan. De meeste problemen rond de naleving van de vrijheid van godsdienst blijken samen te hangen met de (overigens bekritiseerde) wettelijke registratie-eisen. In enkele landen, bijvoorbeeld in België225, Tsjechië en Roemenië, moet een religie van overheidswege worden geregistreerd willen de aanhangers daarvan volledig van hun rechten gebruik kunnen maken. De doelstelling hiervan is voornamelijk van arbeidsrechtelijke of fiscaalrechtelijke aard.

224 Het ging om troepen uit voormalig Brits-Indië, (onder andere uit hedendaagse landen zoals) India, Bangladesh, Pakistan en Nepal, voorzover deze bestonden uit belijdende sikhs en andere hindoes. 225 In België bestaat, defederaal, toezicht op de erkende godsdiensten. Voor Vlaanderen is dit geregeld in

Nieuwe wetgeving, op het gebied van het verbod op religiehaat en/of antidiscriminatie omwille van geloofsovertuiging of levensbeschouwing, is in voorbereiding in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, terwijl in België een dergelijke wet recent werd ingevoerd.

Tot slot dient onderzoek te worden vermeld dat in verschillende Europese landen, te noemen zijn Frankrijk, België en Oostenrijk, is gedaan naar de (on)mogelijkheden van strafrechtelijke aanpak van sekten, voornamelijk indien het vermoeden bestond dat binnen zo een sekte mensen aan dwang of geweld werden blootgesteld.226

6.2.1 Hoofddoekjes en dergelijke

In verschillende landen is min of meer recent een discussie geweest over het dragen van kledingstukken en sieraden die uitdrukking geven aan godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen.227 In die discussie komen de ook in Nederland niet onbekende gezichtsbedekkende sluiers, zoals de islamitische chador en de nikaab, kleding zoals de burka, maar natuurlijk ook het hoofddoekje, het joodse keppeltje, de sikh-tulband en kettinkjes met een christelijk kruisje voor. Overal waar de discussie over een verbod speelt, is daarin de lijn te ontdekken dat de dragers van deze kledingstukken en sieraden, in het geval ze zich op de godsdienstvrijheid beroepen, daaraan in beginsel bescherming ontlenen. Steeds wordt daartegenover gesteld dat aan de uitoefening van het recht op religievrijheid door de overheid beperkingen mogen worden gesteld of mogen worden toegelaten. Daarbij valt dikwijls de status van iemand als ambtenaar te noemen, maar ook de veiligheid in het algemeen of die van de betrokkene in arbeidsrelaties, evenals diens goed kunnen functioneren in openbare functies.228 In de termen van het Europese Hof moeten beperkingen hun rechtvaardiging vinden in de noodzaak daarvan in een democratische samenleving. Discussies hierover zijn (deels) gevoed door

226 In Frankrijk werd een daartoe strekkende wetsbepaling ingevoerd, in België is een wetsontwerp gereed. In België heeft in 2002 een zaak gespeeld over een 17-jarige jongen die zich had bekeerd tot het judaïsme en wiens moeder een media-aandacht trekkende strijd voerde om haar kind tegen deze ‘gevaarlijke sekte’ te beschermen. Tegen drie sekteachtige organisaties zijn in België strafvorderlijke onderzoeken geëntameerd, gebaseerd op verdenking van fraude en illegale medische praktijken. 227 Een overzicht van de actuele wetgeving is te vinden in de uitspraak van het Europese Hof van

10 november 2005 (Şahín tegen Turkije), paragraaf D, Comparative Law. Opmerkelijk is dat vooral Frankrijk eruit springt, mede in verband met de Wet van 15 maart 2004, houdende een verbod op het dragen van kentekenen of kleding op openbare scholen, colleges en lycea, waarmee leerlingen op een ostentatieve wijze een religieuze overtuiging tot uitdtukking brengen. In diverse andere landen is de kwestie nauwelijks een discussiepunt. In Duitsland bijvoorbeeld speelde kort de vraag of een leerkracht (en niet een leerling) op school een hoofddoek mocht dragen (Bundesverfassungsgericht 24 september 2003, Ludin, 2 BvR 1436/02), maar veel meer was er te doen over een verbod van de deelstaatregering in Beieren op kruisbeelden in openbare scholen. De enige zaak die in België speelde, handelde over de vraag of iemand met of zonder hoofddeksel op de pasfoto voor de Belgische identiteitskaart mocht (Hof van Cassatie 22 december 2000, TVR 2001, 206-213 m.nt. R. Verstegen).

228 Er is over de hoofddoekjes e.a. een veelheid aan publicaties. Hier worden genoemd: Van Mourik (2004, pp. 312-314), Loenen (2001, pp. 851-869) en Torfs (2004, pp. 866-873). Voorts zijn twee uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling te noemen: CGB 22 juni 2001, NJCM-bulletin p. 890 m.nt. M. Kuijer en CGB 20 maart 2003 (oordeel 2003.40, nikaab).

verschillende uitspraken van het Europese Hof, die illustreren hoe zeer disputen over dit soort kwesties over de nationale grenzen heen worden gevoerd. In EHRM 11 januari 2005 (Phull tegen Frankrijk) stond de sikh-tulband centraal. Phull, een Brit en belijdend sikh, werd op een Frans vliegveld gedwongen zijn tulband af te zetten om een veiligheidscontrole te ondergaan. Hij protesteerde en meende een schending van artikel 9 EVRM te hebben moeten ervaren. De zaak kwam (uiteindelijk) voor het Europese Hof. Het Hof achtte echter de inbreuk door de noodzaak van veiligheidsregels gerechtvaardigd en besteedde daaraan betrekkelijk weinig woorden.229 Uitvoeriger van stof was het Europese Hof in de eerder gewezen uitspraak in de zaak Dahlab tegen Zwitserland (EHRM 15 februari 2001).230 Dahlab, een islamitische onderwijzeres op een Zwitserse basisschool, was op enig moment aangezegd niet langer meer met een hoofddoek op school te komen. Ook zij vroeg het Europese Hof om een oordeel, nadat het Zwitserse Federale Hof de in haar nadeel uitgevallen beslissing van de kantonale autoriteiten, na uiterst genuanceerd alle belangen te hebben afgewogen, had bevestigd.231 Het Hof overwoog dat zijn uitgangspunt blijft gelegen in het beschermen van religieuze uitingen, zoals in dit geval neergelegd in de Koran, ook al is het voorschrift volgens het Hof moeilijk te rijmen met de gender equality. Zwitserland mocht de onderwijzeres echter in haar religieuze vrijheid beperken, omdat het in het (zwaarder wegend) belang van de Zwitserse (onderwijs)autoriteiten was te voorkomen dat kinderen voor wie de onderwijzeres verantwoordelijkheid droeg, op een (te) jonge leeftijd met indringende aan het geloof gerelateerde zaken (een powerful external

symbol) werden geconfronteerd.232

In EHRM 10 november 2005 (Şahín tegen Turkije)233 komt zelfs de Grote Kamer van het Hof eraan te pas om (opnieuw) een uitspraak te doen over een verbod op een hoofddoekje. Şahín is een studente medicijnen aan wie de toegang tot de colleges van de Universiteit van Istanbul was ontzegd vanwege het negeren van de kledingvoorschriften. De Turkse rechter oordeelt het verbod rechtmatig. Voor het Hof klaagt de studente over schending van artikel 9 EVRM. In 2004 beslist de Straatsburgse rechter in het voordeel van de Turkse universiteit. Weliswaar vormt het verbod om een hoofddoekje te dragen een inmenging op de vrijheid van godsdienst, maar het wordt gelegitimeerd door de Turkse onderwijswetgeving. De vraag of dit verbod noodzakelijk is in een democratische samenleving

229 EHRM 11 januari 2005, appl. no. 35753/03. Eerder had de Europese Commissie (ECRM 12 juli 1978, appl. no. 7992/77) vergelijkbaar geoordeeld in een zaak van een sikh die problemen had met de helmplicht voor motorrijders.

230 EHRM 15 februari 2001, appl. no. 42393/98.

231 De relevante overwegingen van zowel de kantonale autoriteiten als van het Zwitserse Federale Hof zijn opgenomen in de uitspraak van het Europese Hof.

232 Het Hof overwoog zelfs dat de grote indruk die het dragen van een hoofddoek door de onderwijzeres bij de kinderen zou kunnen maken wellicht een zeker effect op een bekering kon hebben.

233 EHRM 10 november 2005, Grand Chamber, appl. no. 44774/98, NJB 2006, p. 378. De eerdere uitspraak, EHRM 29 juni 2004, is gepubliceerd in NJB 2004, p. 1947, EHRC 2006, 15 m.nt. L.F.M. Verhey.

wordt, onder verwijzing naar het belang van de bescherming van de seculiere grondslag van de Turkse staat, bevestigend beantwoord. Lidstaten hebben nu eenmaal een ruime margin of appreciation, en mogen (bij ontstentenis van uniforme Europese opvattingen) belangen als het secularisme en de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten grondslag leggen aan een verbod op het dragen van religieuze uitingen en dit mede funderen op de bijzondere context van de situatie in het betrokken land. De studente legde zich niet bij dit oordeel neer, en heeft de zaak aansluitend bij de Grote Kamer aanhangig gemaakt. Tevergeefs, want de Grote Kamer bevestigt in november 2005 in nagenoeg gelijkluidende bewoordingen het eerdere oordeel.

6.2.2 Blasfemie in Engeland en België

Op 8 januari 2005 zond de BBC de opnames uit van een musical met de titel: Jerry Springer, The Opera. Deze muziekshow was eerder gedurende drie jaren te zien geweest in Londense theaters. Kort gezegd gaat het om een muzikale persiflage op de succesvolle Amerikaanse talkshow, met dien verstande dat in de ‘opera’ acteurs en actrices de rollen spelen van Jezus, Maria en God, die als gasten van de televisiepresentator optreden. De karakters van de rollen zijn wat ingekleurd. De Jezus-figuur werd toegedicht a bit gay te zijn, en op het toneel neergezet als ‘a infantile, coprophiliac sexual deviant, foulmouthed against his blessed mother’. Alleen al het voornemen tot de uitzending leidde tot grote maatschappelijke onrust. Volgens een persbericht van de BBC ontving de omroep tegen de aangekondigde uitzending 47.000 klachten en werden, na de uitzending, op instigatie van een organisatie genaamd Christian Voice, de omroep juridische acties op grond van blasfemie aangezegd.234 De deining over de televisie-uitzending leidde bijna onmiddellijk tot een soort tegenoffensief, welk offensief na de kwestie over de Deense spotprenten, aan kracht won. Een aantal vooraanstaande vertegenwoordigers van de Britse kunstwereld startten een campagne met afschaffing van de Britse wet tegen de godslastering tot doel.

Was er in het Verenigd Koninkrijk eerder al enig rumoer geweest over vermeende godslasterlijke passages in boeken (zie hierna) en in films (zie de Wingrove-zaak, behandeld in het vorige hoofdstuk), dat was niet het geval in België. Daar speelden twee kwesties waarop in de publieke opinie het etiket godslastering is geplakt. Zoals gezegd was dit bijzonder omdat sinds de jaren dertig van de vorige eeuw in België geen vervolgingen op basis van artikel 144 van het Belgische Wetboek van Strafrecht (het verbod op godslastering) bekend zijn. In 2005 ontstond stevige commotie

234 Ruim 1,7 miljoen mensen bekeken de uitzending. De organisatie kondigde aangifte wegens blasfemie aan. ‘Clearly, if Jerry Springer, The Opera is not found in court to be blasphemous, then nothing in Britain is sacred.’

over een affiche van een theatervoorstelling van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg, waarop tegen een achtergrond van een woestijnlandschap een gesluierde vrouw was afgebeeld met ontblote borst, met kind in de arm en een blik sardientjes in de hand. Onder het affiche prijkte de tekst ‘Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen’. Voorzover bekend heeft de commotie (nog) niet tot strafrechtelijke gevolgen geleid. Een tweede kwestie (de zaak ‘Irreligia’) betrof een tentoonstelling van die naam met werken van een Poolse kunstenaar, die in 2002 in een (katholieke) kerk voor het publiek waren getoond en waarvan de (juridische) echo nog tot na 2005 klinkt. Twee werken riepen ongenoegen op, een werk waarop een madonna was te zien die muntgeld weende, en een biechtstoel (andere bronnen spreken over een soort kist) vervaardigd van legoblokjes. Het voorwerp heeft een rood versieringsmotief waarin de contouren van swastika’s zijn te ontdekken. Hetzelfde ongenoegen gold een soort modeshow, in het kader van de tentoonstelling in de kerk gehouden, waarbij halfnaakte modellen waren opgetreden. Een klacht van een organisatie genaamd België en Christenheid leidde ertoe dat het Belgische parket verwijzing naar de strafrechter deed om vervolging terzake godslastering. Dit werd echter door de raadkamer van de Brusselse rechtbank in het najaar van 2005 afgewezen.235 Van een volwaardig tegenoffensief kan in België niet worden gesproken. Toch hebben enkele kunstenaars in de media blijken van verzet gegeven tegen de conservatief katholieke lobby en afschaffing bepleit van de strafbepalingen. Tegelijk loopt de Waalse gemeenschap nauwelijks warm voor dit soort onderwerpen.