• No results found

‘Risicoverslaggeving en de kwaliteitsaspecten van informatie’ R. Oonk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Risicoverslaggeving en de kwaliteitsaspecten van informatie’ R. Oonk"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Master Thesis Accountancy

‘Risicoverslaggeving en de kwaliteitsaspecten van informatie’

R. Oonk

Abstract

Desondanks risicoverslaggeving jaarlijks wordt beoordeeld door de Monitoring Commissie aan de hand van de Corporate Governance Code kan er geen uitspraak worden gedaan over de feitelijke kwaliteit; hetgeen inherent is aan het ‘pas toe of leg uit’-principe van de code. Kwaliteit wordt immers gedefinieerd als: ‘het voldoen aan eisen en verwachting’. De beoordeling van de Monitoring Commissie kan zodoende enigszins limitatief verklaard worden. In dit onderzoek wordt de risicoparagraaf derhalve onderheven aan een verfijnde meting op basis van de kwaliteitsaspecten van informatie. De kwaliteitsaspecten zijn hierbij vanuit het perspectief van de shareholders, in de vorm van institutionele beleggers, gemeten. De aangebrachte verfijning is duidelijk terug te zien in de resultaten die enigszins betreurend zijn te noemen. Uit onderzoek is immers gebleken dat risicoverslaggeving slechts in beperkte mate voldoet aan de kwaliteitsaspecten van informatie. De hierin te onderkennen variëteit wordt significant verklaard door de determinanten: ‘Ondernemingsgrootte’, ‘BIG 4 auditor’ en ‘Beursnotering in de VS’.

(2)

Master Thesis Accountancy

‘Risicoverslaggeving en de kwaliteitsaspecten van informatie’

R. Oonk

Gegevens Student

Naam: R. Oonk

Studentnummer: 1912151

Adres: Venlosingel 6, 6845 JA Arnhem

Opleiding: MSc Accountancy & Controlling (Accountancy)

Begeleidende docenten: C.B. Rolf (1e) en P. van Asperen (2e)

Plaatsdatum: Arnhem, 08/08/2011

(3)

I n h o u d s o p g a v e

1. Inleiding ... 4

1.1. Aanleiding ... 4

1.2. Probleemstelling ... 5

1.3. Onderzoeksaanpak ... 6

2. Risicoverslaggeving en haar determinanten ... 7

2.1. ERM en risicoverslaggeving ... 7

2.2. Determinanten van risicoverslaggeving ... 8

2.2.1. Grootte van de onderneming ... 8

2.2.2. Big 4 auditor ... 8

2.2.3. Board Independence ... 9

2.2.4. Dubbele beursnotering ... 10

2.2.5. Risicoprofiel van de onderneming ... 11

3. Kwaliteitsaspecten van informatie ... 12

3.1. De kwaliteitsaspecten ... 12

3.2. Kwaliteitsaspecten in relatie tot de stakeholders ... 13

3.3. Kwaliteitsaspecten in het kader van het onderzoek ... 14

3.4. Meetbaarheid van de kwaliteitsaspecten ... 14

3.4.1. RQ’s begrijpelijkheid ... 15 3.4.2. RQ’s relevantie ... 15 3.4.3. RQ’s toereikendheid... 23 3.4.4. RQ’s kwantificeerbaarheid ... 24 4. Onderzoeksmethodologie ... 25 4.1. Type onderzoek ... 25 4.2. Onderzoekspopulatie ... 25 4.3. Kwaliteitsscore ... 26 4.4. Determinanten ... 27

4.4.1. Grootte van de onderneming ... 27

4.4.2. Big 4 auditor ... 28

4.4.3. Board Independence ... 28

4.4.4. Dubbele beursnotering ... 29

4.4.5. Risicoprofiel van de onderneming ... 29

5. Resultaten onderzoek ... 30

5.1. Resultaten questionnaire model ... 30

5.1.1. RQ’s begrijpelijkheid ... 30 5.1.2. RQ’s relevantie ... 31 5.1.3. RQ’s toereikendheid... 33 5.1.4. RQ’s kwantificeerbaarheid ... 33 5.2. Beschrijvende statistiek... 34 5.3. Correlatie- en regressieanalyse ... 35 5.4. Toetsen hypotheses ... 36

5.4.1. Grootte van de onderneming ... 37

5.4.2. Big 4 auditor ... 37

5.4.3. Board Independence ... 37

5.4.4. Dubbele beursnotering ... 38

5.4.5. Risicoprofiel van de onderneming ... 39

6. Conclusie ... 40

6.1. Conclusie ... 40

6.2. Reflectie resultaten onderzoek in praktische en wetenschappelijke zin ... 41

6.3. Beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 42

Literatuurlijst ... 44

(4)

1 . I n l e i d i n g

In dit hoofdstuk wordt het onderwerp van de scriptie geïntroduceerd. In paragraaf 1.1 zal de aanleiding tot het schrijven van deze scriptie uiteengezet worden. Paragraaf 1.2 gaat vervolgens in op de probleemstelling, alsmede de wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek. De onderzoeksaanpak zal ten slotte gepresenteerd worden in paragraaf 1.3.

1.1. Aanleiding

De afgelopen jaren is er veel onderzoek geweest naar en discussie geweest omtrent de invulling van de risicoparagraaf in het jaarverslag en de hiervoor geldende best practice bepalingen. De Groot en Koolstra (2006) stellen bijvoorbeeld dat er te weinig ‘guidance’ is omtrent de diepgang van de risicoparagraaf, wat mogelijk kan leiden tot ongewenste misvattingen door de gebruikers van het jaarverslag. Er wordt met name veel gerapporteerd, maar aan de begrijpelijkheid schort het echter nog (Paape et al., 2006). De stakeholders vinden daarnaast dat de kwaliteit van risicoverslaggeving de afgelopen jaren niet evenredig is toegenomen in relatie tot de kwantiteit (De Ridder en Steggerink, 2009). Er wordt veelal een opsomming gegeven van algemene risico’s, oftewel het noemen van generieke risico’s in plaats van ondernemingsspecifieke risico’s (De Groot, 2010). De teksten zijn daarnaast te wollig om inzicht te krijgen in de aanwezig risico’s (De Ridder en Steggerink, 2009) en worden derhalve, wat betreft de leesbaarheid, geclassificeerd als ’moeilijk’ tot ‘zeer moeilijk‘ (Linsley en Lawrence, 2006). Kwalitatieve risicoverslaggeving wordt daarentegen wel noodzakelijk geacht. Stakeholders kunnen immers op basis van een algemene risicobeschrijving geen weloverwogen beslissingen nemen (Paape, 2006).

Naast onderzoek en discussie omtrent de invulling van de risicoparagraaf en de hiervoor geldende best practice bepalingen, zijn er verscheidene onderzoeken verricht naar de verschillen in risicoverslaggeving (Paape et al., 2006; Mertens en Blij, 2008). Beide onderzoeken geven aan dat er een grote mate van variëteit bestaat in de beschreven de risico’s. Tevens zijn er verscheidene empirische onderzoeken verricht. Zo is er bijvoorbeeld empirisch onderzoek verricht naar de correlatie tussen de hoeveelheid risicoverslaggeving en specifieke ondernemingskenmerken, zoals ondernemingsgrootte, risicoprofiel van de onderneming en de samenstellingen van de Board of Directors (Beretta en Bozzolan, 2004; Linsley en Shrives, 2006; Abraham en Cox, 2007; Hassan, 2009).

Op basis van bovenstaande onderzoeken kan gesteld worden dat onderzoek naar risicoverslaggeving in de belangstelling staat. De hiervoor genoemde onderzoeken missen, mijns inziens, twee belangrijke aspecten. Enerzijds wordt de kwantiteit gemeten, terwijl een duidelijke beschrijving van het risicoprofiel juist noodzakelijk wordt geacht door de stakeholders (Paape, 2006; De Ridder en Steggerink, 2009). Anderzijds zijn de onderzoeken, die inhoudelijk kijken naar de risicoparagraaf, voornamelijk van beschrijvende aard. Statistisch onderzoek naar de correlatie tussen de zogenoemde ‘kwaliteit’ van risicoverslaggeving en specifieke ondernemingskenmerken zijn tot op heden niet gepubliceerd. Linsley en Shrives (2006) opteren dan ook voor nader onderzoek naar de ‘kwaliteit‘ van risicoverslaggeving en de invloed van ondernemingsspecifieke kenmerken hierop. Solomon et al. (2000) bepleiten eveneens voor nader onderzoek op het gebied van risicoverslaggeving en de invloed van verscheidene factoren. Middels mijn scriptie wil ik invulling geven aan deze leemte door onderzoek te doen naar risicoverslaggeving in relatie tot de kwaliteitsaspecten van informatie.

(5)

1.2. Probleemstelli ng

Risicomanagement staat volop in de belangstelling, evenals het rapporteren over risico’s in het jaarverslag (Mertens en Blij, 2008). Risicoverslaggeving kan immers de waarde van een onderneming verhogen (Pooter en Visser, 2009) en de stakeholders van nuttige informatie voorzien (Linsmeier et al., 2002). De stakeholders zijn daarentegen niet tevreden met de kwaliteit van risicoverslaggeving (De Ridder en Steggerink, 2009). In de beschreven risico’s blijkt namelijk een grote mate van variëteit te zitten (Paape et al., 2006; Mertens en Blij, 2008).

Dit lezende kunnen, mijns inziens, een aantal kritische vragen gesteld worden. Zo zijn er verscheidene kwaliteitsaspecten van informatie te onderkennen (Koninklijk NIVRA, 1989; Starreveld, 1997; Romney en Steinbart, 2009), welke tevens zijn onderzocht in het kader van 'Financial reporting quality' (Jonas en Blanchet, 2000). De vraag hierbij is of deze aspecten anno 2010 eigenlijk wel verweven zitten in de risicoparagraaf? Oftewel voldoet de risicoparagraaf eigenlijk wel aan de kwaliteitsaspecten van informatie? Daarnaast kan de vraag gesteld worden, waarom er nog zoveel inhoudelijke variëteit zit in de beschreven risico’s? Oftewel welke ondernemingsspecifieke factoren hebben invloed op de inhoudelijke variëteit, zoals onderkend door Paape et al. (2006) en Mertens en Blij (2008).

Om een gedegen antwoord te kunnen geven op de bovenstaande vragen is de volgende centrale onderzoeksvraag gedefinieerd:

‘In hoeverre voldoet risicoverslaggeving, zoals verantwoord in het jaarverslag van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen, aan de kwaliteitsaspecten van informatie en welke

ondernemingsspecifieke factoren zijn hier van invloed op?’

Op basis van het beschreven probleem zijn de onderstaande deelvragen geformuleerd, teneinde een antwoord te kunnen geven op de centrale onderzoeksvraag:

1. Enterprise Risk Management en het verslagleggen van risico’s; wat houdt dit in en in hoeverre wordt dit gereguleerd vanuit de wet- en regelgeving?

2. Welke ondernemingsspecifieke factoren zijn er te onderkennen en in hoeverre hebben deze invloed gehad op (risico-) verslaggeving?

3. Wat zijn de kwaliteitsaspecten van informatie en op welke wijze kunnen deze meetbaar gemaakt worden?

4. Hoe staat het met de kwaliteitsaspecten van informatie in de risicoparagraaf van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen over het boekjaar 2010 en in hoeverre hebben de onderkende ondernemingsspecifieke factoren hier invloed op gehad?

De kwaliteit van risicoverslaggeving wordt reeds beoordeeld door de Monitoring Commissie aan de hand van de Corporate Governance Code. Deze beoordeling is echter vrij limitatief, gezien de code nog te weinig ‘guidance’ geeft inzake de diepgang van de risicoparagraaf (De Groot en Koolstra, 2006). Het aanbrengen van een verfijning in de huidige normen, door de risicoparagraaf te beoordelen aan de hand van de kwaliteitsaspecten van informatie, is derhalve als wetenschappelijk relevant aan te merken. Deze verfijning kan daarnaast relevant geacht worden voor het verder ontwikkelen van een kwaliteitsmodel inzake risicoverslaggeving en zodoende de onderkende variëteit in de beschreven risico’s op den duur verminderen.

(6)

Daarnaast is er in november 2010 een plan van aanpak uitgebracht door de NBA (Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, oftewel de fusie tussen NIVRA en NOvAA), waarin onder andere wordt bepleit voor het afgeven van Assurance bij de risicoparagraaf in het jaarverslag van beursgenoteerde ondernemingen. Op basis waarvan Assurance afgegeven dient te worden is niet benoemd. Wellicht dat de resultaten uit dit onderzoek de nodige aanknopingspunten kunnen bieden.

Tot slot zal dit onderzoek een bijdrage leveren aan de huidige literatuur door ondernemingsspecifieke factoren te koppelen aan de inhoud van de risicoparagraaf; waar anderen juist een koppeling maken met de kwantiteit (Beretta en Bozzolan, 2004; Linsley en Shrives, 2006; Abraham en Cox, 2007; Hassan, 2009). De resultaten van dit onderzoek zullen derhalve inzicht geven in de feitelijke relevantie van de reeds verrichte onderzoeken, waarin de kwaliteit van de risicoparagraaf vanuit een kwantiteitsperspectief is gemeten.

1.3. Onderzoeksaanpak

Het onderzoek zal verricht worden in drie hoofdfasen. Deze fasen zullen vormgeven aan het onderzoek. De volgende drie hoofdfasen zijn te onderkennen:

1. In de literatuurstudie zal eerst een theoretisch kader gevormd worden, welke antwoord zal geven op de eerste en de tweede deelvraag. Op basis hiervan zullen de hypotheses geformuleerd worden. Vervolgens worden de kwaliteitsaspecten van informatie en de meetbaarheid hiervan middels een literatuurstudie onderzocht, teneinde antwoord te geven op deelvraag drie. Deze opgedane kennis zal vervolgens gehanteerd worden voor het vormen van een questionnaire scoremodel om zodoende de kwaliteitsaspecten te kunnen meten.

2. Bij het beoordelen van de risicoparagraaf zullen Nederlandse ondernemingen genoteerd aan de AEX, AMX en AScX (peildatum maart 2011) onderheven worden aan het questionnaire scoremodel. Hiervoor zullen de jaarverslagen over het boekjaar 2010 gehanteerd worden. De beoordeling zal expliciet plaatsvinden op de risicoparagraaf. Financiële instellingen (ICB sector 1 - 8000 Financials) zullen uit de onderzoekspopulatie worden gehouden, aangezien deze ondernemingen überhaupt meer risico georiënteerde verslaggeving hebben, als gevolg van striktere regelgeving (Beretta en Bozzolan, 2004; Linsley en Shrives, 2006; Abraham en Cox, 2007). De databases ‘Annual Report Info’ en ‘BoardEx’ zullen gehanteerd worden om de benodigde informatie omtrent de ondernemingsspecifieke kenmerken te verzamelen. Een uitgebreide uiteenzetting van de onderzoeksmethodologie is opgenomen in hoofdstuk 4.

3. Het toetsen van de hypotheses, zoals opgesteld bij de literatuurstudie, zullen worden geanalyseerd in het programma SPSS 17.0 middels correlatie- en regressieanalyses. Het testen van de hypotheses, in samenspraak met de beoordeling van de risicoparagraaf, zal antwoord geven op deelvraag vier. Alle deelvragen tezamen zullen vervolgens antwoord geven op de centrale onderzoeksvraag.

(7)

2 . R i s i c o v e r s l a g g e v i n g e n h a a r d e t e r m i n a n t e n

Om risicoverslaggeving en de ondernemingsspecifieke factoren, ook wel determinanten genoemd, in perspectief van het onderzoek te plaatsen, zal er in dit hoofdstuk een weergave geschetst worden van het causale verband tussen beide begrippen. In paragraaf 2.1 zal er antwoord gegeven worden op deelvraag 1, door in te gaan op Enterprise Risk Management, het verslagleggen van risico’s en de regulering hierop. Vervolgens zal er in paragraaf 2.2 antwoord gegeven worden op deelvraag 2, door in te gaan op de determinanten van risicoverslaggeving aan de hand van verscheidene wetenschappelijke onderzoeken. Dit zal derhalve een gefundeerde basis geven voor het formuleren van de hypotheses.

2.1. ERM en risico ve rsla ggeving

Het begrip risico kan gedefinieerd worden als: ‘de mogelijkheid dat het behaalde resultaat niet gelijk zal zijn aan het verwachte resultaat’ (Watson en Head, 1998; Meijer, 2003). Het onderkennen van risico’s kan derhalve pas effectief zijn als de Raad van Bestuur haar doelstellingen duidelijk voor ogen heeft (The Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission, 2004). Om risico’s te onderkennen kan er gebruik gemaakt worden van een Enterprise Risk Management systeem. Dit is immers het systeem dat het management in staat stelt om de risico’s, die het behalen van doelstellingen van de organisatie bedreigen, te identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen (Emanuels, 2005). Het gekozen Enterprise Risk Management systeem (bijvoorbeeld COSO ERM) alsmede de opzet en werking hiervan dient door de Raad van Bestuur benoemd te worden in de risicoparagraaf van het jaarverslag. De Raad van Commissarissen dient hier toezicht op te houden (Commissie Corporate Governance, 2008) en functioneert derhalve als monitor in de agency theorie (Lückerath-Rovers en Smits, 2010).

De voornaamste risico’s, zoals geïdentificeerd door de Raad van Bestuur, dienen jaarlijks opgenomen te worden in de risicoparagraaf van het jaarverslag (Commissie Corporate Governance, 2008). Het verslagleggen van risico’s alsmede de daarbij horende best practice bepalingen, welke verplicht zijn gesteld voor beursgenoteerde ondernemingen middels het ‘pas toe of leg uit’-principe, zijn de afgelopen jaren veelvuldig bekritiseerd in de literatuur. Zo zou de Corporate Governance Code (2003) te weinig ‘guidance’ geven (De Groot en Koolstra, 2006) en de huidige verslaglegging schorten aan begrijpelijkheid (Paape et al., 2006). Als reactie hierop is de Corporate Governance Code herzien in 2008 en in werking getreden voor jaarverslagen met een boekjaar beginnend op of na 1 januari 2009 (Commissie Corporate Governance, 2008). In de herziene code is, middels best practice bepaling II 1.4a, inhoud gegeven aan de verwachting van de Monitoring Commissie inzake het verslagleggen van risico’s. Wat het verslagleggen van risico’s inhoudt kan derhalve als volgt (tabel 2.1) getypeerd worden:

Tabel (2.1): Toelichting best practice bepaling II 1.4a

‘Op grond van onderdeel a neemt de vennootschap in haar jaarverslag een beschrijving op van de voornaamste risico’s waarmee zij in aanraking komt bij de uitvoering van haar strategie. Het gaat daarbij niet zozeer om een uitputtende uiteenzetting van alle mogelijke risico’s, maar om een weergave van de belangrijkste risico’s waarvoor de vennootschap zich geplaatst ziet: strategische en operationele risico’s, financiële risico’s, wet- en regelgevingsrisico’s en financiële verslaggevingsrisico’’.In de beschrijving besteedt de vennootschap tevens aandacht aan haar risicoprofiel: de houding ten opzichte van de genoemde risico’s (risk appetite) en, voor zover mogelijk, de gevoeligheid van de vennootschap voor verwezenlijking van de risico’s. Een kwantificering van de beschreven risico’s kan onder omstandigheden een positief effect hebben op de informatieve waarde van de beschrijving (Commissie Corporate Governance, 2008).

(8)

2.2. Determinan ten van risicove rslagge ving

Op basis van de verrichte literatuurstudie zijn er vijf determinanten gekwalificeerd zijnde relevant in het kader van dit onderzoek. Hieronder worden de geselecteerde determinanten en de hieraan te koppelen hypotheses behandeld alsmede de verantwoording hierop aan de hand van relevante literatuur.

2.2.1. Grootte van de onderneming

In het verleden zijn er verscheidene onderzoeken verricht naar disclosure in zijn algemeenheid en de onderkende variëteit hierin. De grootte van de onderneming wordt in een tal van onderzoeken benoemd als verklarende factor voor het verschil in de mate van disclosure. De grootte van de onderneming blijkt immers significante invloed te hebben op de kwantiteit van de disclosure in het jaarverslag (Belkaoui en Kapik, 1989; Cooke, 1992; Ahmed en Courtis, 1999).

Naast onderzoeken naar de mate van disclosure zijn er tevens specifieke onderzoeken verricht naar de grootte van de onderneming in relatie tot risicoverslaggeving. Zo constateerden Beretta en Bozzolan (2004) een positieve correlatie tussen de hoeveelheid risicoverslaggeving en de grootte van de onderneming bij Italiaanse beursgenoteerde ondernemingen. Linsley en Shrives (2006) bevestigden dit middels hun onderzoek naar niet-financiële ondernemingen genoteerd aan de Londen Stock Exchange (FTSE-100). Een punt van kritiek op deze onderzoeken is echter dat deze zich louter richten op de kwantiteit van risicoverslaggeving. Op basis hiervan en het feit dat er een grote mate van inhoudelijke variëteit bestaat in de huidige risicoverslaggeving (Paape et al., 2006; Mertens en Blij, 2008) is het wellicht wetenschappelijk relevant om de correlatie tussen de grootte van de onderneming en de mate waarin de kwaliteitsaspecten van informatie zijn ingebed in de risicoparagraaf (hierna: de kwaliteit van de risicoparagraaf) te meten. Grotere ondernemingen zouden immers beter instaat kunnen zijn om tot een adequaat jaarverslag te komen (Courtis, 1995). De hypotheses in het kader van dit onderzoek zijn derhalve als volgt te formuleren:

H1(a) - Er is een positieve relatie te onderkennen tussen de omvang van de onderneming

en de mate waarin de kwaliteitsaspecten van informatie zijn ingebed in de risicoparagraaf van het jaarverslag.

2.2.2. Big 4 auditor

De accountant controleert gedurende de accountantscontrole naast de jaarrekening tevens het jaarverslag. Hierbij controleert de accountant of de verstrekte informatie in het jaarverslag niet in tegenstrijd is met de jaarrekening en zijn bevindingen gedurende de accountantscontrole (ISA 720). De accountant kan daarnaast opteren voor een uitgebreidere beschrijving indien hij de huidige beschrijving te minimalistisch acht. Er kan derhalve geconcludeerd worden dat de accountant enigszins invloed heeft op de informatie in het jaarverslag.

De rol van de accountant in het kader van ‘Financial reporting quality’ is in de huidige wetenschappelijke literatuur veelvuldig onderzocht. In deze onderzoeken wordt onderscheid gemaakt tussen jaarrekeningen die zijn gecontroleerd door een Big 4 auditor en degenen die door een andere accountant zijn gecontroleerd. De Big 4 auditors worden hierbij aangeduid als kwalitatief hoogstaande accountants.

(9)

Daarnaast blijkt dat Big 4 auditors meer vertrouwd zijn met Enterprise Risk Management systemen en dat het hebben van een Big 4 auditor derhalve leidt tot een betere implementatie van het Enterprise Risk Management systeem (Beasley et al., 2005).

Op basis van bovenstaande kan worden verondersteld dat het gecontroleerd worden door een Big 4 auditor invloed kan hebben op de kwaliteit van de risicoparagraaf. De accountant heeft immers middels ISA 720 invloed op het jaarverslag en daarmee ook op de risicoparagraaf. De hypothese in het kader van dit onderzoek is derhalve als volgt te formuleren:

H2(a) - Er is een positieve relatie te onderkennen tussen ondernemingen met een Big 4

auditor en de mate waarin de kwaliteitsaspecten van informatie zijn ingebed in de risicoparagraaf van het jaarverslag.

2.2.3. Board Independence

De agency theorie spreekt over principalen (eigenaren) en agenten (leidinggevenden) bij ondernemingen. De principalen dragen hierbij de leiding over aan de agenten. Opportunistisch gedrag van de agenten wordt hierbij gemitigeerd door een toezichthoudende ‘Board of Directors’ (Jensen en Meckling, 1976). De Board of Directors is een begrip gelieerd aan het one-tier bestuursmodel, waarbij zowel ‘afhankelijke directors’ (bestuurders) als ‘onafhankelijke directors’ (toezichthouders) samen plaats nemen in één Board of Directors (Lückerath-Rovers en Smits, 2010). De verhouding tussen de afhankelijke directors en de onafhankelijke directors wordt ‘Board Independence’ genoemd en blijkt één verklarende factor voor de mate van disclosure (Forker, 1992; Gul and Leung, 2004).

De invloed van de Board of Directors is tevens onderzocht in het kader van risicoverslaggeving. Zo stelden Abraham en Cox (2007) middels hun onderzoek (naar niet-financiële ondernemingen genoteerd aan de FTSE-100 in 2002) vast dat de samenstelling van de Board of Directors een belangrijke rol speelt in de hoeveelheid risicoverslaggeving. Zo blijkt dat het relatieve aantal onafhankelijke directors een positief effect heeft op de hoeveelheid risicoverslaggeving. Het relatieve aantal afhankelijke directors had daarentegen een negatieve invloed op de hoeveelheid risicoverslaggeving. Deze bevinding sluit aan bij het onderzoek van Fama en Jensen (1983). In dit onderzoek werd gesuggereerd dat vanuit het agency perspectief een sterk panel van onafhankelijke directors beter instaat is om de risico’s, zoals onderkend door de afhankelijke directors, boven tafel te krijgen. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Beasley (1996) dat een relatief groter aantal onafhankelijke directors leidt tot kwalitatief betere disclosure. De hypotheses in het kader van dit onderzoek zijn derhalve als volgt te formuleren:

H3a - Er is een positieve relatie te onderkennen tussen het hebben van een groter aantal

toezichthoudende directors en de mate waarin de kwaliteitsaspecten van informatie zijn ingebed in de risicoparagraaf van het jaarverslag.

H3b - Er is een positieve relatie te onderkennen tussen het hebben van een hogere Board

Independence en de mate waarin de kwaliteitsaspecten van informatie zijn ingebed in de risicoparagraaf van het jaarverslag.

(10)

2.2.4. Dubbele beursnotering

In 2002 is door Marshall en Weetman onderzoek verricht naar het hebben van een dubbele beursnotering. Hierbij werden ondernemingen, welke louter een beursnotering in de Verenigde Koninkrijk (hierna: VK) hadden, vergeleken met ondernemingen die zowel een notering in de VK als in de Verenigde Staten (hierna: VS) hadden. De gedachte achter dit onderzoek was dat de strikte regulering in de VS zou bijdragen aan een hogere mate van disclosure in jaarverslagen van ondernemingen met een dubbele beursnotering, in tegenstelling tot ondernemingen met een enkele beursnotering. Marshall en Weetman (2002) constateerde in hun onderzoek een positieve correlatie.

Het hebben van een dubbele beursnotering in relatie tot de kwantiteit van risicoverslaggeving is tevens onderzocht. Zo constateerde Abraham en Cox (2007) een positieve correlatie tussen het hebben van een dubbele beursnotering, waarvan één in de VS, en de hoeveelheid risicoverslaggeving in het jaarverslag van de desbetreffende onderneming. De vraag is echter of het hebben van een dubbele beursnotering, naast invloed op de kwantiteit, tevens invloed heeft op de kwaliteit van de risicoparagraaf.

Kijkend naar Nederland en de VS zou dit mogelijk geacht kunnen worden, gezien beide een ander rechtssysteem hebben en dientengevolge de wet- en regelgeving ook verschillend is. De rechtssystemen in Nederland en de VS zijn namelijk respectievelijk Code Law en Common Law. Common Law is hierbij, ten aanzien van accounting, gericht op transparantie en full disclosure middels strakke wet- en regelgeving, zoals de Sarbanes Oxley Act (SOX-404). Code Law is daarentegen van algemenere strekking en geeft derhalve minder bescherming aan shareholders dan een Common Law systeem (Choi en Meek, 2008). Op basis hiervan kan worden verondersteld dat ondernemingen in Nederland, die tevens moeten voldoen aan de regulering voorkomend uit Common Law, kwalitatief betere risicoverslaggeving hebben dan ondernemingen met enkel een beursnotering in Nederland. Meer transparantie richting de stakeholders leidt immers tot een kwalitatief betere verslaggeving (Hoogendoorn en Mertens, 2001). De hypothese in het kader van dit onderzoek is derhalve als volgt te formuleren:

H4a(a) - Er is een positieve relatie te onderkennen tussen ondernemingen met een

beursnotering in de VS en de mate waarin de kwaliteitsaspecten van informatie zijn ingebed in de risicoparagraaf van het jaarverslag.

Naast de hierboven geformuleerde hypothese zou tevens worden verondersteld dat het hebben van meerdere beursnoteringen in zijn algemeenheid ook zou kunnen leiden tot een kwalitatief betere verslaggeving. Het hebben van meerdere beursnoteringen dwingt de onderneming immers om te voldoen aan een breder scala van wet- en regelgeving en kan zodoende mogelijk leiden tot een kwalitatief betere invulling van de risicoparagraaf. Teneinde deze veronderstelling te meten is onderstaande hypothese geformuleerd.

H4b(a) - Er is een positieve relatie te onderkennen tussen ondernemingen met meerdere

beursnoteringen en de mate waarin de kwaliteitsaspecten van informatie zijn ingebed in de risicoparagraaf van het jaarverslag.

(11)

2.2.5. Risicoprofiel van de onderneming

Het risicoprofiel van de onderneming en de verslaggeving hieromtrent zouden hypothetisch gezien nauw met elkaar verbonden kunnen zijn. De veronderstelling kan immers gemaakt worden dat het bestuur van een onderneming met een hoog dan wel een complex risicoprofiel de intentie zou kunnen hebben om de risico’s, de impact, de likelihood en de beheersing hiervan uitgebreid uiteen te zetten in het jaarverslag teneinde de stakeholders van adequate informatie te voorzien. Derhalve kan initieel verondersteld worden dat het risicoprofiel van een onderneming invloed heeft op de kwaliteit van de risicoparagraaf.

De hierboven benoemde veronderstelling heeft volgens Linsley en Shrives (2006) echter een belangrijk tegenargument, namelijk dat het bestuur van de onderneming met een hoog risicoprofiel de intentie zou kunnen hebben om juist geen uitgebreide beschrijving te geven van de risico’s om zodoende geen ongewenste aandacht, op het gebied van de risico’s, te creëren bij de stakeholders. Daarnaast zou het bestuur van een onderneming met een laag risicoprofiel juist wel de intentie kunnen hebben om de risico’s, de impact, de likelihood en de beheersing hiervan uitgebreid uiteen te zetten in het jaarverslag teneinde aan de stakeholders te laten zien dat zij volledig in-control zijn (Linsley en Shrives, 2006). De resultaten van onderzoeken naar de invloed van deze determinant, in relatie tot disclosure en risicoverslaggeving, zijn dan ook verdeeld. Zo vonden Malone et al. (1993) een positieve correlatie terwijl anderen (Hossain et al., 1995; Linsley en Shrives, 2006) geen correlatie in hun onderzoek constateerden. Gezien er nog verscheidenheid bestaat tussen de resultaten van de reeds verrichte onderzoeken en het feit dat deze onderzoeken louter ingaan op de kwantiteit, blijft de vraag bestaan of deze determinant invloed kan hebben op de kwaliteit van de risicoparagraaf. De hypothese in het kader van dit onderzoek is derhalve als volgt te formuleren:

H5(a) - Er is een relatie te onderkennen tussen ondernemingen met een hoger risicoprofiel

en de mate waarin de kwaliteitsaspecten van informatie zijn ingebed in de risicoparagraaf van het jaarverslag.

(12)

3 . K w a l i t e i t s a s p e c t e n v a n i n f o r m a t i e

In dit hoofdstuk worden de kwaliteitsaspecten van informatie behandeld alsmede de meetbaarheid hiervan, teneinde antwoord te geven op deelvraag 3. Paragraaf 3.1 zal de kwaliteitsaspecten introduceren, waarna paragraaf 3.2 een uiteenzetting geeft van de relevante kwaliteitsaspecten in relatie tot de verscheidene stakeholders. De kwaliteitsaspecten in het kader van dit onderzoek komen vervolgens in paragraaf 3.3 aan bod. Paragraaf 3.4 behandelt ten slotte de verscheidene onderzoeksvragen (hierna: research questions) alsmede een verantwoording hierop aan de hand van relevante literatuur.

3.1. De kw aliteitsaspecten

Over de kwaliteit van informatie is veelvuldig geschreven in de huidige literatuur. Topscorers op dit gebied zijn Boehm, Delen & Rijsenbrij en Starreveld. Starreveld was op dit terrein zijn tijd vooruit toen hij het kwaliteitsspectrum van informatie in 1970 introduceerde (De Koning, 2000). Het uitsplitsen van het kwaliteitsspectrum in kwaliteitsaspecten van informatie is door verscheidene auteurs / instanties belicht. Zo geeft het Koninklijk NIVRA haar visie op de kwaliteitsaspecten middels ‘NIVRA-geschrift nr. 53’ (1989), presenteert Starreveld in het jaar 1997 een nieuw model en benaderen Romney en Steinbart (2009) het kwaliteitsspectrum middels hun ‘Characteristics of useful information’.

In dit onderzoek wordt verder ingegaan op het model van Starreveld (1997). Het model van Starreveld geeft immers, in tegenstelling tot ‘NIVRA-geschrift nr. 53’ en de ‘Characteristics of useful information’, meer concretisering. Zo geeft het model van Starreveld een nadere specificering, middels kernwoorden, van het begrip ‘Doelgerichtheid’ alsmede het begrip ‘Relevantie’. Deze specificering maakt, mijns inziens, de kwaliteitsaspecten beter meetbaar. De research questions zullen hierdoor immers beter toegespitst kunnen worden op de verscheidene kwaliteitsaspecten.

(13)

3.2. Kw aliteitsaspecten in relatie to t de stakehol ders

Kwaliteit kan gedefinieerd worden als: ‘het voldoen aan eisen en verwachtingen’ (Hoogendoorn en Mertens, 2001). Een kwalititatief goede risicoparagraaf is derhalve een risicoparagraaf die aansluit bij de informatiebehoefte van stakeholders. Stakeholders betreffen alle belanghebbenden van een onderneming. Hiertoe behoren onder andere; shareholders, banken en overheden maar ook; werknemers, leveranciers en klanten (Soppe en Vink, 2004). De verscheidene soorten stakeholders hebben allemaal een eigen belang ten aanzien van de onderneming. De informatiebehoefte van de stakeholders kan derhalve zeer uiteenlopen als het gaat om de invulling van de risicoparagraaf. Dit betekent dat de kwaliteitsaspecten, in relatie tot de verschillende categorieën stakeholders, een geheel andere betekenis kunnen hebben.

Gezien er grote verscheidenheid bestaat in de informatiebehoefte van de stakeholders is er, in het kader van dit onderzoek, gekozen om louter één type stakeholder te onderzoeken. Het onderzoeken van alle categorieën stakeholders en hun diversiteit in informatiebehoefte zou immers resulteren in scoremodellen per categorie stakeholder. Dit zal enerzijds de omvang van deze scriptie significant vergroten en zal anderzijds, gezien de tijdspanne waarin de scriptie geschreven dient te worden, de diepgang van de scriptie verlagen. In dit onderzoek wordt dan ook louter de informatiebehoefte van de shareholders onderzocht. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de informatiebehoefte van de shareholders vanuit een theoretisch perspectief wordt benaderd; hetgeen betekent dat er voor het onderzoek gebruik gemaakt zal worden van verscheidene wetenschappelijke artikelen om de informatiebehoefte van de shareholders in kaart te brengen.

De keuze om louter de informatiebehoefte van de shareholders te onderzoeken is inherent aan de methode waarop de informatiebehoefte in kaart zal worden gebracht. Huidige onderzoeken (Mertens en Blij, 2008; De Ridder en Steggerink, 2009; Eumedion, 2009) naar de informatiebehoefte van stakeholders zijn immers vanuit een shareholdersperspectief benaderd. In de categorie shareholders kan echter, net als bij de stakeholders, een onderverdeling aangebracht worden. Deze verdeling zit hem in de aard van de genoten vooropleiding en de economische kennis en kunde van de betreffende shareholder. Shareholders met een economische vooropleiding, en een grote mate van economische kennis en kunde, zullen de informatie in de risicoparagraaf gemakkelijker in perspectief kunnen plaatsen dan shareholders die dit niet hebben. Dit resulteert in discrepantie in de informatiebehoefte van de verschillende shareholders en verandert daarmee, op het niveau van de individuele shareholder, de betekenis van de kwaliteitsaspecten. Om deze discrepantie te mitigeren wordt, in het kader van dit onderzoek, louter de informatiebehoefte van de shareholders in de vorm van institutionele beleggers onderzocht

De keuze om expliciet de informatiebehoefte van de shareholders, in de vorm van institutionele beleggers, te onderzoeken is, evenals de keuze voor het type stakeholder, inherent aan de methode waarop de informatiebehoefte in kaart zal worden gebracht. Huidige onderzoeken (Mertens en Blij, 2008; De Ridder en Steggerink, 2009; Eumedion, 2009) naar de informatiebehoefte van shareholders zijn immers allemaal vanuit de perceptie van de institutionele beleggers geschreven. Met het begrip shareholder wordt, in het vervolg van deze scriptie, derhalve louter de institutionele belegger bedoeld die beschikt over afdoende economische kennis en kunde.

(14)

3.3. Kw aliteitsaspecten in het kader van het ond erzoek

Het model van Starreveld (1997) kent in totaal vier kwaliteitsaspecten welke reeds zijn opgenomen in de huidige wet- en regelgeving. Dit betreffen de kwaliteitsaspecten: (1) passend in het informatiebeleid, (2) tijdigheid, (3) presentatievorm en (4) beschikbaarheid. Deze aspecten zijn namelijk reeds voorgeschreven in de wet- en regelgeving dan wel middels de Corporate Governance Code ondervangen. Het verslagleggen van risico’s dient, conform best practice bepaling II 1.4a (Corporate Governance Code, 2008), namelijk plaats te vinden in het jaarverslag van de onderneming. De naleving hiervan wordt tevens getoetst door de Monitoring Commissie; hetgeen betekent dat de vier genoemde kwaliteitsaspecten in het kader van dit onderzoek als irrelevant zijn te beschouwen.

In het model van Starreveld (1997) wordt tevens het kwaliteitsaspect betrouwbaarheid benoemd. Dit aspect zal, evenals de hierboven beschreven kwaliteitsaspecten, niet worden meegenomen in het onderzoek. De betrouwbaarheid van de verstrekte informatie in de risicoparagraaf is immers complex om te meten. Hiervoor is namelijk kennis benodigd inzake de feitelijke situatie binnen de desbetreffende onderneming. Reeds verrichte onderzoeken inzake verslaggeving en de betrouwbaarheid hiervan gaan dan ook louter in op de verstrekte accountantsverklaring (Gaeremynck en Willekens, 2003; Maines en Wahlen, 2006). Gezien heden ten dage geen Assurance wordt afgegeven bij de risicoparagrafen is de betrouwbaarheid nagenoeg niet te meten. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Hoogendoorn en Mertens (2001) dat er minder waarde gehecht wordt aan de betrouwbaarheid, zolang deze ‘niet geheel’ onbetrouwbaar wordt. De prioriteit wordt derhalve gegeven aan de relevantie van de informatie.

Tot slot zal het kwaliteitsaspect consistentie niet worden meegenomen in dit onderzoek. Dit onderzoek is immers louter gericht op de kwaliteit van risicoverslaggeving in de jaarverslagen over boekjaar 2010. Daarnaast zou een vergelijking met bijvoorbeeld de twee voorgaande boekjaren geen zuivere vergelijking zijn. De herziene Corporate Governance Code (2008) is namelijk in werking is getreden voor jaarverslagen met een boekjaar beginnend op of na 1 januari 2009. Dit zal naar alle waarschijnlijkheid in positieve zin schade doen aan de consistentie tussen de verscheidene boekjaren. Verder is er veelvuldig kritiek geweest op de huidige invulling van de risicoparagraaf (o.a. De Groot en Koolstra, 2006; Paape, 2006; Paape et al., 2006; Mertens en Blij, 2008). Inconsistentie in de risicoparagrafen tussen de verscheidene boekjaren wordt, in het kader van de gewenste verbetering, dan ook wenselijk geacht.

De resterende kwaliteitsaspecten, te weten: begrijpelijkheid, relevantie, toereikendheid en kwantificeerbaarheid, zullen in paragraaf 3.4 meetbaar gemaakt worden middels het definiëren van verscheidene research questions per kwaliteitsaspect. Hierbij zal met name nadruk gelegd worden op het kwaliteitsaspect relevantie aangezien prioriteit wordt geven aan de relevantie van de informatie (Hoogendoorn en Mertens, 2001).

3.4. Meetbaarheid van d e kw aliteitsaspecten

Op basis van de verrichte literatuurstudie naar de meetbaarheid van de kwaliteitsaspecten zijn er 25 research questions (RQ’s) geformuleerd, die tezamen een volwaardige afspiegeling geven van de informatiebehoefte van de shareholders. Een uitgebreider questionnaire model is derhalve niet benodigd. Op de volgende pagina’s zijn de geformuleerde research questions per kwaliteitsaspect weergegeven alsmede een verantwoording hierop aan de hand van relevante literatuur.

(15)

3.4.1. RQ’s begrijpelijkheid

Om de begrijpelijkheid van de risicoparagraaf te kunnen meten zal de leesbaarheid van de risicoparagraaf geanalyseerd worden. De effectiviteit / begrijpelijkheid van jaarverslagen is immers in grote mate afhankelijk van de leesbaarheid (Courtis, 1995; De Groot, 2010). Teneinde de leesbaarheid van de risicoparagraaf te kunnen meten is de onderstaande research question geformuleerd.

RQ 1 - Hoe valt de leesbaarheid van de risicoparagraaf te classificeren?

Om de leesbaarheid te kunnen bepalen kan er gebruik gemaakt worden van leesbaarheidsformules. Hier zijn verscheidene formules voor te onderkennen, namelijk: Flesch Reading Ease Formule (Flesch, 1948), de Dale Chall Formule (Dale en Chall, 1949) en de formule van Lix (Anderson, 1968; Bjornssons, 1968). De formule van Lix is een relatief nieuwe formule (Courtis, 1987; Smith en Taffler, 1992), welke in tegenstelling tot de andere formules ook andere talen dan Engels kan meten (Courtis, 1995). Nederlands kan hier echter niet mee gemeten worden. In dit onderzoek zal gebruik gemaakt worden van de formule van Flesch (1948). Dit sluit aan met voorgaande onderzoeken naar de leesbaarheid van risicoparagrafen. Zo hebben Linsley en Lawrence (2006) deze methode gehanteerd in hun onderzoek naar de leesbaarheid van risicoparagrafen in het Verenigd Koninkrijk. De formule van Flesch is daarnaast de meest gebruikte methode voor onderzoek in accounting (Courtis, 1995). Dit onderzoek richt zich echter op Nederlandse ondernemingen, oftewel niet alle jaarverslagen zullen in het Engels beschikbaar zijn. Nederlandse teksten zullen derhalve middels de formule van Douma (1960), welke is gebaseerd op de formule van Flesch (1948) en tevens hetzelfde scoremodel hanteert, geanalyseerd worden. In tabel 3.2 is nadere uitleg gegeven omtrent beide formules en de koppeling naar het scoremodel.

Tabel (3.2): Scoremodel RQ 1 (inclusief uitleg leesbaarheidsformules)

Formule van Flesch (1948) Formule van Douma (1960)

Score RQ Categorie Rating Categorie Rating

1 Zeer moeilijk 0-30 Zeer moeilijk 0-30

2 Moeilijk 30-50 Moeilijk 30-50

3 Redelijk Moeilijk 50-60 Redelijk Moeilijk 50-60

4 Standaard 60-70 Standaard 60-70

5 Redelijk makkelijk 70-80 Redelijk makkelijk 70-80

6 Gemakkelijk 80-90 Gemakkelijk 80-90

7 Zeer gemakkelijk 90-100 Zeer gemakkelijk 90-100

Rating = 206,835 – 0,846 * WL – 1,015 * SL WL = Lettergrepen per 100 woorden SL = Gemiddelde aantal woorden per zin

Rating = 206.8 – 77 * WL – 0,93 * SL WL = Gemiddeld aantal lettergrepen per woord SL = Gemiddelde aantal woorden per zin

3.4.2. RQ’s relevantie

Relevante informatie kan gedefinieerd worden als informatie die aansluit bij de wensen van de gebruikers (Scott, 2009). In het kader van dit onderzoek zal relevantie louter benaderd worden vanuit een theoretisch perspectief. Om de relevantie van de risicoparagraaf te meten zal derhalve gebruik gemaakt worden van verscheidene artikelen. Starreveld (1997) typeert het kwaliteitsaspect relevantie op vier verscheidene manieren, te weten: gerichtheid, gedetailleerdheid, nauwkeurigheid en kritisch gehalte. De research questions zijn derhalve toegedeeld aan deze vier typeringen.

(16)

Gerichtheid

De gerichtheid van informatie is, in het kader van relevantie, te definiëren als de mate waarin de informatie aansluit op de informatiebehoefte van de gebruiker. In het kader van dit onderzoek betekent dit dat de verstrekte informatie in de risicoparagraaf dient aan te sluiten bij de informatiebehoefte van de shareholders.

Recentelijk is door De Ridder en Steggerink (2009) een onderzoek verricht naar risicoverslaggeving en de informatiebehoefte van de shareholders. In dit onderzoek kwamen een tweetal punten expliciet naar voren, namelijk dat (1) shareholders waarde hechten aan de verantwoording van de risk appetite en dat zij eveneens (2) waarde hechten aan een onderbouwing van zowel de impact (op het resultaat en het eigen vermogen) als de likelihood van het risico. Beide punten uit het onderzoek van De Ridder en Steggerink (2009) vinden aansluiting met belangrijk bestempelde zaken omtrent risicoverslaggeving in andere wetenschappelijke artikelen (Meijer, 2003; Paape, 2006; De Groot, 2010). Daarnaast komen deze punten overeen met de speerpuntenbrief van Eumedion (2009), welke als het corporate governance platform voor institutionele beleggers fungeert. Bovengenoemde punten zullen in het kader van gerichtheid middels de onderstaande research questions (2 t/m 5) en scoremodellen gemeten worden.

RQ 2 - Is de risk appetite benoemd in de risicoparagraaf?

De research question betreft een gesloten vraag en zal derhalve middels een twee-punts scoremodel gemeten worden. Het scoremodel ziet er als volgt uit:

Tabel (3.3): Scoremodel RQ 2

Score RQ* Methode van meten

1 De risk appetite is niet benoemd in de risicoparagraaf.

2 De risk appetite is wel benoemd in de risicoparagraaf.

* De term ‘risk appetite’ dient expliciet genoemd te worden in de risicoparagraaf.

RQ 3 - In hoeverre is er per risico een onderbouwing gegeven van de likelihood?

RQ 3 kan middels verscheidene scoremodellen gemeten worden. In dit onderzoek is er voor gekozen om een drie-punts scoremodel te hanteren, gezien een vijf-punts scoremodel sneller kan leiden tot interpretatieverschillen als gevolg van meer keuzemogelijkheden. Daarnaast kan de likelihood van een risico zowel kwalitatief als kwantitatief onderbouwd zijn (Emanuels en De Munnik, 2005). Het kan echter voorkomen dat er geen kwantitatieve onderbouwing gegeven kan worden. Er is derhalve gekozen om zowel de kwalitatieve als kwantitatieve onderbouwing in een scoremodel op te nemen. Het scoremodel ziet er als volgt uit:

Tabel (3.4): Scoremodel RQ 3

Kwalitatieve onderbouwing Kwantitatieve onderbouwing

Score RQ* Methode van meten Methode van meten

1 Likelihood is niet benoemd Likelihood is niet gekwantificeerd

2 Likelihood is deels** benoemd Likelihood is deels** gekwantificeerd

3 Likelihood is wel benoemd Likelihood is wel gekwantificeerd

** Met deels wordt al het tussenliggende van ‘wel’ – ‘niet’ bedoeld. Het kan immers voorkomen dat de aspecten slechts bij enkele risico’s benoemd zijn. * De term ‘likelihood’ (of andere terminologie met dezelfde betekenis) dient expliciet per risico genoemd te worden.

(17)

Tabel (3.5): Scoremodel RQ 4

Score RQ* Methode van meten

1 De impact wordt niet per risico benoemd in de risicoparagraaf.

2 De impact wordt deels** per risico benoemd in de risicoparagraaf.

3 De impact wordt wel per risico benoemd in de risicoparagraaf.

** Met deels wordt al het tussenliggende van wel’ – ‘niet’ bedoeld. Het kan immers voorkomen dat de aspecten slechts bij enkele risico’s benoemd zijn. * De term ‘impact’ (of andere terminologie met dezelfde betekenis) dient expliciet per risico genoemd te worden.

RQ 5 - In hoeverre is er per risico een onderbouwing gegeven van de impact op het eigen vermogen en resultaat?

Bij RQ 5 wordt onderscheid gemaakt tussen ‘impact op resultaat’ en ‘impact op eigen vermogen’. Shareholders hechten immers waarde aan deze onderverdeling (De Ridder en Steggerink, 2009). Het kan echter voorkomen dat een risico louter impact heeft op het eigen vermogen. Er is derhalve gekozen om zowel de impact op het resultaat als op het eigen vermogen in een scoremodel op te nemen. Het scoremodel ziet er als volgt uit:

Tabel (3.6): Scoremodel RQ 5

Impact op resultaat (kwalitatief) Impact op eigen vermogen (kwalitatief)

Score RQ* Methode van meten Methode van meten

1 Impact is niet benoemd Impact is niet benoemd

2 Impact is deels** benoemd Impact is deels** benoemd

3 Impact is wel benoemd Impact is wel benoemd

** Met deels wordt al het tussenliggende van ‘wel’ – ‘niet’ bedoeld. Het kan immers voorkomen dat de aspecten slechts bij enkele risico’s benoemd zijn. * De termen ‘resultaat’ en ‘eigen vermogen’ dienen expliciet per risico genoemd te worden.

Naast een beschrijving inzake de impact en de likelihood van risico’s kan de gerichtheid van de informatie in de risicoparagraaf vergroot worden middels een beschrijving van het gehanteerde risicomanagementsysteem. Dit geeft immers aan hoe de onderneming (in algemene zin) haar risico’s identificeert, prioriteert, analyseert en beheerst. Meer transparantie naar shareholders leidt daarnaast tot een kwalitatief betere verslaggeving (Hoogendoorn en Mertens, 2001). Middels onderstaande research question en scoremodel zal derhalve gemeten worden of het risicomanagementsysteem van de onderneming is benoemd in de risicoparagraaf.

RQ 6 - Is het gehanteerde risicomanagementsysteem benoemd in de risicoparagraaf van het jaarverslag?

Tabel (3.7): Scoremodel RQ 6

Score RQ* Methode van meten

1 Het gehanteerde risicomanagementsysteem is niet benoemd in de risicoparagraaf.

2 Het gehanteerde risicomanagementsysteem is wel benoemd in de risicoparagraaf.

* De zinsnede: ‘het gehanteerde systeem is gebaseerd op …’ (of een soortgelijke zinsnede) dient expliciet genoemd te worden in de risicoparagraaf.

Het benoemen van het gehanteerde risicomanagementsysteem geeft in eerste instantie meer relevante informatie aan de gebruikers van de risicoparagraaf. Shareholders krijgen hierdoor immers een algemene indruk van het risicomanagementsysteem. Hierbij is echter een kanttekening te maken, namelijk dat er een adequaat risicomanagementsysteem geïmplementeerd kan zijn binnen een onderneming, maar dat de werking van dit systeem als ineffectief aangeduid kan worden. Het rapporteren over de werking van het risicomanagementsysteem wordt dan ook wenselijk geacht door de shareholders (De Ridder en Steggerink, 2009; Eumedion, 2009) en zal derhalve middels onderstaande research question en scoremodel gemeten worden.

(18)

Tabel (3.8): Scoremodel RQ 7

Score RQ* Methode van meten

1 De werking van het gehanteerde risicomanagementsysteem is niet benoemd in de risicoparagraaf.

2 De werking van het gehanteerde risicomanagementsysteem is wel benoemd in de risicoparagraaf.

* De term ‘werking’ (of andere terminologie met dezelfde betekenis) dient expliciet genoemd te worden in de risicoparagraaf.

Ten slotte hechten de shareholders waarde aan een passage in de risicoparagraaf waarin is opgenomen dat het een en ander is besproken met de Audit Commissie en de RvC (Eumedion, 2009). Middels onderstaande research question en scoremodel zal gemeten worden of er een algemene passage is opgenomen in de risicoparagraaf.

RQ 8 - Is er een algemene passage opgenomen waarin staat vermeld dat het een en ander is besproken met de Audit Commissie en de RvC?

Tabel (3.9): Scoremodel RQ 8

Score RQ* Methode van meten

1 Er is geen algemene passage opgenomen in de risicoparagraaf.

2 Er is wel een algemene passage opgenomen in de risicoparagraaf.

* De termen ’Audit Commissie’ en ’RvC’ (of Supervisory Board) dienen expliciet genoemd te worden in de risicoparagraaf.

Gedetailleerdheid

De gedetailleerdheid van informatie is, in het kader van relevantie, te definiëren als de mate waarin de aggregatiegraad van de informatie aansluit op de informatiebehoefte van de gebruiker. In het kader van het onderzoek betekent dit, dat de aggregatiegraad van de verstrekte informatie in de risicoparagraaf dient aan te sluiten bij de informatiebehoefte van de shareholders. Een hogere mate van detail kan hierbij behaald worden door de zogenoemde ‘grondgegevens’ van de informatie te beschrijven. Het geven van een rationale inzake de gekozen risk appetite zou bijvoorbeeld bijdragen aan de gedetailleerdheid van de verstrekte informatie. Dit geeft immers aan waarom een onderneming voor een bepaalde risk appetite kiest. Middels onderstaande research question en scoremodel zal derhalve gemeten worden of er een rationale is opgenomen in de risicoparagraaf.

RQ 9 - Is er een rationale opgenomen inzake de gekozen risk appetite?

Tabel (3.10): Scoremodel RQ 9

Score RQ* Methode van meten

1 Er wordt geen rationale gegeven in de risicoparagraaf.

2 Er wordt wel een rationale gegeven in de risicoparagraaf.

* De term ‘risk appetite’ (of andere terminologie met dezelfde betekenis) dient expliciet genoemd te worden in de risicoparagraaf.

Naast de verantwoording van de risk appetite hebben de shareholders tevens hun voorkeuren voor de gehanteerde aggregatiegraad in de risicoparagraaf. Shareholders opteren namelijk voor een concrete beschrijving van de belangrijkste risico’s. Daarnaast zien zij deze risico’s het liefst verdeeld over de verscheidene risicocategorieën. Dit betreffen de risicocategorieën: strategische risico’s, operationele risico’s, financiële risico’s en compliance risico’s (De Ridder en Steggerink, 2009). Op basis van de verwachtingen van de shareholders, zoals te destilleren uit het onderzoek van De Ridder en Steggerink (2009), zijn de onderstaande research questions (10 t/m 11) geformuleerd teneinde te kunnen toetsen of de risicoparagrafen, vanuit het perspectief van de shareholders, de gewenste aggregatiegraad hebben.

(19)

De shareholders zien graag een uitsplitsing naar de verscheidene risicocategorieën (De Ridder en Steggerink, 2009). De mogelijkheid bestaat echter dat ondernemingen kunnen afwijken van de gewenste vier categorieën. Om ongewenste interpretatieverschillen te voorkomen en de validiteit van de meting te verhogen is onderstaande scoremodel opgesteld.

Tabel (3.11): Scoremodel RQ 10

Score RQ* Methode van meten

1 De risico’s worden niet uitgesplitst naar de verscheidene risicocategorieën.

2 De risico’s worden deels** uitgesplitst naar de verscheidene risicocategorieën.

3 De risico’s worden wel uitgesplitst naar de verscheidene risicocategorieën.

** Met deels wordt al het tussenliggende van ‘wel’ – ‘niet’ bedoeld. Oftewel een uitsplitsing naar 2 of 3 categorieën in plaats van 4 of meer. * De termen: ‘strategisch’, ’operationeel’, ‘financieel’ en ‘complaince’ dienen expliciet genoemd te worden in de risicoparagraaf.

RQ 11 - In hoeverre zijn de belangrijkste risico's benoemd in de risicoparagraaf?

In het onderzoek van De Ridder en Steggerink (2009) wordt geen concretisering gegeven inzake het gewenste aantal risico’s in de risicoparagraaf. Eumedions speerpuntenbrief 2009 geeft deze concretisering wel. In de speerpuntenbrief wordt immers benoemd dat shareholders behoefte hebben aan een overzicht van de, zeg vijf, belangrijkste risico’s in plaats van een vermelding van alle denkbare risico’s. In hoeverre er rekening is gehouden met de informatiebehoefte van de shareholders zal middels onderstaand scoremodel gemeten worden. Bij het scoremodel is gekozen voor een puntentoekenning op basis van het aantal beschreven risico’s in de risicoparagraaf. Een beschrijving van 5 of minder risico’s wordt hierbij als de ideale situatie aangemerkt.

Tabel (3.12): Scoremodel RQ 11

Score RQ* Methode van meten

1 Er zijn 10 of meer risico’s beschreven in de risicoparagraaf.

2 Er zijn 5 tot 10 risico’s beschreven in de risicoparagraaf.

3 Er zijn 5 of minder risico’s beschreven in de risicoparagraaf.

* Indien de categorie ‘overige risico’s’ is opgenomen in de risicoparagraaf dient deze als één risico aangemerkt te worden.

Desondanks er een uitgebreide beschrijving inzake alle risico’s opgenomen kan zijn in de risicoparagraaf, doet dit niet direct afbreuk aan de gewenste aggregatiegraad. Uit onderzoek van het NIVRA (2010) naar risicoparagrafen, in de jaarverslagen van beursgenoteerde ondernemingen over het boekjaar 2009, blijkt immers dat verscheidene ondernemingen een soort top 5 geven van hun belangrijkste risico’s. Of deze prioritering is opgenomen zal middels onderstaande research question en scoremodel gemeten worden.

RQ 12 - Wordt er een top 5 van de belangrijkste risico’s benoemd in de risicoparagraaf?

Tabel (3.13): Scoremodel RQ 12

Score RQ* Methode van meten

1 Er wordt geen top 5 van de belangrijkste risico’s benoemd in de risicoparagraaf.

2 Er wordt wel een top 5 van de belangrijkste risico’s benoemd in de risicoparagraaf.

* Indien er sprake is van een top 5 (of enigszins een rangorde is aangebracht) van de belangrijkste risico’s per risicocategorie dient een score van twee toegekend te worden.

Bij het kwaliteitsaspect gerichtheid is reeds beschreven dat het benoemen van het gehanteerde risicomanagementsysteem de relevantie van de risicoparagraaf vergroot. In het kader van gedetailleerdheid zou echter tevens de opzet van het systeem beschreven moeten worden. Dit geeft immers een concretere weergave van de activiteiten die de onderneming verricht om haar risico’s, te identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen. Daarnaast wordt in het onderzoek van De Ridder en Steggerink (2009) alsmede in de speerpuntenbrief (2009) van Eumedion opgemerkt dat shareholders behoefte hebben aan een beschrijving van de opzet van het risicomanagementsysteem.

(20)

Middels onderstaande research question en scoremodel zal derhalve gemeten worden of de opzet van het risicomanagementsysteem is benoemd in de risicoparagraaf.

RQ 13 - Is de opzet van het risicomanagementsysteem beschreven in de risicoparagraaf?

Tabel (3.14): Scoremodel RQ 13

Score RQ* Methode van meten

1 De opzet van het gehanteerde risicomanagementsysteem is niet beschreven in de risicoparagraaf.

2 De opzet van het gehanteerde risicomanagementsysteem is wel beschreven in de risicoparagraaf.

* Er dient minimaal een kader beschreven te zijn waaruit blijkt hoe de risico’s in zijn algemeenheid worden beheerst.

Paape et al. (2006) merken in hun onderzoek op dat er veel informatie wordt gerapporteerd in de risicoparagraaf. Desondanks blijkt dat de shareholders niet tevreden zijn met de huidige kwaliteit van de risicoparagraaf (De Ridder en Steggerink, 2009). Zo kan bijvoorbeeld de beschrijving van de opzet irrelevant zijn indien deze niet is toegespitst op de onderkende risico’s. Shareholders opteren dan ook voor een concrete beschrijving van de interne beheersingsmaatregelen die zijn toegespitst op de onderkende risico’s in de risicoparagraaf (De Ridder en Steggerink, 2009; Eumedion, 2009). In hoeverre er een toespitsing is aangebracht zal middels onderstaande research question en scoremodel gemeten worden.

RQ 14 - In hoeverre is de opzet van het risicomanagementsysteem toegespitst op de onderkende risico’s in de risicoparagraaf?

Tabel (3.15): Scoremodel RQ 14

Score RQ* Methode van meten

1 De opzet van het risicomanagementsysteem is niet toegespitst op de onderkende risico’s.

2 De opzet van het risicomanagementsysteem is deels** toegespitst op de onderkende risico’s.

3 De opzet van het risicomanagementsysteem is wel toegespitst op de onderkende risico’s.

** Met deels wordt al het tussenliggende van ‘wel’ – ‘niet’ bedoeld. Het kan immers voorkomen dat de aspecten slechts bij enkele risico’s benoemd zijn. * Er dient minimaal een algemene passage opgenomen te zijn inzake de geïmplementeerde beheersingsmaatregelen per onderkende risico.

Bij het kwaliteitsaspect gerichtheid is beschreven dat het rapporteren over de werking van het risicomanagementsysteem wenselijk wordt geacht door de shareholders. Een algemene passage inzake de werking van het risicomanagementsysteem doet echter afbreuk aan de getailleerdheid van de informatie. Shareholders opteren derhalve voor een beschrijving die is toegespitst op de onderkende risico’s (Eumedion, 2009). De mate waarin de werking van het risicomanagementsysteem worden toegespitst op de risico’s zal middels onderstaande research question en scoremodel gemeten worden.

RQ 15 - In hoeverre is de werking van het risicomanagementsysteem toegespitst op de onderkende risico’s in de risicoparagraaf?

Tabel (3.16): Scoremodel RQ 15

Score RQ* Methode van meten

1 De werking van het risicomanagementsysteem is niet toegespitst op de onderkende risico’s.

2 De werking van het risicomanagementsysteem is deels** toegespitst op de onderkende risico’s.

3 De werking van het risicomanagementsysteem is wel toegespitst op de onderkende risico’s.

** Met deels wordt al het tussenliggende van ‘wel’ – ‘niet’ bedoeld. Het kan immers voorkomen dat de aspecten slechts bij enkele risico’s benoemd zijn. * De term ‘werking’ (of andere terminologie met dezelfde betekenis) dient expliciet genoemd te worden in de risicoparagraaf.

Ten slotte is bij het kwaliteitsaspect gerichtheid beschreven dat de shareholders waarde hechten aan een passage in de risicoparagraaf, waarin is opgenomen dat het een en ander is besproken met de Audit Commissie en de RvC. Een algemene passage doet echter afbreuk aan de getailleerdheid van de informatie aangezien een beschrijving inzake de resultaten van de gehouden vergadering meer inzicht kan verschaffen aan de shareholders. De vergaderingen tussen de RvB en de RvC worden immers belangrijk geacht vanuit het agency perspectief.

(21)

Een sterk panel van onafhankelijke directors blijkt namelijk beter instaat te zijn om de risico’s, zoals onderkend door de afhankelijke directors, boven tafel te krijgen (Fama en Jensen, 1983). De resultaten van deze besprekingen kunnen derhalve relevante informatie bevatten. Of de resultaten van de besprekingen zijn toegelicht in de risicoparagraaf zal middels onderstaande research question en scoremodel gemeten worden.

RQ 16 - Worden de resultaten van de vergaderingen tussen de RvB, RvC en Audit Commissie beschreven in de risicoparagraaf?

Tabel (3.17): Scoremodel RQ 16

Score RQ* Methode van meten

1 De resultaten van de vergaderingen zijn niet opgenomen in de risicoparagraaf.

2 De resultaten van de vergaderingen zijn wel opgenomen in de risicoparagraaf.

* De termen ‘Audit Commissie’ en ‘RvC’ (of Supervisory Board) dienen expliciet genoemd te worden in de risicoparagraaf.

Nauwkeurigheid

De nauwkeurigheid van informatie is, in het kader van relevantie, te definiëren als de mate waarin de precisiegraad van de verstrekte informatie aansluit op de informatiebehoefte van de gebruiker. In het kader van het onderzoek betekent dit, dat de precisiegraad van de verstrekte informatie in de risicoparagraaf dient aan te sluiten bij de informatiebehoefte van de shareholders. De gewenste precisiegraad van de shareholders is in de huidige literatuur niet veelvuldig aan bod gekomen. Het onderzoek van De Ridder en Steggerink (2009) gaat hier echter wel kort op in. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat de shareholders waarde hechten aan een gekwantificeerde onderbouwing van de impact (op het resultaat en het eigen vermogen) van het risico. Desondanks dit niet de precisiegraad in bijvoorbeeld aantal decimalen aangeeft, wordt hier wel gewezen op het feit dat de shareholders geen behoefte hebben aan een algemene omschrijving, maar graag een kerngetal zien die representatief staat voor de impact.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het beschrijven van de impact middels een kwantitatieve onderbouwing bijdraagt aan de nauwkeurigheid van de verstrekte informatie. De mate waarin een gekwantificeerde onderbouwing is gegeven zal middels onderstaande research question en scoremodel gemeten worden.

RQ 17 - In hoeverre is er per risico een gekwantificeerde onderbouwing gegeven van de impact van het risico?

Tabel (3.18): Scoremodel RQ 17

Impact op resultaat (kwantitatief) Impact op eigen vermogen (kwantitatief)

Score RQ* Methode van meten Methode van meten

1 Impact is niet gekwantificeerd Impact is niet gekwantificeerd

2 Impact is deels** gekwantificeerd Impact is deels** gekwantificeerd

3 Impact is wel gekwantificeerd Impact is wel gekwantificeerd

** Met deels wordt al het tussenliggende van ‘wel’ – ‘niet’ bedoeld. Het kan immers voorkomen dat de aspecten slechts bij enkele risico’s benoemd zijn. * De termen ‘impact’ (of andere terminologie met dezelfde betekenis), resultaat en eigen vermogen dienen expliciet per risico genoemd te worden.

Kritisch gehalte

Het kritische gehalte van informatie is, in het kader van relevantie, te definiëren als het objectiviteitsgehalte van de verstrekte informatie. In het kader van het onderzoek betekent dit, dat de objectiviteit van de verstrekte informatie in de risicoparagraaf dient aan te sluiten bij de informatiebehoefte van de shareholders. Objectiviteit kan hierbij gecreëerd worden door middel van zelfreflectie vanuit het bestuur van de onderneming.

(22)

Een beschrijving omtrent de tekortkomingen van het risicomanagementsysteem zal bijvoorbeeld bijdragen aan het kritische gehalte van de verstrekte informatie. Shareholders opteren er dan ook voor dat eventuele tekortkomingen in het risicomanagementsysteem uiteen worden gezet in de risicoparagraaf (Eumedion, 2009). De mate waarin eventuele tekortkomingen van het risicomanagementsysteem uiteen zijn gezet zal middels onderstaande research question en scoremodel gemeten worden.

RQ 18 - Worden de tekortkomingen van het risicomanagementsysteem benoemd in de risicoparagraaf?

Tabel (3.19): Scoremodel RQ 18

Score RQ* Methode van meten

1 De tekortkomingen van het systeem zijn niet benoemd in de risicoparagraaf.

2 De tekortkomingen van het systeem zijn wel benoemd in de risicoparagraaf.

* De term ‘tekortkoming’ (of andere terminologie met dezelfde betekenis) dient expliciet genoemd te worden in de risicoparagraaf.

Het kritische gehalte van de verstrekte informatie is bij het benoemen van de tekortkomingen in zijn algemeenheid niet van dien aard dat dit ook daadwerkelijk inzicht geeft in de impact op de onderkende risico’s. Het toespitsen van de tekortkomingen zal daarentegen meer inzicht verschaffen. Meer transparantie naar shareholders leidt daarnaast tot kwalitatief betere verslaggeving (Hoogendoorn en Mertens, 2001). De mate waarin de tekortkomingen van het risicomanagementsysteem zijn toegespitst op de onderkende risico’s wordt middels onderstaande research question en scoremodel gemeten.

RQ 19 - In hoeverre zijn de tekortkomingen van het risicomanagementsysteem toegespitst op de onderkende risico’s in de risicoparagraaf?

Tabel (3.20): Scoremodel RQ 19

Score RQ* Methode van meten

1 De tekortkomingen zijn niet toegespitst op de onderkende risico’s.

2 De tekortkomingen zijn wel toegespitst op de onderkende risico’s.

* Ook indien de tekortkomingen louter op één risico zijn toegespitst dient een score van twee toegekend te worden.

Shareholders beschouwen, naast de adressering van eventuele tekortkomingen, tevens de verrichte verbeteringen gedurende het boekjaar als relevante informatie (Eumedion, 2009). Uit de aangebrachte verbeteringen is immers op te maken dat het bestuur enigszins een soort van zelfreflectie uitvoert op haar risicomanagementsysteem. Middels onderstaande research question en scoremodel zal derhalve gemeten worden of de verrichte verbeteringen zijn benoemd in de risicoparagraaf.

RQ 20 - Worden de aangebrachte verbeteringen gedurende het boekjaar benoemd in de risicoparagraaf?

Tabel (3.21): Scoremodel RQ 20

Score RQ* Methode van meten

1 De verrichte verbeteringen worden niet benoemd in de risicoparagraaf.

2 De verrichte verbeteringen worden wel benoemd in de risicoparagraaf.

* De term ‘verbetering’ (of andere terminologie met dezelfde betekenis) dient expliciet genoemd te worden in de risicoparagraaf.

Het kritische gehalte van de verstrekte informatie is bij het benoemen van de geplande verbeteringen in zijn algemeenheid niet van dien aard dat dit ook daadwerkelijk inzicht geeft in de impact op de onderkende risico’s. Een toespitsing naar de onderkende risico’s geeft immers beter inzicht in de prioriteit die de onderneming heeft gegeven aan de verscheidene risico’s. De mate waarin een toespitsing is gegeven zal middels onderstaande research question en scoremodel gemeten worden.

RQ 21 - In hoeverre zijn de aangebrachte verbeteringen gedurende het boekjaar toegespitst op de onderkende risico’s in de risicoparagraaf?

(23)

Tabel (3.22): Scoremodel RQ 21

Score RQ* Methode van meten

1 De verrichte verbeteringen zijn niet toegespitst op de onderkende risico’s.

2 De verrichte verbeteringen zijn wel toegespitst op de onderkende risico’s.

* Ook indien de verbetering louter op één risico zijn toegespitst dient een score van twee toegekend te worden.

Shareholders beschouwen, naast de aangebrachte verbeteringen gedurende het boekjaar, tevens de geplande verbeteringen van het risicomanagementsysteem voor het komende boekjaar als relevante informatie (Eumedion, 2009). Middels onderstaande research question en scoremodel zal derhalve gemeten worden of de geplande verbeteringen zijn benoemd in de risicoparagraaf.

RQ 22 - Worden de geplande verbeteringen voor het opvolgende boekjaar benoemd in de risicoparaaf?

Tabel (3.23): Scoremodel RQ 22

Score RQ* Methode van meten

1 De geplande verbeteringen worden niet benoemd in de risicoparagraaf.

2 De geplande verbeteringen worden wel benoemd in de risicoparagraaf.

* De term ‘verbetering’ (of andere terminologie met dezelfde betekenis) dient expliciet genoemd te worden in de risicoparagraaf.

Evenals bij de aangebrachte verbeteringen zal een toespitsing van de geplande verbeteringen naar de onderkende risico’s meer inzicht verschaffen. Deze informatie geeft de shareholders immers inzicht in de mate waarin de onderneming haar risico’s komend boekjaar wil beheersen. De mate waarin een toespitsing is gegeven zal middels onderstaande research question en scoremodel gemeten worden.

RQ 23 - In hoeverre zijn de geplande verbeteringen voor het opvolgende boekjaar toegespitst op de onderkende risico’s in de risicoparagraaf?

Tabel (3.24): Scoremodel RQ 23

Score RQ* Methode van meten

1 De geplande verbeteringen zijn niet toegespitst op de onderkende risico’s.

2 De geplande verbeteringen zijn wel toegespitst op de onderkende risico’s.

* Ook indien de geplande verbeteringen louter op één risico zijn toegespitst dient een score van twee toegekend te worden.

3.4.3. RQ’s toereikendheid

Toereikend word door de Van Dale gedefinieerd als ‘voldoende’. De toereikendheid van informatie houdt derhalve in dat er voldoende informatie is weergegeven om investeringsbeslissingen te kunnen maken. In de huidige literatuur (Meijer, 2003; De Groot, 2010) zijn er verscheidene aanbevelingen gegeven inzake de toereikendheid van de risicoparagraaf, teneinde een zogenoemd ‘helder risicoprofiel’ (De Groot, 2010) te kunnen schetsen. Zo opteert Meijer (2003) voor een koppeling tussen de beschreven risico’s en de strategische doelstellingen van de onderneming. Strategie zet immers de toon voor de risico’s (De Groot, 2010). Daarnaast merken Meijer (2003) en De Groot (2010) in hun artikelen op dat de reactie (beheersen, verminderden, overgedragen of accepteren) van de onderneming op de aanwezige risico’s eveneens beschreven dient te worden in de risicoparagraaf. Dit zal namelijk bijdragen aan een zogenoemd ‘helder risicoprofiel’ (De Groot, 2010). Bovengenoemde punten zullen in het kader van toereikendheid middels de onderstaande research questions (24 t/m 25) en scoremodellen gemeten worden.

RQ 24 - In hoeverre is er een verband gelegd tussen de beschreven risico's en de doelstellingen van de onderneming?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit onderzoek wijst uit dat ondanks het bewust zijn van de kwaliteit van de interne beheersing groter is bij aanwezigheid van accountig expertsie in de RvT (Hoitash et al.,

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van risico-informatie en is een relatie gelegd met de corporate governance structuur.. Onder de corporate governance

In het Burgerlijk Wetboek II artikel 2:391 lid 3 wordt vermeld dat er aandacht besteed moet worden aan de financiële risico en het beleid inzake risicobeheer

De mogelijkheid bestaat dan dat de pensioenfondsen die moesten korten nominaal niet meer in de kwaliteit van risicoverslaggeving zijn gestegen, maar procentueel

De samenstelling van de RvC wordt in dit onderzoek gemeten door middel van: de grootte/ omvang van de RvC, de expertise (aantal jaren dat iemand lid is van de RvC), of iemand lid is

[r]

Maar het gebruik van deze twee variabelen blijft een beperkte selectie, de omvang en prestaties zijn niet de enige factoren die invloed hebben op de relatie tussen de

In deze thesis is onderzoek gedaan naar de invloed die de aanwezigheid van een Chief Risk Officer in een onderneming heeft op de kwaliteit van de risicoverslaggeving in de