• No results found

[Uitzending 453: 1 Kronieken 13:1 t/m 14:17]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 453: 1 Kronieken 13:1 t/m 14:17]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 453: 1 Kronieken 13:1 t/m 14:17]

In de vorige uitzending hebben we een gedeelte gelezen waarin David na de dood van Saul door heel Israël gezalfd en gekroond werd en dat hij Jeruza- lem, de nieuwe hoofdstad, veroverde. In 1Kron.13 wordt aangegeven op welke wijze David de ark naar Jeruzalem brengt. Daarmee legt Kronieken ook een nadruk op de betekenis van David voor de eredienst in Israël. 1 Kron.13

begint met een drietal verzen die niet in 2Sam.6 staan. 1 Kronieken 13 vers 1:

Na overleg met zijn legerstaf. David beraadslaagt met de oversten over

duizend en over honderd, kortom met iedere leider in Israël.

In de tijd van de richters was de ark in een oorlog door de Filistijnen buitge- maakt. Maar, dat is hen slecht bekomen want het in bezit hebben van de ark zorgde voor veel problemen onder de Filistijnen. Daarom zetten zij de ark op een nieuwe wagen en stuurden hem terug naar Israël (1 Sam. 6). Vanaf die tijd tot de tijd van 1Kron.13, was de ark in het huis van Abinadab in Kirjat- Jearim gebleven. David wil nu de ark naar de hoofdstad Jeruzalem halen.

Maar David begint op een verkeerde manier. 1 Kronieken 13 vers 2: Na overleg met zijn legerstaf zei David tegen de verzamelde mannen van Israël: Omdat u vindt dat ik uw koning moet worden en omdat de HERE, onze God, Zijn goedkeuring daaraan heeft gehecht, zullen wij bood- schappers naar alle steden en dorpen in het land sturen, die iedereen – ook de priesters en Levieten – moeten uitnodigen hier te komen en zich bij ons te voegen. En laten wij de ark van God terugbrengen, want sinds Saul koning is, hebben wij er niet naar omgezien.

Davids keuze voor overleg wordt nog duidelijker als hij de verzamelde

mannen van Israël toespreekt. Voor de uitdrukking de verzamelde mannen van Israël staat in de Hebreeuwse grondtekst de hele gemeente van Israël.

Het is de eerste melding van het woord ‘gemeente of vergadering’ in het Bijbelboek Kronieken. Het woord komt 45 x voor in Kronieken. Het is uit de Hebreeuwse tekst van Kronieken onduidelijk welke groep mensen David precies voor zich had. Op grond van de informatie uit Samuël weten we dat een lange tijd verstreken is tussen de zalving en het binnenbrengen van de ark.

(2)

Daarom zijn in 1Kron.13 niet alleen de verzamelde militairen uit 1Kron.12 bedoeld. Als we uitsluitend de tekst van Kronieken ter beschikking hadden, zou die indruk kunnen ontstaan. Er is wel een chronologische aansluiting bij 1Kron.11:4 t/m 9. De vergadering van heel Israël of de gemeente van heel Israël wordt in de Bijbel steeds bijeen geroepen op cruciale momenten in verband met ingrijpende – meestal godsdienstige – zaken. David legt hun voor, dat zij – indien het hun goeddunkt en de HERE het wil – boodschappers sturen naar hun verwanten die achtergebleven zijn in alle steden en dorpen van het land en naar de priesters en Levieten die wonen in hun steden waar ze weideplaatsen hebben. Ze zullen al deze mensen moeten verzamelen.

David roept op de ark over te brengen naar Jeruzalem. Hij geeft hierbij aan dat zijn volksgenoten en hijzelf er niet naar hebben omgekeken ten tijde van Saul.

Net als in 1Kron.10 functioneert Saul hier als een negatief referentiepunt. In de tijd van Saul was de verering van de HERE in de tabernakel geheel achterwege gelaten. Als resultaat was de hele organisatie rond de tabernakel uiteengevallen. De Levieten waren verstrooid. Nu wordt door het hele land het

bericht rondgestuurd dat David de ark naar Jeruzalem wil brengen.

1 Kronieken 13 vers 4:Iedereen ging met dat plan akkoord.

De hele gemeente stemt in met het verzoek van David, omdat iedereen het een goed voorstel vindt.

1 Kronieken 13 vers 5:

Vanuit alle hoeken van het land riep David de mensen bijeen, zodat zij erbij konden zijn wanneer de ark van God uit Kirjat-Jearim werd gehaald.

Voor de zinsnede vanuit alle hoeken van het land staat in de Hebreeuwse grondtekst: David vergaderde heel Israël van het Egyptische Sichor af, tot waar men komt te Hamat, om de ark van God vanuit Kirjat-Jearim te brengen.

David slaagt erin de Israëlieten bijeen te brengen. Hoogstwaarschijnlijk heb- ben we hier met een representatieve delegatie te maken. Uit alle hoeken van het land komen de mensen naar David. De grondtekst spreekt over het gebied van de Sichor van Egypte tot aan Hamat of Lebo-Hamat. Deze grens-

aanduiding komt alleen in 1Kron.13 voor, want de gangbare uitdrukking voor de noord- en zuidgrens is ‘van Dan tot Berseba’. Hier is Hamat of Lebo-

(3)

Het is mogelijk, maar niet zeker, dat met Sichor de Beek van Egypte uit Jozua 13:3 wordt bedoeld en dat we daarbij moeten denken aan de Wadi el ‘Arish.

Over Hamat lezen we in Num.13:21. 1 Kronieken 13 vers 6:

Daarna trokken David en alle Israëlieten naar Baäla, ofwel Kirjat-Jearim in Juda, om de ark van de HERE God, die boven de engelen troont, op te

halen.

In 1 Samuël 7 hebben we het verslag gelezen over hoe de ark naar Kirjat- Jearim is gebracht en daar is gebleven. Natuurlijk woonde de HERE God niet in de ark, en ook niet tussen de cherubs. Maar de ark is de plaats die Hij bestemde als de ontmoetingsplaats met Zijn volk Israël. De heerlijkheid van de

HERE overschaduwde haar en de HERE was er aanwezig.

1 Kronieken 13 vers 7:

Op een nieuwe wagen werd de ark van het huis van Abinadab weggere-

den. Uzza en Achio menden de ossen die de wagen trokken.

Had het vervoeren van de ark in 2 Sam.6 nog iets weg van een privéaange- legenheid van David en zijn manschappen, in Kronieken is het een aangele- genheid van het hele volk. In de benaming van de ark is in vers 6 gezegd dat de HERE boven de engelen troont en dat de ark de plaats is waarover zijn naam is uitgeroepen. De Israëlieten vervoeren de ark op een nieuwe wagen en vertrekken uit het huis van Abinadab. Uzza en Achio besturen de wagen. In 2Sam.6:4 wordt opgemerkt dat Achio voor de ark uitging. Voor het verloop van de verdere gebeurtenissen is het goed om nog even stil te staan bij de

aanwijzingen die de HERE had gegeven voor het vervoer van de ark.

In Numeri 4 vers 15 hebben we gelezen:

Wanneer Aäron en zijn zonen het heilige en het toebehoren hebben ingepakt, moeten de familieleden van Kehat alle voorwerpen oppakken en vervoeren naar de volgende kampplaats. Zij mogen de heilige

voorwerpen echter niet aanraken, anders zullen zij sterven. Dit zijn de heilige taken die aan de zonen van Kehat worden opgedragen bij het vervoer van de tabernakel. De ark mocht nooit op een wagen worden ver- voerd. Hij moest op de schouders van de zonen van Kehat worden gedragen.

Dat had de HERE bepaald en er opdracht en instructies voor gegeven.

(4)

De Filistijnen waren op het idee van een nieuwe wagen gekomen op aanwij- zing van hun waarzeggers en tovenaars. Zij wisten niet beter maar de

Israëlieten wel. 1 Kronieken 13 vers 8:

David en alle anderen dansten met groot enthousiasme voor de HERE, begeleid door zang, citers, harpen, tamboerijnen, cimbalen en trompet- ten. Er is grote blijdschap bij David en bij allen die bij hem zijn en ze

verheugen zich uitbundig voor het aangezicht van de HERE. Dit doen ze met liederen en verschillende muziekinstrumenten. De genoemde instrumenten zijn behalve de tamboerijn allemaal instrumenten die door priesters en Levieten worden bespeeld (1Kron.15:16 t/m 24). De schrijver van Kronieken heeft ten opzichte van de tekst van Samuël de trompetten toegevoegd.

Trompetten zijn instrumenten die een priesterlijke functie vervullen. Maar, de

feestvreugde werd abrupt en plotseling onderbroken.

1 Kronieken 13 vers 9 en 10:

Maar toen zij de dorsvloer van Kidon bereikten, struikelden de ossen en Uzza stak zijn hand uit om ervoor te zorgen dat de ark niet van de wagen viel. Toen trof de HERE Uzza met Zijn toorn en doodde hem, omdat hij de

ark had aangeraakt. Zo stierf Uzza daar voor de ogen van God.

De Septuaginta (de Griekse vertaling v/h OT) laat Kidon weg, terwijl 2Sam.6 spreekt over de dorsvloer van Nachon. Kidon kan iets als ‘verwoesting’

betekenen en verwijzen naar het daar uitgesproken oordeel. Een andere optie is dat Nachon ‘permanent’ betekent, waarmee een permanente dorsvloer wordt bedoeld, een dorsvloer met een hardere ondergrond dan een tijdelijke

dorsvloer.

Een opmerkelijk verschil is dat Uzza de ark in 2Sam.6 ook vasthoudt, terwijl hij hier in 1Kron.13 alleen zijn hand uitstrekt. Een ander verschil met het verslag in 2Sam.6 is, dat in 2Sam.6 wordt aangegeven dat Uzza bij de ark van God sterft, terwijl hij hier voor de ogen van God sterft. Misschien heeft de schrijver van Kronieken deze wijziging aangebracht om duidelijker aan te geven dat de ark de plaats is waar de HERE is. Voor ons gevoel kan het onrechtvaardig zijn dat iemand sterft, omdat hij in een reflex een poging doet om de ark te redden.

Om dit enigszins te begrijpen, moeten we beseffen hoe de Israëlieten moesten omgaan met heilige voorwerpen. Iemand als Uzza, die geen Leviet was,

(5)

We hebben in Numeri 4 gelezen dat de familieleden van Kehat alle voorwerpen moesten oppakken en vervoeren naar de volgende kampplaats. Zij mogen de heilige voorwerpen echter niet aanraken, anders zouden zij sterven. Dit laatste gebeurt in 1Kron.13, daarbij is nog niet eens meegenomen dat Uzza niet eens een Leviet was en daarom ook niet bij

de familieleden van Kehat hoorde.

In dit verband is het ook voor ons goed om ons te bezinnen op de manier waarop wij omgaan met de heilige dingen van de HERE. Is er ook eerbied en ontzag voor de HERE, die een heilig God is?

1 Kronieken 13 vers 11:

David was ontdaan om wat de HERE Uzza had aangedaan en noemde die plaats De Uitbarsting tegen Uzza. En zo wordt die plaats nu nog

genoemd.

David is diep geraakt en wordt bang (vs.12). De plaats waar het gebeurde werd tot op de dag dat Kronieken is geschreven Peres-Uzza genoemd, wat

‘zware slag voor Uzza’ betekent. De gebeurtenis rond Uzza leidt ertoe dat David zich afvraagt hoe de ark van de HERE ooit bij hem in Jeruzalem kan

komen. 1 Kronieken 13 vers 12:

David voelde die dag echter angst voor God en vroeg: Waar ben ik aan

begonnen door de ark van God naar huis te halen?

Hoe vaak proberen wij mensen de dingen te doen op onze eigen manier? En, als het mis gaat? Dan krijgt de HERE de schuld, immers Hij heeft het toege- laten en Hij is toch ook machtig genoeg om er een stokje voor te steken?

Maar, als we eerlijk zijn vragen we vaak achteraf om de zegen van de HERE en vaak vooraf niet om Zijn toestemming. Meestal ook niet hoe de HERE wil dat we uitvoering geven aan Zijn opdrachten. Vergeten we niet vaak dat de HERE het graag op Zijn manier wil? En dat de HERE daarover in Zijn Woord aanwijzingen geeft? Uit 1Kron.13 blijkt dat goede bedoelingen (ook van gelovigen) niet genoeg zijn, maar dat de HERE alleen gediend wil worden op Zijn eigen, geopenbaarde voorwaarden. Het is waar dat God barmhartig is, en dat is in het bijzonder duidelijk geworden in de komst van Jezus Christus.

Toch blijft de HERE ook de Allerhoogste, die heilig is en alleen door Christus toegankelijk is.

(6)

Voor wie in Hem gelooft, is er de troost dat de HERE hem en haar in alle

omstandigheden zal beschermen of bewaren. 1 Kronieken 13 vers 13 en 14:

Ten slotte besloot hij hem naar het huis van de Gatiet Obed-Edom te brengen in plaats van naar de Stad van David. Drie maanden bleef de ark bij het gezin van Obed-Edom en de HERE zegende hem en zijn gezin.

Van Obed-Edom weten we dat hij een leviet is die later optreedt als poort-

wachter in het heiligdom.

Een eerste poging tot het brengen van de ark naar Jeruzalem is halverwege gestrand. In tegenstelling tot 2Sam.6:12 wordt niet onmiddellijk beschreven hoe en wanneer een tweede poging wordt gewaagd. Eerst wordt aangegeven dat de HERE David op veel manieren zegent. Het wordt beschreven in

1Kron.14. Maar, de gebeurtenissen die in hoofdstuk 14 worden beschreven, kunnen niet hebben plaatsgevonden in de drie maanden dat de ark zich in het huis van Obed-Edom bevond. We zullen 1 Kronieken 13 en 14 daarom groten- deels moeten opvatten als een thematische beschrijving en niet als een chronologische weergave van zaken. Een afwijking t.o.v. Samuël is dat de strijd met de Filistijnen in 2Sam.5 voorafgaat aan de eerste tocht van David

met de ark (2Sam.6), terwijl deze strijd in 1Kron.14 erop volgt.

Los van dit alles heeft de bouw van het paleis van David in een latere periode van zijn koningschap plaats (2Sam.5:11).

Het accent komt te liggen op de zegen die de HERE aan David schenkt en daarom worden er in 1Kron.14 enkele zaken opgesomd waaruit Gods

weldaden voor David blijken. 1 Kronieken 14 vers 1:

Koning Chiram van Tyrus stuurde metselaars en timmerlui om te helpen bij de bouw van Davids paleis. Verder zorgde hij voor grote hoeveelhe-

den cederhout.

De tekst begint met een mededeling over koning Chiram van Tyrus (2Sam.5).

Hij zendt werklieden naar David om hem te helpen bij de bouw van zijn paleis.

Dat gebeurde ongeveer 25 jaar na de inname van Jeruzalem. Tyrus was in die tijd een machtige stad die handel dreef in het hele gebied rondom de Middel- landse Zee. Chiram wil een goede relatie met David. David beseft hierdoor dat de HERE hem bevestigd heeft tot koning over Israël, aangezien zijn koninkrijk

(7)

In 1Kron.11 en 12 is benadrukt dat David gekozen is door heel het volk en dat hij een belangrijk besluit als het halen van de ark naar Jeruzalem, overlegt met heel het volk. Daarin zien we dat het koningschap van David tot zegen is voor

iedereen. 1 Kronieken 14 vers 2 en 3:

David besefte nu waarom de HERE hem koning had gemaakt en waarom Hij het koninkrijk zo groot had gemaakt: om Gods volk tot een zegen te zijn. Na zijn verhuizing naar Jeruzalem trouwde David nog enkele

vrouwen en werd vader van vele zonen en dochters.

Na de internationale erkenning komt Gods zegen tot uiting in de zonen en dochters die David krijgt, nadat hij nog meer vrouwen heeft verkregen.

De opsomming van namen komt in grote lijnen overeen met die van 1Kron.3.

Kronieken laat de in 2Sam.5 vers 13 genoemde bijvrouwen weg. De meest waarschijnlijke verklaring is dat de schrijver uitsluitend is geïnteresseerd in de officiële vrouwen, wat blijkt uit 1Kron.3:9, waar de kinderen van de bijvrouwen niet worden vermeld. De namen van Davids zonen worden genoemd in de verzen 4 t/m 7 en in 2Sam.5. Er is een tegenstelling aanwezig ten opzichte

van Saul, van wie al zijn zonen gesneuveld zijn (1Kron.10:6).

1 Kronieken 14 vers 8 t/m 12:

Toen de Filistijnen hoorden dat David koning van Israël was geworden, brachten zij hun leger op de been om hem in handen te krijgen. Maar hun opmars verliep niet onopgemerkt en ook David bracht zijn leger op de been. De Filistijnen verspreidden zich over het dal van Refaïm en David vroeg de HERE: Moet ik eropaf gaan en de strijd met hen aanbinden?

Zult U mij de overwinning geven? En de HERE antwoordde: Ja, dat zal Ik doen. David viel hen bij Baäl-Perasim aan en versloeg hen vernietigend.

Hij riep uit: God heeft mij gebruikt om mijn vijanden weg te jagen, zoals het water doet dat door een dam breekt. Daarom staat die plaats sinds die tijd bekend als Baäl-Perasim (Plaats van de doorbraak). Na de slag maakten de Israëlieten veel afgodsbeelden buit die de Filistijnen hadden

achtergelaten. David gaf echter bevel dat zij moesten worden verbrand.

Deze episode gaat terug naar de begintijd van David en vermeldt dat de Fili- stijnen hoorden dat de Israëlieten hem gezalfd hadden tot koning over heel Israël. Het is op grond van de paralleltekst in 2 Sam.5 niet duidelijk of Jeruza- lem op dat moment al in handen van David was, maar dat lijkt wel zo.

(8)

De reden waarom de Filistijnen David pas aanvallen nadat hij al zeven jaar en zes maanden over Juda heeft geregeerd, is waarschijnlijk omdat hij in die periode gold als een tegenwicht tegen de stammen in het noorden. Maar nu is de situatie veranderd en vallen de Filistijnen aan. In deze moeilijke situatie raadpleegt David de HERE en vraagt of hij moet optrekken en of de HERE de vijand aan hem wil uitleveren. Een dergelijke raadpleging is eerder door Saul nagelaten (1Kron.10:13). De HERE antwoordt dat David mag optrekken en dat Hij hem de overwinning zal geven. Met de vernietiging van afgoden worden door David instructies van Mozes uitgevoerd. Wat in het kader van het boek Kronieken opvalt, is dat David de goden van de Filistijnen vernedert, terwijl Saul na zijn dood publiekelijk werd vernederd in de tempel van de Filistijnse

god Dagon (1Kron.10).

1 Kronieken 14 vers 13 en 14:

Enige tijd later vielen de Filistijnen opnieuw het dal binnen en opnieuw vroeg David God wat hij moest doen. De HERE antwoordde: Maak een

omtrekkende beweging tot bij de balsemstruiken.

David had kunnen denken: ik heb al eerder gewonnen, dat zal nu wel weer gebeuren, ik trek tegen de Filistijnen op. Maar dat doet David niet! Hij vraagt weer aan de HERE wat hij moet doen. Luisteraar, wij kunnen veel leren van Davids voorbeeld. Laten wij bij alles dat moet gebeuren en wat we doen niet vergeten de HERE te vragen. De HERE wil dat wij geheiligd gezond verstand

gebruiken en wachten op Zijn leiding. 1 Kronieken 14 vers 15:

Wanneer u in de toppen van die struiken een geluid hoort als van mar- cherende voeten, moet u aanvallen. God zal dan voor u uit gaan en de vijand vernietigen. David moet wachten op een teken van de HERE: als hij het geluid hoort van marcherende voeten in de struiken of bakabomen, moet hij aanvallen. Luisteraar we hebben hier te maken met een typerend Bijbels voorbeeld van een heilige oorlog, waarbij de HERE de strijd voert voor Zijn volk en dienaren. Gelovigen moeten er op letten dat, een in geloof uittrekken, voor alles een gehoorzamen en vertrouwen op de HERE is en niet steunt op eigen inzichten of verlangens. 1 Kronieken 14 vers 16 en 17: David volgde het bevel van de HERE op en versloeg het Filistijnse leger tussen Gibeon en Gezer. David werd al snel beroemd en de HERE zorgde ervoor dat hij

(9)

In 1Kron.14 staat het doel van het koningschap van David. Volgens vers 2 is David aangesteld ten behoeve van Israël, Gods volk. Dat gold voor een koning toen, maar is vandaag nog steeds actueel. Als de HERE Zijn kinderen zegent, is dat bedoeld om daarmee dienstbaar te zijn aan God en de naaste.

In de volgende uitzending lezen we 1Kron.15 en een stukje van 16.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En dan heeft Petrus het over de Here Jezus Christus, want hij zegt in Handelingen 4 vers 12: Er is bij niemand anders redding te vinden, Hij is de Enige, door wie de mensen

Prins Enam blies door zijn neus uit en keek fronsend naar de vloer toen koning Seera het bevel aan generaal Eligor gaf om honderd soldaten klaar te maken voor de strijd.. ‘Dat

Jefta stelt niet zozeer het belang van het volk voorop en zelfs niet dat van zijn gezin, maar wordt in beslag genomen door zijn eigen belangen.. Binnen de context van het

In vers 23 geeft Paulus de reden voor de verandering van zijn reisplan en het niet doorgaan van zijn extra bezoek.. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt voor de Korinthiërs, het was

Andere zeggen dat sij bij den zelven haeren man vieren soonen agtergelaeten heeft en dat se uyt haer land met eenen grooten schat tot haeren vader komende door sijn bevel tot

Maar de HERE zei tegen de profeet Semaja: Ga naar koning Rechabeam van Juda, de zoon van Salomo, en naar het volk van Juda en Benjamin en zeg hun: De HERE zegt: vecht niet tegen

Toen de Farao de Israëlieten had laten gaan, voerde God het volk niet door het land van de Filistijnen, wat de kortste weg naar het beloofde land was.. Want God zei: Het volk

Toen zei Sadoks zoon Achimaäs: Laat mij snel vooruitgaan naar koning David om het goede nieuws te brengen dat de HERE hem heeft gered van zijn vijand Absalom.. Maar Joab