• No results found

De Hoeksteen Van De Kroon. De kronieken van Yaghani, boek 1

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De Hoeksteen Van De Kroon. De kronieken van Yaghani, boek 1"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Hoeksteen Van De Kroon

De kronieken van Yaghani, boek 1

(2)

Inhoud

DE GEBOORTE VAN EEN ZEGEN 1

DE INWIJDINGSDROOM 20

DE KELK VAN VERANDERING 49

MIJN IDENTITEIT 56

NIEUWE KANSEN 63

ELECTUS ELIGOR 69

MIJN NAAM IS 75

ALTIJD BIJ ME 93

HET LITTEKEN VAN GENEZING 103

ALS STERREN AAN DE HEMEL 113

EEN AANGENAME VERRASSING 120

ENAMS MOMENT 127

(3)

De Hoeksteen Van De Kroon

Frédéric Yaramis

(4)

Schrijver: Frédéric Yaramis Coverontwerp: Frédéric Yaramis

ISBN: 9789402188028

© Frédéric Yaramis

(5)

Voor mijn familie

(6)

De geboorte van een zegen

‘Vuur!’ klonk het vanuit het bosgebied. Generaal Eligor gaf het teken om de stad Kshepta aan te vallen. De eenogige man in het donkere harnas had een lijkbleek gezicht, zwarte baard en haren, tot onder diens lange oorlel. Zwaargewapend zat hij op een pikzwart paard. Duizend brandende pijlen doorboorden zowel de gebouwen van de kleine stad, als de inwoners. In rijen van drie stond het leger op het tweede teken van de generaal te wachten, terwijl al de vrouwen en kinderen van de stad werden geëvacueerd.

‘Pak hier jullie wapens!’ riep een oude bebaarde man. Hij stond naast een grote houten kast wapens uit te delen aan de inwoners van Kshepta. Met zoveel mogelijk man probeerden het volk zich te verzamelen om hun stad te kunnen verdedigen tegen het leger van de generaal.

Generaal Eligor stak vanaf zijn paard een arm uit naar de stad en riep: ‘Ga, en roei deze keer iedereen uit in de naam van koning Seera!’

Na deze woorden stormde het leger van Eligor de stad binnen en viel de inwoners van Kshepta aan.

In de toren van de stad kwamen vier dwergen naar beneden lopen in beige werkpakken.

(7)

2

Uit hun lange bruine puntmutsen haalden ze koperen hoorns tevoorschijn, waarop ze dansend begonnen te blazen. Ze lieten zich met hun rug op de grond vallen, waarna ze in vuur en vlam opgingen.

De soldaten van Eligor staarden verbaasd naar het vuur en de rookwolk, die tot aan de hemel reikte. Uit de wolk zagen ze een zwerm Reptinura’s verschijnen, die vanuit de lucht hun kant op vlogen; de dwergen hadden zich veranderd in deze gevleugelde salamanders met glinsterend felle kleuren.

Van een paar meter afstand spuugden de wezens een verterend zwavelzuur over de soldaten en de gewapende ruiters heen die de stad binnendrongen.

Brandend riepen de mannen het uit van de pijn; de ruiters vielen van hun paarden.

Ava, de vrouw van Yaghani, greep een paarse mantel van tafel en wikkelde daarmee haar baby in. De jongedame met de zwarte haren, had een witachtig gelaat, lichte sproeten op haar neus en grote blauwe ogen. Haastig liep ze naar buiten. Ze zag de lichamen van een paar inwoners op de grond liggen: de lichamen van de jonge mannen waren doorboord door de brandende pijlen die afgevuurd waren op de stad. Caleb, het paard van Ava, begon

(8)

3

te hinniken toen hij haar zag staren. Ze keek vluchtig richting het dier dat aan een waterbak stond en liep ernaartoe. Aan de zijkant had het een mandje hangen, en ze deed het deksel open om haar baby erin te leggen. Vervolgens maakte ze het touw los waaraan het beest was vastgemaakt en zei: ‘Caleb, we moeten deze stad zo snel en veilig mogelijk proberen te verlaten…’

‘Ava! Help, help me toch!’

Ava haalde diep adem en draaide zich om; het was Rebecca, een van haar buren, die om hulp riep. ‘Wacht hier, ik ben zo terug,’ zei ze tegen haar paard en ze liep naar het huis van haar buurvrouw heen, waarvan het dak in brand stond. Uit het brandende huis zag ze twee van de drie kinderen naar buiten komen. ‘Rebecca, hier ben ik,’ riep ze geruststellend. Ava stond samen met haar buurvrouw in het brandende huis.

‘O godzijdank, Ava, je bent er. Mijn zoon durft door de vlammen niet naar beneden te komen en ikzelf heb een te slechte rug om hem op mijn schouders te nemen. Zou je hem alsjeblieft naar beneden kunnen brengen?’ smeekte Rebecca.

Ava keek naar de rook die ze uit de doorgang van de kamer naar beneden zag komen en zei: ‘Ga met je twee andere kinderen

(9)

4

bij Caleb staan, en wacht daar op ons.’

Met tranen in haar ogen liep Rebecca haastig naar buiten, en ze deed wat Ava gezegd had. Het paard leek nerveus te worden door het geluid van de strijd. ‘Sst, rustig, Caleb,’ zei Rebecca.

Ze nam zwetend het halstertouw in de hand en stond rusteloos af te wachten op de terugkeer van haar buurvrouw. Elke seconde liep met een pijnlijk hart voorbij.

Kuchend verscheen Ava uit het brandende huis met de zoon van Rebecca op haar schouders. Een trage glimlach verscheen op het gezicht van haar opgeluchte buurvrouw.

‘Mijn zoon!’ riep Rebecca; ze liet het halstertouw van het paard los. Het dak van het huis stortte in. Door het kabaal ging Caleb hinnikend op zijn achterpoten staan; het dier draafde panikerend het bos in.

‘Nee!’ riep Ava. De kleur trok weg uit haar gezicht. ‘Caleb, kom terug!’

Tegen de tijd dat Ava bij Rebecca aankwam, was Caleb al niet meer te zien. Ze gaf het kind aan haar buurvrouw en liep zo snel als ze kon in de richting die het dier was ingeslagen.

Rebecca en haar kinderen zagen Ava vermoeid voor het bosgebied stoppen.

(10)

5

Uitgeput en in tranen leunde ze met haar linkerhand tegen een smalle boom. ‘Caleb, kom terug… alsjeblieft!’ Huilend sloeg Ava haar hand terneergeslagen voor haar mond. De schaduw van een grote zwarte wolk bewoog zich inmiddels over de stad.

In het bosgebied reed Mara Amaro, de schoonzus van koning Seera, naar de fontein van de goden. Ze was een knap uitziende weduwe van jonge leeftijd die haar man Ethan verloren had tijdens de oorlog. Sinds zijn dood kwam ze dagelijks naar de fontein om de goden te loven en te vragen of ze haar een man konden schenken die even moedig en sterk was als degene die ze was verloren.

Volledig in het zwart gekleed, knielde ze voor de fontein en ze bad smekend met open armen: ‘O goden van Eppra, ik verheug me dagelijks in jullie heil, want niemand buiten jullie verdient het om geprezen en geloofd te worden. Jullie zijn de goden die het rijk van Seera genadig en welgezind zijn… ik dank jullie hiervoor. Goden van Eppra, hoor toch de gebeden van jullie dienares in ellende aan… schenk me een man die even sterk is als degene die jullie me ontnomen hebben…’

Tijdens het bidden hoorde Mara ineens het geluid van iets naderen dat de grond deed sidderen.

(11)

6

Ze ging rechtop staan en zag tot haar verbazing een glanzend zwart paard op zich afkomen.

Het paard had geen ruiter en aan zijn linkerzij hing een mandje van biezen.

‘Stop!’ riep Mara met wuivende handen.

Het paard liep langzamer.

‘Wow, wow, wow!’

Mara hield haar handpalm uitgestrekt naar het dier. Het zwart paard kwam tot stilstand. Ze plaatste voorzichtig haar hand op zijn kop en begon hem te strelen. ‘Hush. Kalm. Kalm aan,’

fluisterde Mara. ‘Waar komt zo’n mooi dier als jij vandaan? En dan nog wel zonder ruiter…’

Het paard hinnikte zachtjes en stapte langs haar naar de fontein toe. ‘Wacht, je kunt niet zomaar uit de fontein drinken.’

Het dier gaf geen gehoor aan Mara en dronk van het water. Uit het biezenmandje aan zijn zijde hoorde ze het gehuil van een baby komen.

Mara stapte voorzichtig naar het dier toe en maakte het deksel open. ‘Een baby?’ fluisterde ze met grote ogen. Ze deed een stap naar achteren en viel op haar knieën neer. Met tranen in haar ogen greep ze naar de grond en bedankte de goden. Vervolgens ging ze rechtop staan, nam de naakte in haar armen en hield hem

(12)

7

in het licht van de zon.

‘Enam, Coronem Enam zal je heten, omdat de goden van Eppra je op deze plek aan mij hebben geschonken.’

Mara keek liefdevol in de ogen van de baby. Verheugd legde ze hem terug in het mandje, die ze van het zwarte paard verwijderde. Nadat ze de deksel op de mand had geplaats, maakte ze het mandje aan haar eigen paard vast. Mara keek ontspannen achterom. Het zwarte paard stond niet meer uit de fontein te drinken; het was nergens te bekennen.

Vol vreugde sprong ze op haar witte paard – ze reed terug naar het paleis.

In het paleis liep de slanke koning Seera piekerend in de troonzaal rond, terwijl hij in zijn fijn geschoren puntbaard kneep.

Gehuld in een blauwe mantel waarop gouden scarabeeën vastgepind waren, keek hij naar de glanzende en marmeren vloer waarop het zonlicht naar binnen glipte via het balkon. Vagelijk zag hij diens spiegelbeeld reflecteren in het beige marmer. ‘Waar blijft de generaal toch?’ riep hij. ‘In dit tijdsbestek had ik de stad al met de grond gelijkgemaakt en hem tot een paardenstal laten ombouwen. Als ze binnen een halfuur nog niet terug zijn, zal ik meer soldaten moeten sturen.

(13)

8

Deze strijd mogen we absoluut niet verliezen, anders zullen onze vijanden ons als zwak zien en elke kans grijpen om dit rijk aan te vallen.’

Hij trok zijn wenkbrauwen samen en keek met een diep bedroefde blik naar het geschilderd portret van zijn overleden zoon. Het gezicht van prins Adar had een zacht oranje huidskleur. Zijn grote ogen en lange paardenstaart waren fijn bijgewerkt met het penseel. Na diens dood had de koning besloten om zijn kamer niet meer uit te komen voordat hij wraak had genomen op de stad Kshepta. Koning Seera hoorde de zachte voetstappen van zijn vrouw naderen. Nog voor hij zich naar de deur van zijn kamer kon draaien, stond ze met wijde en groene ogen in de opening. Koningin Elisha keek met een lang gezicht, diep in de grijze ogen van haar man. Haar licht getint gelaat stond op neerstorten. Toen koning Seera zijn vrouw in de donkerblauw jurk in de doorgang zag staan, hapte hij adem.

‘Seera,’ begon ze, ‘er is mij juist ter ore gekomen dat je generaal Eligor toestemming hebt gegeven om een aanval uit te voeren op de stad Kshepta. Is dat zo?’

Koning Seera gaf geen antwoord en sloeg zijn blik naar het balkon. Droevig keek koningin Elisha haar man aan en ze wees naar het portret dat rechts van de koning aan de muur hing.

‘Onze zoon is een paar maanden geleden gesneuveld in dezelfde

(14)

9

strijd en nu laat je de generaal nog eens ten strijde trekken? Was de dood van Adar niet genoeg ellende voor dit rijk?’

De koning wierp zijn vrouw een blik toe die leek te zeggen dat ze geen idee had waarover ze sprak.

‘Solio Seera?’ vroeg koningin Elisha met gebroken stem.

Koning Seera keek strak in de blauwe ogen van zijn vrouw.

Het was duidelijk dat ze de dood van hun zoon nog niet verwerkt had. Na de dood van prins Adar waren de blonde haren van de koningin in korte tijd grijs geworden, zodat ze ouder leek dan haar werkelijke leeftijd.

‘Niemand zal ongestraft wegkomen met de dood van onze…’

‘De goden van Eppra zijn ons welgezind, welgezind zijn ze ons!’ riep Mara; ze liep de kamer van koning Seera stralend binnen.

Ademloos keek het koningspaar naar Mara, die glimlachend voor hen stond met een baby in de armen. Het kindje was in een paarse mantel gewikkeld.

‘Mijn gebeden zijn verhoord! Na dagen bidden tot de goden van Eppra, zonden ze een paard dat uit de fontein van de goden dronk en me vervolgens een kind schonk!’

Het fanatieke geloof van Mara deed de wenkbrauwen van de twee omhoogschieten; een gevoel van angst greep hen naar de

(15)

10

keel.

Het was alsof Mara bezeten was door iets goddelijks.

Koningin Elisha stapte met tranen in de ogen op Mara af en raakte de baby aan, die zich gapend uitrekte. ‘Mijn zuster, de goden van Eppra zijn jou inderdaad welgevallig geweest. Wat een mooie baby. Hij moet wel door de goden aan je geschonken zijn!’

Koning Seera keek Mara sceptisch aan en richtte vervolgens zijn blik op de baby. Die keek recht in de glinsterende grijze ogen van de koning; de baby lachte enthousiast en strekte zijn beide armen richting de koning.

‘Dat is inderdaad een mooie baby,’ zei de koning zacht. ‘Heb je hem al een naam gegeven?’

‘Enam, Coronem Enam is de naam die me werd doorgegeven toen ik hem aan de fontein in het zonlicht hield.’ koning Seera keek ernstig naar zijn schoonzus en zei: ‘De dood vindt plaats in de moedige, waardoor hij herboren wordt. Mara, je mag de baby enkel houden als je me belooft dat je er zelf voor gaat zorgen,’

zei de koning streng.

‘Dat zweer ik bij Sire,’ zei Mara, ze staarde vreugdevol naar de baby.

‘Laten we naar beneden gaan en hem aan iedereen voorstellen,’

fluisterde de koningin blijmoedig; Elisha verliet samen met haar

(16)

11

zus, rustig de troonzaal.

Op de trap naar boven zag generaal Eligor hen voorbijstappen.

Beheerst liep hij door de witte gang naar de kamer van koning Seera, waar deze met de handen achter de rug naar het portret van zijn zoon stond te staren. ‘Het is gebeurd, koning Seera. We hebben iedereen uit de stad uitgeroeid.’

‘Goed,’ zei de koning, zonder zijn ogen los te maken van het portret.

Ongemakkelijk wachtte generaal Eligor af.

Uiteindelijk draaide koning Seera zich langzaam naar de generaal om en hij stapte naar hem toe. ‘Vertel me, met hoeveel man ben je teruggekeerd, generaal?’ vroeg de koning, alsof hij zijn gedachten probeerde te lezen.

‘Zevenduizend, Sire. Ze vielen ons vanuit de hemel aan met Reptinura’s, waardoor het langer geduurd heeft om hen uit te roeien.’

Knikkend keek koning Seera naar het zwarte harnas van de generaal, waarop lichte bloedsporen te zien waren. ‘Nu ik de dood van mijn zoon heb gewroken, kan ik met beide ogen toe gaan slapen.’

(17)

12

Generaal Eligor zag koning Seera naar de twee littekens op zijn gezicht te kijken; ze liepen vanaf zijn linkerslaap tot aan zijn wang.

De generaal had de littekens tijdens de vorige strijd opgelopen in de stad Kshepta, waar hij ook zijn linkeroog was verloren.

Fronsend draaide koning Seera zich naar het balkon toe, waar hij de zon zag ondergaan. Hij zei tegen de generaal: ‘Ga, en bid tot de goden om hen te bedanken voor het sparen van je rechteroog tijdens de strijd.’

‘Natuurlijk, koning Seera,’ antwoordde generaal Eligor, en hij draaide zich naar de uitgang om de kamer te verlaten.

‘Eligor?’ vroeg de koning streng.

‘Majesteit?’

‘Vertel het leger dat er vanavond een feestmaal zal plaatsvinden buiten het paleis.

De goden zijn ons vandaag welgevallig geweest, en dat moet zeker gevierd worden.’

‘Zoals je wenst, koning Seera,’ antwoordde de generaal kalm.

Hij liep zuchtend de kamer uit. Buiten het paleis stonden lange rijen tafels klaar die gedekt werden voor het feestmaal. Dienaren en dienaressen liepen wit gekleed rond en zetten allerlei gerechten en alcoholische dranken neer.

Honderden soldaten begaven zich in een lange rij naar de

(18)

13

opgedekte tafels waarop brandende kaarsen te zien waren in de vorm van helmen. Muzikanten begonnen op hun trompet te spelen en de donker geklede soldaten werden warm verwelkomd door het personeel. Voor het paleis stond een groot podium waarvan de zwarte gordijnen gesloten waren. Met dertig man per tafel namen de soldaten plaats; ze zagen hoe er drie witte koetsen kwamen aanrijden met in totaal tweeëndertig danseressen. De gezichten van de danseressen waren bedekt met dezelfde stof waarvan hun rode jurken gemaakt waren. Dansend begaven ze zich langs het leger naar het podium toe en de gordijnen werden geopend. Op het podium verschenen zes magiërs. Ze gingen gehuld in het zwart en droegen witte maskers.

De magiërs en de danseressen gaven samen verschillende optredens. Ze voerden gevaarlijke kunstjes uit met zwaarden en dolken, waarbij de soldaten in spanning toekeken. Voor het hoofdgerecht geserveerd werd, kondigde een van de magiërs een laatste optreden aan. Ze brachten al de danseressen midden op het podium bijeen en lieten een gordijn van blauw linnen over hen heen vallen; de vrouwen stonden bedekt voor het publiek.

Vervolgens grepen de zes magiërs naar hun binnenzak en haalden daar kleine flesjes met elixer uit. Na het aan hun lippen te zetten van het flesje, spuugden ze het mengsel uit op het gordijn. Een bloedrode vlam kwam uit de mond van de magiërs,

(19)

14

en de danseressen gingen op in een groene rookwolk.

De groene wolk bleef haast een minuut op het podium hangen en veranderde toen in een vuurbal.

Geknield wachtten de magiërs op het podium af, terwijl de soldaten op het puntje van hun stoel toekeken hoe de vlammen van de vuurbal zich over heel het podium verspreidden en vervolgens in een oogwenk wegtrokken. Er verscheen een figuur in een gouden harnas met rode mantel. In de gepantserde handen prijkte een grote zilveren lans.

Iedereen in het publiek stond op om te applaudisseren na zoveel spektakel.

Drie van de zes magiërs liepen met gebogen hoofd naar de roerloze gestalte in het harnas toe. Een van hen nam de zilveren lans weg, waarna de ander er een perkament voor in de plaats schoof.

Toen de helm werd weggehaald, gaf de persoon in het harnas een hoofdknik; de magiërs verdwenen in een plof van het podium.

Het was koning Seera. Volledig in het goud gehuld, overzag hij vanaf het podium zijn soldaten. Die keken elkaar versteld aan, waarna ze rechtop in de handen begonnen te klappen voor de koning, die zich met de rol in de hand naar voren begaf.

Op de rand van het podium hief koning Seera zijn rechterhand

(20)

15

op tot het stil werd. ‘Soldaten, die vuurbal was niet mijn reden om hier voor jullie op het podium te staan.’

Iedereen lachte hysterisch om deze uitspraak van de koning.

Glimlachend rolde hij het perkament open; hij las voor:

‘Burgers, soldaten en generaals van dit rijk, ik sta hier voor u allen en feliciteer u met de overwinning op de stad Kshepta. Het is een stad die ons vele levens ontnomen heeft, inclusief dat van mijn zoon, prins Adar. Het is onze plicht om in gedachten te houden dat deze overwinning ons veel offers heeft gekost, die we met tranen in de ogen dagelijks hebben herbeleefd. De overwinning van vandaag heeft die tranen uitgewist en onze harten lichter gemaakt. Voor deze verlossing hebben we moeten betalen met een litteken dat symbool staat voor het overwinnen van onze vijanden. Het is me een genoegen om hier voor u te staan en vol zekerheid te zeggen dat er geen macht of kracht op deze aarde is die u en deze stad kan overwinnen. Dank u!’

Toen koning Seera zijn speech had beëindigd, begon het publiek triomfantelijk te juichen. ‘Leve de koning! Leve koning Seera!’

De koning keek naar de soldaten en rolde ondertussen zijn toespraak op. Zonder te aarzelen, verliet hij het podium en smeet het perkament in de lucht. Die veranderde in een vliegende Feniks en ging in vlammen op.

(21)

16

Nadat generaal Eligor aan de dienaressen liet weten dat het hoofdgerecht opgediend mocht worden, week hij uit naar elders.

De generaal was op weg naar een magiër van wie hij al maanden elixers kocht. Hij had die nodig om in goede gezondheid te blijven en de demon in bedwang te houden waardoor hij tot op zekere hoogte bezeten was.

Zijn verblind oog was het litteken dat hij aan de strijd tegen de stad Kshepta had overgehouden. Het herinnerde hem aan de dood van prins Adar en aan de dag dat hij als generaal gefaald had.

Koning Seera had hem de nederlaag tegen de stad Kshepta nooit vergeven. Hij vond dat de generaal er alles aan had moeten doen om de dood van zijn zoon te wreken en zich op die manier te bewijzen, in plaats van zich terug te trekken. Nadat ze vernederd waren tijdens de strijd, had de koning alles op tafel gegooid om wraak te nemen.

Toen Agrios Eligor te weten was gekomen dat koning Seera een plan beraamde voor een aanval op de stad, had hij gesmeekt om ten strijde te mogen trekken als generaal en hoofd van het leger. Op die manier zou hij mogelijk verlost worden van de dagelijkse kwelling waar hij al maanden last van had. Koning Seera kreeg medelijden en stemde in met zijn verzoek.

(22)

17

Door zijn dagelijks lijden was de generaal haast tot waanzin gedreven, waardoor hij besloten had om op zoek te gaan naar een magiër die hem zou kunnen genezen van zijn littekens.

De grijs bebaarde magiër gaf generaal Eligor een elixer dat hij pas mocht drinken toen hij met zijn rug op de grond lag. Ook kreeg de generaal een linnen doek waarop spreuken geschreven stonden. De magiër had hem bevolen zijn oog gesloten te houden en de doek voorzichtig op zijn gezicht te leggen. Zo kon de magiër het tweede elixer aan de generaal toedienen dat waardoor zijn oog zou genezen.

Maar het ritueel was uit de hand gelopen. Generaal Eligor begon op de grond hevig te bibberen, waarna hij het elixer uit de hand van de magiër sloeg toen deze gehurkt naast hem zat.

Panikerend liep de magiër naar zijn werkbank om een tweede elixer te zoeken. Na enkele seconden hoorde hij hoe de generaal het uitgilde van de pijn. Een demon probeerde van zijn zwakte gebruik te maken en zijn lichaam over te nemen. De magiër rende naar de generaal toe en greep hem stevig bij de keel.

Voorzichtig goot hij het drankje in de mond van de bevende generaal. Vervolgens hielp hij hem overeind en hij stelde vast dat de demon deels bezit van het lichaam van de generaal had genomen.

(23)

18

Toen generaal Eligor zijn ogen opendeed, keek de magiër hem bezorgd aan.

‘Je lichaam heeft een negatieve reactie op het drankje gehad, waardoor je tijdens het proces deels overgenomen bent door een demon.’

Met gebalde vuisten ademde generaal Eligor hevig. Het was alsof de demon heel zijn lichaam probeerde over te nemen.

Angstig greep de magiër de schouders van de generaal vast, en hij vertelde dat zonder de elixers de demon bezit van heel zijn lichaam zou nemen.

Generaal Eligor keek de magiër strak in de ogen en beval hem op strenge toon: ‘Geef me al de elixers die je kunt vinden. Snel!’

Knikkend liep de magiër naar zijn werkbank – hij keerde met twee elixers terug naar de generaal. ‘Deze zullen je een paar dagen goed houden. Daarna zal je terug moeten komen voor nieuwe.’

Eligor nam het elixer uit de handen van de magiër, greep hem stevig bij de keel en duwde hem tegen de muur. Moeiteloos hief hij hem van de grond. ‘De elixers zijn mijn enige reden om jou in leven te houden. Niemand komt dit te weten.’ De generaal stond op springen. Kreunend knipperde de felrode magiër met zijn uitpuilende ogen. Eligor liet hem met tegenzin los, de man viel snakkend naar adem op de grond.

(24)

19

Buiten in het maanlicht observeerde generaal Eligor aandachtig de twee elixers; een ervan dronk hij moeizaam op. Hoestend hield hij zijn hand tegen de keel aangedrukt en stapte hij naar zijn paard toe dat onrustig door de neus blies. ‘Alles is in orde, Feli. Laten we vertrekken.’ De generaal sprong in het zadel van zijn paard en weg was hij.

(25)

De inwijdingsdroom

Enam, de zoon van Mara, was groot geworden. Van jongs af aan had de koning hem leren boogschieten, jagen en zwaardvechten, iets wat veel geduld en uithoudingsvermogen vereiste van beide kanten. Naarmate de jaren vorderden, werd de relatie tussen Enam en de koning wat stroever; hij vond dat deze te veel controle over hem probeerde uit te oefenen, zodat de jongen vaak tegen hem rebelleerde.

Toen Enam ouder en sterker werd, zag de koning dat hij in de gunst viel bij het volk. De slanke, gespierde krijger was knap, welbespraakt en hij had een neus voor handel. De koning besloot dan ook om hem op het balkon van het paleis tot prins te kronen.

Duizenden mensen waren aanwezig bij de kroning.

Enams moeder, Mara, stond met een beheerste glimlach naast hem op het balkon in een lichtblauwe jurk.

Ze hield een toespraak voor haar zoon die als volgt luidde:

‘Toen de zon op zijn hoogst stond en op de fontein van de goden scheen, bliezen de bomen hun adem uit opdat jij geboren kon worden. Nooit had ik zoiets meegemaakt! De grond onder mijn voeten beefde om me eraan te herinneren, wie ik moest bedanken voor dit wonderbaarlijke voorval. Van toen af aan wist ik dat jij de uitverkorene zou zijn voor dit rijk! Dat de goden van Eppra jou de helm en het zwaard mogen schenken, zodat je in de

(26)

21

komende jaren over dit rijk kunt heersen!’

Nadat Mara haar toespraak had gegeven, begon heel het volk met betraande gezichten te juichen voor de nieuwe prins. Koning Seera liet een feestmaal geven voor alle aanwezigen, waarbij er gedanst en gezongen zou worden tot de nacht viel.

Maar niet iedereen was blij met het feit dat Enam tot prins was gekroond. Sommige soldaten waren sceptisch over de exotische prins. Ze vonden hem onervaren, naïef en ze geloofden niet dat hij door de goden aan Mara was geschonken. Ze gingen ervan uit dat Mara een achtergelaten baby had gevonden en ze het hele verhaal verzonnen had, opdat ze de baby mocht houden.

Dergelijke geruchten werden door hen verspreid onder het volk om het tegen de prins op te zetten.

Tijdens de viering vond luitenant Koras het misselijk om te zien hoe de prins op de schouders van het volk werd toegejuicht.

Dwazen, dacht hij met opgetrokken neus, dit is er niet een van ons. Hoe blind zijn jullie wel niet? Afgunstig zonderde hij zich af en hij liep mompelend voorbij de zuilen van het paleis. Daar zag hij de generaal naar de hemel staren.

Luitenant Koras liep naar generaal Eligor toe en vroeg met een nasale stem: ‘Vertel mij, generaal Eligor: hoe komt het toch dat koning Seera niet u, maar de zoon van Mara heeft uitgekozen om na hem koning te worden? En dat terwijl u hoofdgeneraal

(27)

22

bent en trouw dienaar van zijne majesteit. De koning had er niet eens over moeten peinzen om Enam tot prins te kronen en hem tot troonopvolger uit te roepen voor het volk.’

Generaal Eligor keek in de haatvolle blik van de luitenant en sloeg daarna zijn gezicht weer op naar de hemel. Hij kneep zijn wenkbrauwen en lippen samen en vroeg: ‘Wat is het verschil tussen iemand die de troon opvolgt en iemand die dacht dat hij de troon zou opvolgen, luitenant? Iedereen weet dat het verschil ligt in het accepteren van de situatie en het vertrouwen op de goden, of jezelf in controle houden en je erbij neerleggen.’

Er viel een korte stilte. De luitenant stond met open mond naar de generaal te staren. Hij kon Eligors vraag niet beantwoorden.

De generaal richtte grijnzend zijn blik op de dikke wenkbrauwen van de man. Vervolgens liep hij het paleis binnen, waar hij prins Enam nonchalant door de hal, richting de bovenverdieping zag stappen.

Toen prins Enam zijn kamer had bereikt, liet hij zich ploffend op zijn bed vallen en viel hij in een diepe slaap. Hij droomde dat hij over een lange mistige brug liep. Aan het einde ervan zag hij de stad Kshepta oprijzen. Voor hij zijn voet op de grond van de stad kon zetten, stortte de brug in, zodat de prins in een zwart meer belandde. Het voelde alsof hij zou verdrinken. Prins Enam zwom zo snel hij kon richting de oever die hij in de verte zag.

(28)

23

Eenmaal aan land hapte hij naar adem en probeerde hij zich overeind te hijsen. Plots hoorde hij iets uit het water omhoogkomen. Hij keek achterom en zag een deel van het meer in brand staan. Een grote zwarte slang met gloeiende saffieren ogen was vanaf de bodem naar boven komen zwemmen en kroop richting de prins. Met een raspende ademhaling stond prins Enam zo snel als hij kon op en hij liep het bosgebied in. Daar hoorde hij verschillende soorten geluiden, zoals het geklaag en gelach van mensen en ook een zingende stem als die van een engel.

Toen hij het bos achter zich had gelaten, zag Enam het paleis.

De slang die hem achtervolgde, verscheen aan de linkerkant ervan en de prins haastte zich hijgend naar de poort. Hij deed die open en stapte zijn kamer binnen. Toen greep hij de sleutel van zijn kamerdeur vast en probeerde hij het slot dicht te draaien. De voelbare aanwezigheid van de slang buiten de kamer deed hem echter zo beven dat de sleutel in het slot brak. Zwetend keek de prins naar de gebroken sleutel en hij liet hem op de grond vallen.

Met beide handen probeerde Enam zijn kamerdeur dicht te houden toen de slang er met zijn schedel tegenaan begon te beuken. Na de derde beuk vloog de deur open; Enam viel bewusteloos op de vloer. Langzaam kroop de slang over zijn rug;

het dier beet hem met een snelle beweging in de nek en versmolt

(29)

24

zich met de prins. Een groene lichtflits schoot door het raam van de kamer naar buiten – Enam schrok zich zwetend wakker.

Voorovergebogen in bed raakte prins Enam zijn nek aan; die was bezweet en deed ontzettend veel pijn. ‘Wat een droom,’

mompelde hij met een bleek gezicht. ‘Voor ik weer kan slapen, moet ik de betekenis van mijn droom weten. De pijn is echt ondraaglijk.’

Nog diezelfde ochtend besloot Enam de stad in te trekken om op zoek te gaan naar een waarzegster. Hij trok een bruin gewaad aan en liep zo onopvallend als hij kon naar beneden. Buiten het paleis maakte hij voorzichtig zijn paard los in de stal en hij reed richting de stad.

Onderweg dacht de prins nog steeds aan de angstaanjagende droom. Hij zat met verschillende vragen, zoals wat de betekenis van de droom kon zijn en hoe het kwam dat de beet van de slang bij het ontwaken nog steeds voelbaar was in zijn nek. Bij het naderen van de stad zag prins Enam huizen staan die van modder gemaakt waren. Hij gaf zijn paard het teken naar een palmboom toe te rijden. Naast de palmboom stond een lange en houten waterbak met helder water. Vanaf zijn paard speurde Enam naar iemand die hem kon helpen een waarzegster te vinden. Enkele marktkramen met verkopers waren op de plaats aanwezig.

De mannen waren de markttafels aan het voorbereiden voor

(30)

25

de verkoop dat in tientallen minuten ging plaatsvinden op de plek.

Manden met verschillende fruitsoorten werden geopend en op de tafels geplaatst waardoor de omgeving bedekt werd door een zoete geur van vers fruit.

Nadat hij het dier aan een palmboom had vastgemaakt, liep de prins enkele minuten zoekend rond. Hij merkte dat hij daarbij achtervolgd werd door iemand in een donkerblauw gewaad. Het hoofd van de persoon was bedekt. Wie zou dat toch kunnen zijn, dacht Enam fronsend. Hij draaide zich om, met de bedoeling de onbekende te confronteren, maar die was nergens te zien.

Verderop zag prins Enam iemand uit een huis stappen. De persoon droeg hetzelfde gewaad als degene die hem achtervolgd had. Het was een bloedmooie vrouw met een glanzend wit gezicht en doordringende blauwe ogen. Hij maakte oogcontact en stapte naar de vrouw toe.

Nog voor de prins iets kon zeggen, vroeg ze: ‘Zoek je mij, prins Enam?’

Enams wenkbrauwen schoten omhoog en zijn hoofd deinsde een stukje naar achteren.

Ze vervolgde: ‘Ik ben de vrouw naar wie je op zoek bent… ik weet waarvoor je hier bent. Stap mee naar binnen en al je vragen

(31)

26

zullen beantwoord worden.’ Na deze woorden stapte de vrouw het huis binnen, waarvan de voordeur vanzelf openging.

Enam liep achter haar aan en zei: ‘Wacht, hoe…’

De vrouw reageerde niet. Vanuit de ingang van het huis zag hij haar de keldertrap aflopen – Enam ging achter haar aan.

In de kelder zag de prins een mooi gedekte tafel waarop een zilveren schaal stond die gevuld was met kristalhelder water. Het ding glinsterde in het kaarslicht.

De vrouw ging achter de tafel staan. Toen ze zag dat de prins haar vragend in de ogen keek, zei ze: ‘Jij bent hiernaartoe gekomen om iemand te vinden die de angstaanjagende droom kan ontrafelen waardoor jij wakker bent geschoten. Ik ben de vrouw naar wie je op zoek bent. Ik zag je van ver komen. Nu…

Stap naar voren en dompel je gezicht in deze schaal met water om antwoord te krijgen op al je vragen.’

Ik moet het proberen, dacht de prins. De pijn in zijn nek was ondraaglijk; dit was misschien de enige kans die hij had om de droom te ontrafelen en nog op tijd terug te keren naar het paleis, voordat iemand eigenaardig ging doen. Dit alles schoot door Enams hoofd heen toen hij naar de schaal toe stapte en zijn gezicht voorzichtig in het water dompelde.

Na enkele seconden hief de prins zijn natte gezicht weer op

(32)

27

uit de schaal met water. ‘Het werkt niet. Of doe ik misschien iets verkeerd?’

‘Haal diep adem. Ik zal je helpen.’ De waarzegster pakte rustig Enams nek vast en dompelde zijn gezicht drie maal in het water.

Hij bevond zich nu in een zwarte kamer en hij werd omringd door witte rook. Voor zich zag hij dezelfde zilveren schaal staan waarin hij zojuist was ondergedompeld. Prins Enam zag de schaal al de rook uit de kamer opzuigen, zodat hij zich al snel in een pikzwarte ruimte bevond. De schaal begon te gloeien en te trillen – een witte straal van vuur schoot uit naar boven.

Prins Enam deed een stap naar achteren. Hij zag het paleis verschijnen in de vlammen. Vervolgens veranderde het beeld in een slangenkop. Het was dezelfde slang als in zijn droom. Prins Enam keek diep in de hypnotiserende ogen van de slang die zijn tong proevend uitstak – de stekende pijn in zijn nek werd voelbaar.

‘Wat wil je toch van mij?’ vroeg hij met een vertrokken gezicht.

Een vrouwelijke stem klonk uit de zilveren schaal: ‘Naar beneden zal je vallen. Diep zal je moeten graven. Dit is de enige weg naar boven.’

Na dit gezegd te hebben, transformeerde de slangenkop tot het gezicht van een vrouw met lichte sproetjes op haar neus. Ze zei:

‘Zo zal je vinden wat je zoekt, mijn zoon.’

(33)

28

De schaal ging op in rook en prins Enam werd met zijn gezicht uit het water getrokken door de waarzegster.

Happend naar adem keek hij haar doordringend in de ogen.

Hij liet een buidel met gouden muntstukken voor haar voeten op de grond vallen, waarna hij verwart de kelder uit liep.

‘Vertel me wat je hebt gezien!’ riep de waarzegster – Enam had het huis al verlaten.

Buiten trok prins Enam de kap van zijn mantel over zijn hoofd; hij liep wild tussen de marktgangers door. Mensen keken fronsend toe hoe hij zijn zwaard uit de schede trok om het touw van zijn paard los te hakken.

‘Laten we gaan, Trosa.’ Prins Enam sprong in het zadel van zijn paard en reed richting het paleis.

Geobsedeerd dacht hij aan de beelden die de schaal hem getoond had. Hij vroeg zich af of het vrouwengezicht dat in het vuur verschenen was wel echt bestond. ‘Van boven zal je vallen.

Diep zal je graven. Zo zal je vinden wat je zoekt,’ herhaalde hij.

‘Wat kan dit toch betekenen?’

Hij schrok uit zijn gedachten door het geluid van een bende ruiters. Vijf zwaargewapende mannen kwamen zijn kant op rijden – ze hadden een bronzen harnas aan en leken enorm gehaast.

(34)

29

Een van hen had een pijl in elk van zijn schouders steken. Een vijfde man hing op zijn buik over het paard van zijn metgezel en bloedde hevig. Samen reden ze voor prins Enam langs, sloegen af het bosgebied in en verdwenen. Enkele seconden daarna zag de prins een groep soldaten verschijnen.

‘Halt!’ riepen de soldaten tegen de prins.

Enam gaf Trosa het teken om stil te staan.

‘Stap van je paard… Nu!’

Ontspannen deed Enam wat er gezegd werd. Hij deed de kap van zijn mantel af en zag de soldaten versteld naar hem kijken.

‘Prins Enam?’ vroeg een van hen vol ongeloof.

‘Vanwaar die haast, soldaten?’

‘Een groep huurlingen heeft de koningin aangevallen toen ze samen met Mara bloemen ging halen voor het graf van Adar en Ethan.’

‘Leven ze nog?’ riep Enam uit.

‘De koningin is zwaargewond geraakt, maar mevrouw Mara is ongedeerd. De wachters van het paleis hebben hen gered.

Koning Seera heeft ons hiernaartoe gestuurd om de huurlingen op te sporen en ze gevangen te nemen – in het slechtste geval te doden. Heb je toevallig een groep gewapende ruiters deze kant op zien rijden?’

‘Een paar minuten geleden heb ik vijf gewapende mannen het

(35)

30

bos in zien rijden, van wie er twee gewond waren.’

‘Dat klopt. Met vijf in totaal hebben ze de aanslag op de koningin gepleegd.

We moeten ze snel vinden. Koning Seera zal niet rusten vooraleer hij weet wie hen gestuurd heeft.’

Prins Enam keek de soldaten met een hoofdgebaar aan en riep:

‘Volg mij! Ik zal jullie laten zien waar ze de afslag genomen hebben.’

Na enkele seconden stonden ze op de plaats waar de huurlingen het bos in waren gereden.

‘Hier zijn ze naartoe gereden. Ga en verspreid jullie in groepen van drie. Ik zal meekomen om te zoeken.’

Net voor ze gingen zoeken, zagen ze in het bosgebied een huurling op de bebladerde grond liggen. Hij was zwaargewond.

De stevige man hoestte bloed over zijn uitrusting bij het zien van de soldaten.

Prins Enam herkende de man. ‘Kijk eens aan,’ zei hij. ‘Degene die het meest hulp kon gebruiken, hebben ze voor dood achtergelaten.’ Grijnzend stapte prins Enam van zijn paard en hij ging naast de huurling staan om hem nader te bekijken.

Zowel het harnas als het gezicht van de man zaten onder het bloed. Met een verloren blik in zijn ogen keek hij de prins trillend aan. Hij had moeite om adem te halen.

(36)

31

‘Soldaat, geef me wat water om te drinken,’ beval de prins.

‘Zeker, prins Enam,’ zei de soldaat tot wie de prins het woord had gericht. Hij greep naar zijn heupfles en gaf die aan prins Enam.

De prins nam de fles in handen, dronk eruit en ging gehurkt naast de huurling zitten. ‘Aan je wonden te zien, zal het niet lang meer duren vooraleer je leeggebloed bent. Ik ben bereid om je te laten verzorgen en je onderdak te bieden tot je wat beter bent. Je metgezellen hebben je gebruikt en je voor dood achtergelaten.

Dus vertel mij… wie heeft van jullie diensten gebruikgemaakt?

Dan kunnen we wraak nemen op hen.’

De huurling probeerde gebaren te maken – hij was namelijk doofstom – krampachtig probeerde hij pijnlijk zijn arm te bewegen. Prins Enam trok het gehavende bovenlichaam van de ruiter overeind, waardoor deze opnieuw bloed begon te hoesten.

Vermoeid en gepijnigd keek hij de prins in de ogen. Hij gaf een knipoog en blies zijn laatste adem uit. De soldaten zagen het koude lichaam in de armen van de prins leegbloeden.

‘Prins Enam?’ vroeg een van de soldaten.

De prins liet de huurling terug op de grond vallen en ging rechtop staan.

‘Het heeft geen zin om nu nog de rest van de huurlingen te gaan zoeken in het bosgebied,’ zei hij. ‘We moeten terugkeren

(37)

32

en de koning vertellen wat er gebeurd is.’

‘Prins Enam, koning Seera heeft ons bevolen om de zoektocht niet te staken voor we de huurlingen gevonden hebben.’

‘Da’s begrijpelijk, maar ik moet eerst aan de koning uitleggen wat er gebeurd is, opdat we een plan kunnen maken. Deze daders moeten zo snel en efficiënt mogelijk te gronde gericht worden.

Laten we nu vertrekken.’

Aarzelend keken de soldaten elkaar aan terwijl de prins op zijn paard klom. Prins Enam trok aan de leidsels van het dier en vertrok naar het paleis – de soldaten volgden.

In een paleiskamer werd koningin Elisha door twee kale en wit geklede medicijnmannen verzorgd. De koningin had meerdere dolksteken ontvangen en had hierdoor veel bloed verloren. Niemand buiten de medicijnmannen mocht de kamer betreden waarin ze lag. De deur van de kamer werd bewaakt door twee reusachtige wachters die Lashayna’s genoemd werden. De wezens waren afstammelingen van mensen die naar het bos waren ontvoerd door de bedreigde bostrollen, een volk dat erop uit was zich voort te planten. De wezens leken op ingekerfde standbeelden van mensenvlees.

Hun opvallende mondhoeken liepen tot aan hun oren naar boven. Op hun voorhoofd hadden ze een klein rood oog, waarmee ze de angsten en onzekerheden van voorbijgangers

(38)

33

konden doorgronden. Zo konden ze mensen bedwingen en ze emotioneel geselen.

Verder hadden ze een gouden staf in de hand die de vorm van elk wapen kon aannemen.

Koning Seera had heel het paleis laten bewaken door het leger en hij had aan de dienaressen gevraagd om de bloedsporen van koningin Elisha op te kuisen. Bij zijn aankomst zag de prins twee bedroefde dienaressen die gehurkt het bloed van koningin Elisha aan het opdweilen waren. De natte vodden spoelden ze uit in een houten emmer met dampend warm water. Bezorgd keek Enam naar de grote plas bloed op de grond en hij betrad het paleis.

Daar zag hij zijn moeder getroost worden door twee dienaressen, die in de rouw leken te zijn.

‘Moeder!’ riep Enam, en hij liep op haar af.

Bij het horen van Enams stem veegde Mara haar tranen weg, en ze liet zich omhelzen door de prins.

‘Moeder, hoe gaat het?’ vroeg Enam aangedaan.

‘Over mij moet je je geen zorgen maken. Het is koningin Elisha die aangevallen en verwond is. De huurlingen kwamen vanuit de struiken tevoorschijn en richtten haar met meerdere dolksteken te gronde. Gelukkig hadden de wachters in het paleis

(39)

34

het geluid gehoord, waarop ze ons te hulp schoten…’

‘Prins Enam, koning Seera verzoekt je naar zijn kamer te komen,’ sprak een soldaat respectvol.

Enam keek de soldaat aan en knikte. ‘Dat zal ik onmiddellijk doen.’

‘Enam,’ zei Mara, ‘de koning heeft jou dringend nodig. Je bent een van de weinigen in wie hij nog vertrouwen heeft…

zeker in tijden als deze. Ga nu maar.’ Toen Mara was uitgesproken, omarmde ze haar zoon en ze keek hem na terwijl hij de trap op liep.

Boven aan de trap gekomen, zag prins Enam dat de kamerdeur van koning Seera wijd openstond.

Huh, dacht hij, zou de koning wel in zijn kamer zijn?

Normaal was de deur altijd dicht. Bedachtzaam liep Enam de kamer binnen, waar koning Seera, reflecterend op de troon bleek te zitten.

‘Heb je het nieuws al gehoord, prins Enam?’ vroeg koning Seera kalm. ‘Mijn vrouw is aangevallen door een bende huurlingen en er was niemand buiten het paleis om haar en haar zus te helpen. De wachters die zich in het paleis bevonden, hebben het geschreeuw gehoord, waarna ze onmiddellijk ingrepen.’ De koning stond op van zijn troon om op het balkon naar buiten te kijken. Bij het naderen van het balkon begon zijn

(40)

35

gezicht langzaam te vertrekken. ‘Vanochtend stond niemand het paleis te bewaken, niemand!’ riep hij geërgerd. ‘Zelfs jij was nergens te vinden, waardoor we dachten dat ze je iets hadden aangedaan.’

‘Ik weet dat jullie boos zijn omdat ik nergens in het paleis te vinden was. Maar ik kon niet slapen, waarop ik besloot om de stad te gaan verkennen. Op de terugweg naar het paleis zag ik de vijf huurlingen die de aanslag op de koningin en mijn moeder hebben gepleegd. Ze reden voor mijn neus het bos in. Enkele momenten later werd ik door een groep soldaten tegengehouden, de mannen die jij de opdracht had gegeven om de daders op te pakken.

Nadat ze me over de aanslag hadden verteld, gingen we samen op zoek naar de huurlingen.’

Koning Seera keek prins Enam aandachtig aan.

‘In het bosgebied,’ vervolgde de prins, ‘zagen we een van de huurlingen op de grond liggen. Hij was achtergelaten door zijn metgezellen omdat hij zwaargewond was. Ik heb er alles aan gedaan om hem aan de praat te krijgen, maar hij was doofstom en stierf uiteindelijk aan zijn wonden. Ik heb de zoektocht naar de rest van de huurlingen stopgezet, zodat we een plan kunnen beramen om de werkelijke daders te vinden en uit te schakelen.’

(41)

36

Koning Seera draaide zich met een vermoeide blik, knikkend naar het portret van zijn zoon en sloot kort zijn ogen: ‘Eerst hebben ze jou weggenomen, mijn zoon. En nu ook nog de gezondheid van de vrouw die jou ter wereld heeft gebracht en van wie ik houd. Nergens kan ik mijn rust vinden. Hier aan de top moet ik telkens offers brengen. Een koning moet op zijn oude dag steeds meer door het vuur gaan om zijn levenskracht te vinden. Alleen dan kan hij zijn vijanden verzwelgen en verteren, om vervolgens het vuur naar buiten te spuwen en zijn troon te behouden.’ Koning Seera draaide zich naar prins Enam toe.

‘Nooit had ik gedacht deze woorden uit te spreken voor de tijd rijp was. Prins Enam… jij zult vandaag tot koning gekroond worden voor het welzijn van dit rijk.’

Met een gefronst gezicht deinsde Enam naar achteren. ‘Zolang ik niet met het leger op het slagveld heb gestaan, weiger ik de troon te bestijgen, koning Seera. Ik zal de troon net als jij moeten verdienen door me tegenover het volk te bewijzen…’

Generaal Eligor liep haastig de kamer binnen. ‘Het spijt me dat ik zo binnengewandeld kom, Sire. Maar we hebben de daders gevonden. Het is een groep van tientallen mannen die zich in de stad Perlanta verzameld hebben om zich te verschuilen.’

‘Goed gedaan, generaal Eligor. Ik had al een vermoeden dat

(42)

37

je hen inmiddels gevonden zou hebben,’ zei de koning grijnzend.

‘We mogen absoluut geen tijd verliezen; de daders moeten onmiddellijk uitgeschakeld worden, voor ze de stad Perlanta verlaten. Ze mogen de aanval niet zien aankomen.’

‘Ik ga mee,’ zei prins Enam. Hij probeerde zijn gedrevenheid te onderdrukken. ‘Dit is de kans om me als prins en geboren krijger te bewijzen. Alles wat ik sinds mijn jeugd heb geleerd, kan ik eindelijk toepassen in deze strijd.’

Koning Seera nam diep adem, hief zijn wenkbrauwen op en keek met een oogrol, hoofdschuddend opzij. ‘Enam, jij blijft hier. We hebben je in het paleis nodig. Bij de volgende strijd mag je met het leger meegaan als bevelhebber om jezelf tegenover de soldaten en het volk te bewijzen––maar vandaag kunnen we je echt niet missen.’

Prins Enam blies door zijn neus uit en keek fronsend naar de vloer toen koning Seera het bevel aan generaal Eligor gaf om honderd soldaten klaar te maken voor de strijd.

‘Dat de goden van Eppra jullie tijdens deze zoektocht mogen bijstaan, generaal Eligor,’ zei de koning.

‘Ik zal onderweg bidden om uiteindelijk te zegevieren, koning Seera,’ zei de generaal met een demonische ondertoon, waarna hij de kamer verliet.

(43)

38

Koning Seera kneep bezorgd in zijn keel en draaide zich naar Enam toe.

‘Hoe komt het toch dat ik niet ten strijde mag trekken?’ vroeg de prins. ‘Het paleis wordt al bewaakt door soldaten en wachters.

Het laatste wat deze stad nodig heeft, is een prins die in het paleis zit af te wachten om tot koning gekroond te worden. Zolang ik me als prins niet bewezen heb, zal ik nooit de kroon dragen.’

beweerde Enam geërgerd. Koning Seera keek de prins strak aan en riep furieus:

‘Waar haal jij de moed vandaan, jongeman, om mijn gezag zo in twijfel te trekken? Heb jij over steden geheerst, of dit rijk vanuit de bodem van de aarde laten herrijzen tot wat het nu is?

Heb jij offers moeten brengen waar je niet op voorbereid was?

Heb jij de ellende gekend die dagelijks in de spiegel te zien is?

Ik hoor niets dan ondankbaarheid tegenover de hand die je bij de kraag greep en je wakker schudde uit je slaap! Uit mijn ogen!’

Met glitter in de ogen keek de prins naar koning Seera; hij verliet de kamer. Onderweg naar beneden veegde Enam zijn tranen weg. Zolang ik niet op het slagveld heb gestaan, nam hij zich voor, zal ik nooit de kroon van koning Seera dragen – ongeacht wat ze over mij zeggen.

Buiten zag prins Enam de generaal op zijn zwarte paard springen. Hij liep hoopvol naar hem toe.

‘Generaal Eligor, kun je mij een gunst bewijzen? Misschien

(44)

39

kun jij de koning overhalen, zodat ik met jullie mee ten strijde kan trekken.’

Met een aarzelende hoofdknik liet Eligor zijn paard richting de prins draaien, die rusteloos op een antwoord stond te wachten bij de treden van het paleis.

‘De koning verbiedt jou dat met een reden, prins Enam,’ sprak hij. ‘De laatste keer dat koning Seera iemand ervan probeerde te weerhouden van een achtervolging, werd die persoon onthoofd.’

‘Wie werd er onthoofd, generaal?’

‘Prins Adar, Seera’s enige zoon, werd in de stad Kshepta onthoofd tijdens een strijd.’

Prins Enam keek ongemakkelijk weg en begreep waarom de koning zo boos op hem was geworden.

‘Van de dood kom je niet meer terug, prins Enam,’ zei de generaal zacht.

‘En toch moet ik ervoor zorgen dat koning Seera me laat vertrekken, generaal. Een prins is zijn positie niet waardig zolang hij zich niet bewezen heeft tijdens de strijd.’

Generaal Eligor sloot kort zijn ogen en haalde diep adem.

‘Goed dan, ik zal met koning Seera praten.’

‘Bedankt, generaal, ik wist dat ik op je kon rekenen,’ riep de prins.

(45)

40

Eligor sprong van zijn paard, gaf de prins een schouderklop, en zei: ‘Geen dank, prins Enam. Ik kan het in elk geval proberen.’

Gespannen liep hij het paleis in. Prins Enam blies opgelucht uit, het is me gelukt.

‘Heb je al met koning Seera gesproken, mijn zoon?’ vroeg Mara vanuit de deur van het paleis.

Prins Enam zag zijn moeder voorzichtig naar buiten stappen.

Ze droeg een hemelsblauw kleed.

‘De koning en ik hebben elkaar inderdaad gesproken. Hij heeft me bevolen om hier in het paleis te blijven… voor het geval hij me nodig heeft. Hoe gaat het ondertussen met mijn tante, moeder?’

‘De medicijnmannen zijn haar al een paar uur aan het verzorgen. Ze hebben ons nog niets laten weten over haar gezondheid. Ik vrees voor haar beterschap, want ze is heel agressief toegetakeld. Maar we moeten op de goden vertrouwen en de hoop die ons kracht geeft niet verliezen, anders worden we in wanhoop gestort, waardoor we niet sterker uit de situatie oprijzen…’

‘Prins Enam,’ zei de generaal, die alweer het paleis uit kwam stappen. ‘De koning heeft me ten strengste verboden jou mee te nemen. Hij verzoekt je met een soldaat het bosgebied in te trekken om op Dawara’s te jagen. Dat zijn wezens die half mens en half bizon zijn. Ze beschikken over helend bloed dat de

(46)

41

koningin zou kunnen genezen van haar wonden.’

De gezondheid van mijn tante komt op de eerste plaats. Ik zou er alles aan doen om haar herstel te bevorderen. Dacht de prins bij zichzelf. ‘Waar moet ik zijn om deze wezens te vinden, generaal?’

‘Soldaat Viktor kent het bosgebied als geen ander. Hij zal jou de weg naar de Dawara’s wijzen.’

‘Geweldig. Ik heb veel gehoord over het bosgebied en de wezens die daar leven… Nu kan ik ze eindelijk met eigen ogen zien.’

‘Goed, ik zal de soldaat hierheen sturen opdat jullie zo snel mogelijk kunnen vertrekken. De wezens zijn niet zo gemakkelijk te vinden, aangezien ze in de buurt van de ravijnen leven.’

Generaal Eligor sprong op zijn paard. ‘De soldaat zal binnen een paar minuten bij het paleis zijn. Veel succes, prins Enam.’

‘Bedankt, generaal. Dat de goden jullie bijstaan in de strijd.’

‘Dat de goden ons beiden bijstaan in de strijd, prins Enam,’

zei de generaal bij wijze van groet; hij reed haastig weg.

Mara richtte zich tot de prins; haar wenkbrauwen knepen samen. ‘Wees voorzichtig onderweg, mijn zoon en wees bedacht op de bedreigingen die zich in dat akelige bosgebied kunnen voordoen.’

‘Je hebt mijn woord, moeder.’

(47)

42

Prins Enam liep naar de stal naast het paleis, die zich onder een reusachtige plant bevond waarvan de lange ranken elke kleur konden aannemen. In de stal deed prins Enam een houten kast open die voorzien was van een slot in de vorm van een armband.

Er hingen allerlei soorten wapens in waaruit de prins kon kiezen, zoals een pijl en boog, twee zilveren zwaarden waarvan de handvatten uit glanzend goud waren vervaardigd, dolken, een koperen berenklauw, en een bom in de vorm van een hoefijzer.

De prins greep twee dolken, waarvan hij er een in de zijtas van zijn paard stak; de andere hing hij samen met een zilveren lans op zijn rug.

Beslist sprong hij in het zadel van zijn paard, waarna hij in de richting van soldaat Viktor reed, die hem al tegemoetkwam. Op het koperkleurige harnas van de soldaat zag prins Enam enkele verse bloedsporen.

‘Soldaat Viktor, toch?’ vroeg prins Enam op vlakke toon.

‘Dat klopt, prins Enam. Ik ben soldaat Viktor,’ antwoordde de man met het smalle gezicht, grijnzend. ‘Aangenaam, soldaat.

Volgens generaal Eligor ken je het bosgebied als geen ander en weet je waar we de Dawara’s kunnen vinden.’

‘Met mij erbij zal je in elk geval niet verdwaald raken in het bosgebied, prins Enam.’

De prins keek nogmaals naar de bloedsporen op de soldaat

(48)

43

zijn harnas, ‘da’s goed voor mij, soldaat,’ knikte Enam kort.

‘Luister, de koningin heeft veel bloed verloren, dus we moeten de Dawara’s zo snel mogelijk vinden om haar gezondheid terug te winnen. Aangezien de wezens aan een ravijn leven, heb ik het vermoeden dat we een tijdje onderweg zullen zijn.’

‘Dat klopt. Het ravijn is inderdaad een flink stuk van het paleis verwijderd.’

‘Dan kunnen we maar beter gelijk naar het bosgebied vertrekken’

‘Zoals u wenst, prins Enam,’ zei Viktor en hij gaf zijn paard het teken om te vertrekken.

Na drie uur op de medicijnmannen te hebben gewacht, mocht Mara de kamer van haar zus eindelijk binnengaan. Toen ze dat deed, liepen de drie medicijnmannen naar buiten. Ze droegen een wit gewaad met op de borst een gouden arend.

‘De koningin heeft veel rust nodig. Probeer het gesprek kort te houden, want ze zal moeite hebben om te spreken,’ adviseerde de laatste van de drie.

Mara knikte diep bedroefd en keek naar haar zuster. Die lag roerloos op een zwartleren bed in het midden van de kamer. De ruimte werd verlicht door een kristallen kroonluchter. De blonde haren van koningin Elisha hingen naar beneden tot over haar

(49)

44

nachtkleed, waarvan de witte kleur fel leek te stralen. Nergens was bloed te zien; de medicijnmannen hadden haar wonden goed verzorgd en de kamer proper achtergelaten.

‘Mijn zus, wat hebben ze jou toch aangedaan?’ vroeg Mara, die met tranen in de ogen naast haar zuster ging staan. ‘Een prachtige koningin als jij, bestemd door de goden om als een moeder over het volk te heersen, ligt hier in pijn op hun oordeel te wachten. Van al de mensen die zich in het paleis bevinden, hebben ze jou uitgekozen, de koningin die zelfs haar vijanden liefheeft. Had ik maar de moed en de kracht gehad om op te staan en jou te helpen. Dan zouden we de wonden hebben gedeeld, waardoor jij niet zo had hoeven lijden…’

Koning Seera kwam de kamer binnengestapt in een bloedrood gewaad waarop gouden kransen en rozen te zien waren.

Bij de aanblik van zijn vrouw werd de koning bleek, alsof hij dezelfde pijn voelde die de koningin op het moment te verduren had. Toen ze hem zag kijken, gaf Mara haar zus een kus op de wang en liep met een voorovergebogen hoofd de kamer uit.

Koning Seera haalde diep adem en begaf zich naar zijn vrouw.

Bezorgd begon hij zachtjes haar koude gezicht aan te raken.

‘Elisha, vrouw waarmee ik als kind ben opgegroeid, nooit heeft iemand de leemte in mijn hart kunnen vullen zoals jij dat hebt

(50)

45

gedaan. fluisterde koning Seera; tranen welden op in zijn ogen.

‘Vanaf de troon heb ik soldaten het bevel gegeven om steden te veroveren en mijn honger te stillen, maar nooit heb ik daar zoveel gelukzaligheid in gevonden als in de glimlach die je me telkens schonk.’ De tranen liepen langs zijn wangen naar beneden en werden opgenomen door het kleed van zijn vrouw.

Toen koning Seera zijn tranen had gedroogd, legde hij zijn voorhoofd op het middenrif van de koningin. Na haar een kus op de lippen te hebben gedrukt, liep hij in stilte de kamer uit.

Buiten draaide koning Seera zich om naar de twee gigantische wachters en beval hen op strenge toon de kamer met hun leven te bewaken. De Lashayna’s gaven hun koning een hoofdknik, waarop ze hem rustig zagen vertrekken.

In het bos waren prins Enam en Viktor aangekomen bij het gebied van de Gambeeshaja’s. Dit waren kleine grijsgroene trollen met één groot oog en versleten tanden. Hun voorhoofd werd bedekt door een rosachtige haardos.

Op hun rug droegen ze een knots waaraan een giftand bevestigd was; daarmee hielden ze buitenstaanders op afstand.

In groepen van vijf zorgden de wezens voor het bosgebied en ze

(51)

46

bouwden dammen waar het nodig was. Viktor en prins Enam keken fronsend naar de werkende bostrollen.

‘De lelijkheid van de natuur brengt schoonheid voort.

Wat een afgrijselijke beesten zijn dit. Zij zijn de reden waarom we niet in het bosgebied mogen trainen,’ zei Viktor met opgetrokken neus. ‘Het wordt hier steeds mistiger,’ zei Enam,

‘en er hangt al een tijdje een onaangename geur in de lucht. We moeten die Dawara’s zo snel mogelijk zien te vinden en naar het paleis terugkeren, soldaat. Ik krijg het gevoel dat er ons iets verschrikkelijks te wachten staat als we hier nog langer blijven.’

‘Natuurlijk, prins Enam. We komen spoedig bij het ravijn aan.’

Samen reden ze verder het bos in en ze kwamen zoals de soldaat gezegd had niet veel later aan bij de rand van een diep ravijn.

‘Prins Enam, we moeten de overkant zien te bereiken, want de Dawara’s houden zich daar schuil. Verderop kunnen we onze paarden vastmaken. De rest van de weg leggen we te voet af, anders riskeren we de levens van onze dieren tijdens de jacht.’

Vanaf zijn paard zag prins Enam een Dawara bewegen; het beest liep rustig aan de overkant van het ravijn rond. Hij stapte van zijn paard en probeerde het gespierde schepsel van naderbij

(52)

47

te bekijken. ‘Kijk, soldaat, aan de linkerkant zie ik er een lopen, met een kleinere ernaast.’

‘We moeten oppassen dat ze niet in groepen rondlopen, anders wordt het onmogelijk om er een te doden.’

‘Doden? We hebben toch geen emmers bloed nodig om de koningin te genezen van haar wonden?’

‘Dat klopt, prins Enam, maar als je eenmaal in een strijd verwikkeld bent met een van die beesten daar, dan luidt het motto: overleef door te winnen.’ Viktor stapte van zijn paard en begaf zich aarzelend naar de prins toe, die aan de rand van het ravijn de Dawara’s aan het bestuderen was.

‘Prins Enam, mogen de goden mij vergeven voor mijn daden,’

zei Viktor.

Bij het horen van deze woorden draaide prins Enam zich met een frons om. Soldaat Viktor kwam op hem af gestapt met in zijn handen een bloedrode mantel, die hij aan Enam gaf. Vragend keek de prins naar het kledingstuk… hij werd door de soldaat het ravijn in geduwd.

Alles ging opeens heel langzaam, alsof de tijd de levensjaren van de prins aan het tellen was. Met uitpuilende ogen keek hij de soldaat vol ongeloof aan. Die kneep zijn ogen echter bewust dicht. Trosa hinnikte luid en bewoog wild door wat er zich voor

(53)

48

zijn ogen afspeelde.

Geschrokken draaide soldaat Viktor zich naar Trosa om, en hij probeerde het dier kalm te krijgen door met zijn handen, sussend te gebaren.

Nog voor hij besefte wat er gebeurde, ging het beest op zijn achterpoten staan en sloeg met de voorpoten zijn schedel in.

Viktor was op slag dood.

Onrustig haastten beide paarden zich het donkere bos in.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoogste Koning, hier zijn wij om te gaan, U te volgen, want uw Geest vuurt ons aan.. Vol van passie, vol van kracht

 dŽĞŬŽŵƐƚƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐƉĂƚŝģŶƚĞƌǀĂƌŝŶŐĞŶ͕ĚĞĐĞŵďĞƌϮϬϭϳͲsĞƌƐůĂŐ ϲ  ŝƐĐƵƐƐŝĞ

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

In tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, is in deze studie aange- toond dat ook meteen ná de afschaffing van de slavernij geboorte- en sterfte- cijfers berekend kunnen

Brachyspira murdochii wordt af en toe gemeld als pathogeen maar bij experimentele infectie blijkt dat er hoge kiemaan- tallen nodig zijn voor het ontwikkelen van een eerder

pleistocene streken: voor 1950 bij Breda, Ootmarsum en Venlo pleistocene zandgronden en ja, maar onbekend welke soorten Z-Limburg Waddeneilanden Terschelling, Zeeland

De baas kijkt naar zijn werk en zegt zelfs dat Raimon het goed doet?. De jongen is verbaasd, dat is nog

In theorie zal er zeker sprake zijn van een relatie van maisteelt met bodemdaling, maar deze heeft dan vooral betrekking op de teeltwijze en niet direct op het gewas mais..